donderdag 15 september 2005

DE ONHERSTELBARE BESCHADIGING VAN DE NEDERLANDSE RECHTSSTAAT

Niet dat het velen interesseert, maar onze rechtsstaat is enkele dagen geleden onherstelbaar beschadigd geraakt. Met de uitspraak van de Haagse rechtbank inzake de SGP op 7 september j.l. zijn er zoveel wissels omgegaan, dat het nog maar de vraag is of herstel mogelijk is. Het onderscheid tussen de kunstmatige Staat en het volk is opgeheven door ook verenigingen onder het Staatsregiem te laten vallen. De macht van Staat, EU en VN lijkt door de Haagse uitspraak grenzeloos te zijn gemaakt door het ondergeschikt maken van onze grondwet aan internationale bepalingen. De fakkeldragers van onze voorouders worden buiten de staatkundige normaliteit gesmeten; Nederlanders die vast willen houden aan oude opvattingen die ten grondslag liggen aan onze natie worden tot tweederangsburgers verklaard.

We staan zo aan de vooravond van een tijd waarin veel onrecht zal zegevieren. Een tijd waarin zelfs onze voorvaderen en grondleggers van ons vaderland gecriminaliseerd zullen worden. De vraag is dan ook of het mogelijk is ons land nog als een rechtsstaat te zien wanneer het zogenaamde recht in staat is alle grenzen te overschrijden. Wat heb je aan een rechtsspraak die het recht vertrapt? Wat als een Staat slechts toekijkt en hoogstens de gevolgen van deze grondwettelijke verschuivingen helder wil krijgen? En wat heb je aan wat verontruste burgers die zich onderwijl vastklampen aan illusies als gelijkheid en democratie, terwijl dit juist de breekijzers geweest zijn die het vaste gebouw van onze Hollandse Natie hebben vernield?

Nu is er in Nederland al langere tijd iets merkwaardigs aan de hand. Politiek, rechterlijke macht, media en academie zijn samen bezig de orde die het leven beschermt, en daarmee ons land, af te breken. Ze doet dit door vrijheden en rechten te ontmantelen, en door het creëren van bestuurlijke en juridische middelen die tot doel hebben alle facetten van het leven te kunnen controleren en te kunnen beheersen. Theoretisch en praktisch ligt de totalitaire staat binnen handbereik. Naderen we de voltooiing van een historisch proces dat geen weg terug kent en geen uitweg? Of is er altijd een uitweg en een weg terug, hoe beroerd de situatie ook is?

Dat de situatie beroerd is en steeds beroerder wordt, heeft de afgelopen tijd ons overvloedig aangetoond. Nu de beerput inzake de moord op Nienke Kleiss opengetrokken is, blijkt niet alleen de politiek verrot te zijn, maar blijken opeens ook instanties als Openbaar Ministerie, rechterlijke macht en politie ons vertrouwen niet waard te zijn. Toch raakt het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in haar overheden niet uitgeput. Minister Donner en de zijnen kunnen met volle medewerking van de oppositie tal van maatregelen erdoor jassen die historisch gezien tot nu toe alleen zonder slag of stoot konden worden doorgevoerd onder een vijandige militaire bezetting, zoals tijdens de Franse overheersing, of – meer recentelijk – onder de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog. Waarom laat ons volk dit allemaal over haar kant gaan? Onze cultuur lijkt in een vacuümtoestand terecht te zijn gekomen, waarin elk richtingsgevoel ontbreekt. En wie als volk geen richting meer weet, verzet geen pas.

Het fragiele bouwwerk van gelijkheid en democratie

Onlangs deed staatssecretaris Marc Rutte een merkwaardige en onthullende uitspraak die in deze richting wees. Tijdens de openingsrede van het academisch jaar in Nijmegen zei hij, in navolging van de cultuur-historicus Thomas Berry, dat we ons nu volgens hem lijken te bevinden in een situatie van “in-between-two-stories.” Volgens Rutte voldoet daarom “het oude verhaal, gebaseerd op onze Westerse cultuur, reductionistische wetenschap en verlossingsreligie” niet meer. Dit verhaal is namelijk "niet langer in staat onze wereld te duiden." En Rutte vervolgt zijn verhaal: “er is nog geen nieuw verhaal dat helder en duidelijk is en dat bovendien algemeen wordt aanvaard. Dat nieuwe verhaal moet nog geschreven worden.” [1].

Volgens één van de beoogde opvolgers van VVD-partijleider Jozias van Aartsen bevinden we ons dus in een wereld die niet meer geduid kan worden met de oude verhalen. Maar het nieuwe verhaal moet nog geschreven worden. En in dat verhaal passen veel oude zaken niet meer. Ook het “leven” zelf blijkt er niet meer in te passen.

Want Rutte zei in een klein bijzinnetje namelijk nog iets opmerkelijks: “Het onderwijs leert primaire reacties te beteugelen.” De mensenwereld van de primaire reacties is volgens Rutte en de zijnen een gevaarlijke wereld. In de beteugeling rommelen we nog wat aan met de oude verhalen, bij gebrek aan andere verhalen. Maar het nieuwe verhaal, daar wordt aan gewerkt. Wat er niet in komt is al uitgelekt: “Westerse cultuur, reductionistische wetenschap en verlossingsreligie”. En “primaire reacties”. Dus de klassieke waarden, het besef van orde, de religie en het natuurlijke leven passen niet meer in dit nieuwe verhaal?

Zonder het te weten (?) stelde Rutte zo alle noodzakelijke componenten buiten werking voor een samenleving die het oude constitutionele staatsbestel wil hanteren. We bevinden ons volgens Rutte, en volgens velen met hem, in een overgangsfase die bezig is het oude overbodige op te ruimen. In zo’n overgangsfase ben je als samenleving echter kwetsbaar. Daarom zal een Staat een handje moeten helpen het Verhaal te hervinden en uitwassen te beteugelen. En mocht een Staat nog teveel aan verleden, natuur en oude toestanden gebonden zijn, dan zijn er nog de achterdeuren van Europa en Verenigde Naties die het werk voor ons kunnen opknappen: het opruimen van barbaarse restanten en het bewaken van de nieuwe humaniteit.

Het kunstmatige bouwwerk dat zo lijkt te ontstaan, is een fragiel bouwwerk dat vele zwakke plekken en dus ook vele bedreigingen kent. Eeuwenoude opvattingen over vrouwen, opvoeding en seksualiteit blijken ineens immens grote bedreigingen te vormen voor beschaving en veiligheid. Een enkele terrorist kan een lawine van algemene veiligheidsmaatregelen uitlokken gericht tegen elke burger. Onder deze verschuivingen en bedreigingen is er één grote verschuiving gaande: de orde die de waarden draagt, wordt vervangen door een systeem dat zelf waarden vormt. Deze nieuwe waarden zijn niet meer dan algemene containertermen die rondgaan onder namen als “democratie”, “gelijkheid”, “veiligheid”, “solidariteit” en “antidiscriminatie”. Alles wordt op dit moment uit de kast gehaald om deze containerbegrippen te “beschermen”. En daarvoor is alles geoorloofd.

Een Staat op drift

De Staat op drift kent dan ook geen grenzen meer. De absurde en megalomane voorstellen buitelen de laatste tijd over elkaar heen. Eén van de laatste voorstellen is het opslaan van telefoon- en internetgegevens centraal te doen laten plaatsvinden, zogenaamd om de providers kosten te laten besparen. Dus per direct zullen straks al onze telefoon- en internetgegevens ter inzage liggen voor de Staat die niet weet wat ze zoekt, maar wel waar, namelijk: overal. Koppel hieraan het idee van steeds meer banken om rekeningafschriften straks alleen nog via internet te verspreiden, en bedenk daarbij dat dan straks ook al onze financiële gegevens per direct voor de Staat inzichtelijk zullen zijn. Zaken als identificatieplicht, het beroepsverbod, de centrale registratie van kindergegevens zoals voorgesteld door staatssecretaris Ross...; de optelsom van al deze zaken - en de vele hier ongenoemde vergelijkbare voorstellen - creëert een Staat die meer macht heeft over alle levenssferen dan een Staat ooit heeft bezeten.

Tegenover de steeds machtiger wordende Staat, staat een burger die steeds meer ontnomen wordt en zodoende steeds zwakker wordt. De laatste obstakels voor de burgerlijke vrijheid, namelijk de onaantastbare grondrechten, lijken er thans ook aan te moeten gaan geloven. Ik denk dan met name aan het besluit van de Haagse rechtbank inzake de subsidiestop richting de SGP. Ik meen dat deze uitspraak te verwachten was en slechts de voorbode is van verdere ontwikkelingen. Aan de hand van zaken die in het kader van de grondwetsdiscussie aan de orde komen wil ik enkele contouren van deze ontwikkelingen schetsen. Deze zaken zijn: grondwet, grondrechten, gelijkheid, gelijkwaardigheid en democratie, en de verhouding van deze “zaken” ten opzichte van het “leven”.

De SGP en de paria-staatSinds de aangekondigde subsidiestop richting de SGP bekruipt menigeen het gevoel dat het laatst der dagen voor de SGP is aangebroken [2]. Er was al langer sprake van dat het bestaansrecht van deze partij ter discussie stond, maar nu komt haar einde toch wel heel dichtbij. Is de uitspraak van de Haagse rechtbank op 7 september j.l. het begin van het einde? Moeten nu alle orthodoxe broeders en zusters vrezen voor hun verworvenheden zoals media en onderwijsinstellingen? Want - ongeacht wat men zelf verder van het SGP-vrouwenstandpunt moge denken - iedereen kan op zijn vingers natellen dat het nu het vrouwenstandpunt is dat opspeelt, maar straks het homostandpunt. Het VN-vrouwenverdrag kon wel eens het breekijzer zijn dat alle heilige kastjes en schrijnen open gaat breken.

Met de uitspraak van de Haagse rechtbank heeft de SGP de status van nationale paria verkregen. Niet dat iemand daar wakker om ligt. Het ressentiment lijkt in de commentaren hogere ogen te gooien dan het gezonde verstandelijke inzicht. Niemand lijkt te beseffen dat wanneer de grondrechten ter discussie komen te staan, ons aller vrijheid ter discussie komt te staan. Blijkbaar is men in ons land niet of nauwelijks nog in staat in bredere verbanden en in diepere lagen te denken en te reageren. Toch is het maar de vraag of de SGP de paria is in ons bestel, of dat de Staat het is. Wie zich door de getalsmatige connotatie van het woord "paria" laat leiden, denkt al gauw aan de uitzondering die per definitie wel een enkeling moet betreffen. Onze vraag is dan: hoezo? Wie verstoot wie uit de bestaande rechtsorde? Want wie vertegenwoordigt in ons land deze bestaande rechtsorde? De Staat of het gedachtegoed dat gegroepeerd kan worden rond de SGP? Het is niet de Staat die de rechtsorde vertegenwoordigt, maar het oude en klassieke gedachtegoed, waar bijvoorbeeld de SGP mee verbonden is. Niet dat dit gedachtegoed eigendom van de SGP is, maar deze partij wil er tenminste nog op staan, in tegenstelling tot alle andere partijen.

Een versneld einde

Nu is het feit dat de SGP gaat verdwijnen echter niet het begin van het einde, maar slechts een versnelling op de weg naar het einde. Het is een weg die door de christenen zelf is ingezet en waar ook nu niet van wordt afgeweken. Dat men zich op een weg naar het einde bevindt, wordt niet onderkend door de orthodoxe coryfeeën. Hun reacties bewegen zich op een geheel ander vlak dan dat van een crisissituatie – wat we verderop in dit artikel zullen aanstippen wanneer we de reactie van de advocaat van de SGP, mr. dr. S. Voogt, horen. Maar het handelen van het orthodoxe volk spreekt in dezen boekdelen. Een aantal, met elkaar samenhangende, symptomen komen op dit moment aan de oppervlakte. Er lijkt sprake van verlammingsverschijnselen en er lijkt zich in de orthodoxie een terugtrekkende beweging te voltrekken.

Deze twee zaken zijn niet nieuw; ze zijn zelfs typerend te noemen voor de moderne orthodoxie in haar volle breedte. Maar rond de SGP-kwestie komen deze zaken het duidelijkst aan het licht in de zogenaamde “reformatorische gezindte”: de kring van orthodoxe protestanten rond de SGP. Beide symptomen leiden tot eenzelfde gedrag: aanpassing aan de ontstane situatie, hoe ernstig deze situatie ook moge zijn. En deze aanpassing resulteert steeds maar weer in gedrag dat haar vertrouwen stelt op onze zogenaamde rechtsstaat, in plaats van zelf te handelen en in beweging te komen.

Dat mensen niet in staat zijn om te handelen wanneer ze bedreigt worden, is een ernstige zaak. Niet alleen omdat het in dit geval orthodoxen betreft met wie we ons verwant voelen. Ook vanwege deze reden: met name de SGP vertegenwoordigt, meer dan enige andere partij, de oude Nederlandse traditie en het klassieke gedachtegoed. Zelf spreekt ze het liefst over de “oude beginselen” wanneer ze zichzelf in de lijn van Groen plaatst. Nu blijkt dat deze “beginselen” niet in staat zijn om de erfgenamen van de oude natie in beweging te brengen [3]. Hoe komt dat? Waardoor is men niet meer in staat om dingen te zien? En waarom is men niet in staat ergens de kracht en moed vandaan te halen om te durven handelen, of in ieder geval te durven protesteren? Hoe komt het dat op verschillende bijeenkomsten die in de orthodoxie de afgelopen tijd zijn gehouden, de uitspraak inzake de SGP, zo “vreemd” afwezig leek? Zoals op het congres van ChristenUnie-vrouwen op 10 september waar het nota bene over de politieke inbrengt van vrouwen ging? [4]

Mensen zijn bereid te handelen wanneer ze zien wat er aan de hand is. Ze zijn bereid risico’s te nemen wanneer er niet alleen analyses worden geschreven, maar ook oplossingsrichtingen worden aangereikt. En ze zijn bereid tegen de waan, geest en stroom van de dag in te gaan, wanneer men gaat beseffen het Recht, de Waarheid en de Werkelijkheid aan hun kant te hebben staan. Dat was in het verleden zo, en dat zal altijd zo blijven. En wanneer al (!) deze voorwaarden ontbreken, weet een normaal mens niet wat te doen.

De orthodoxe coryfeeën maken het volk wijs dat elke voorwaarde ontbreekt om in actie te komen. In plaats van de mogelijkheden te onderzoeken en te onderbouwen is men al lange tijd bezig zich theologisch voor te bereiden op de moeilijke tijden die gaan komen. Denkbewegingen als die van een “terugkeer naar de vroege kerk”, het “verwachten van de wederkomst” en speculaties over “vervolging en verdrukking” houden het orthodoxe leiders dermate bezig dat men zelfs niet in de gaten heeft wat er werkelijk is gebeurd en aan de hand is in ons land.

Wat is er gebeurd?

Want wat is er in feite in ons land op 7 september gebeurd? Het commentaar in Trouw d.d. 08 september 2005 sloeg de spijker aardig op de kop met haar centrale stelling dat “het vonnis een breuk inhoudt met het democratische principe dat de kiezer uitmaakt of een partij bestaansrecht heeft.” Volgens Trouw beslissen in feite nu de rechters dat.” [5] Ook het commentaar in het Nederlands Dagblad liet vergelijkbare geluiden horen. Maar ondanks de goede toonzetting van deze geluiden, is er toch meer aan de hand dan wat deze commentaren ons doorgeven. Op 7 september heeft namelijk niet alleen de rechter de grondwet gesteld onder bepalingen in een VN-verdrag, ook heeft ze daarmee de grondwet hiërarchisch geïnterpreteerd. Maar bovenal: de Nederlandse rechtsspraak heeft elke Nederlandse burger persoonlijk gebonden verklaard aan de grondwet en aan tal van internationale verdragen, zonder dat ze aan deze binding ook maar enige vorm van legitimiteit heeft verschaft. In haar uitspraak impliceert de Haagse rechtbank dat Staat en de politiek enerzijds en samenleving anderzijds samenvallen. Ook een associatie van vrije burgers wordt getoetst aan het zogenaamde non-discriminatiebeginsel en wordt onderworpen verklaard aan een VN-verdrag.

Nu had de Nederlandse grondwet al een vreemde bepaling dat Europese wetten uitgaan boven de Nederlandse wetten en ook boven de Nederlandse grondwet. Dit in tegenstelling tot een land als Duitsland dat haar eigen grondwet boven alles zet. Maar zolang deze merkwaardige ondergeschikte positie nog niet “aangekaart” was door instituten zoals het Clara Wichmann Instituut, leek er niets aan de hand. Tot die tijd konden de grondrechten van ons land nog gewoon naast elkaar bestaan, zelfs al zouden deze strijdig zijn met elkaar. De Grondwet leek met name bedoeld voor de overheid; de burgers en het leven zelf werden ongemoeid gelaten, voor zover de openbare orde niet werd bedreigd.

Maar met de uitspraak van de Haagse rechtbank komt de vreemde status van onze grondwet aan het licht. Tot voor kort was het formeel nog zo dat burgers van ons land de grondwet niet hoefden te onderschrijven. In de toepassing ervan worden alle burgers wel geconfronteerd met een feitelijke onderwerping aan het constitutionele bestel van ons land, maar in zaken als meningsuiting, godsdienstvrijheid en alle zaken die in de grondrechten zijn verwoord, hoeft de burger als Nederlandse staatsburger (!) zich niet te onderwerpen aan dit constitutionele bestel. Integendeel: de Nederlandse grondwet garandeerde, tot nu toe, in haar bestel juist dat deze burger zich niet aan een Staat hoefde te onderwerpen inzake haar basisvrijheden en basisrechten, behoudens zaken als openbare orde en dergelijke bepalingen [6].

De grondwet

Materieel (dat is inhoudelijk) kan men dat in feite ook niet, en wel om twee redenen. Ten eerste is onze grondwet niet het basisdocument dat ten grondslag ligt aan de vestiging (of vorming) van onze Nederlandse Staat. Ten tweede staat de inhoud van deze grondwet niet vast; steeds weer is er de mogelijkheid om de grondwet te veranderen, zij het steeds met de vereiste tweederde meerderheid in beide kamers van ons parlement, iets dat herhaalt dient te worden na verkiezingen. Maar het moge duidelijk zijn dat zulke veranderingen alleen mogelijk zijn indien men (het volk, de politici) zich niet neerleggen bij de feitelijke inhoud van de grondwet. Men kan tegen het tweekamerstelsel zijn, tegen de provinciale structuur, tegen de monarchie en zelfs voor opheffing zijn van onze staatkundige onafhankelijkheid en voor een opgaan in een breder Europees verband. Men kan zelfs vinden dat ons bestel weinig tot niet democratisch is.

Inhoudelijk hoeft geen enkele burger zich dus te binden aan de grondwet; ze kan dit zelfs niet. Wanneer een parlementslid beëdigd wordt, legt hij de eed af op de grondwet zoals die op dat moment voor hem ligt. Maar volgens datzelfde constitutionele bestel kan binnen de kortst mogelijke tijd dezelfde grondwet inhoudelijk radicaal veranderd worden. Van een parlementslid of politicus mag men redelijkerwijs verlangen dat hij wil handelen conform de opgestelde staatkundige regels. Maar volgens dezelfde staatkunde is het dus mogelijk dat de leden van de partij van diezelfde politicus zich niet kunnen onderwerpen aan diezelfde grondwet. Toch zou men kunnen zeggen dat alle wetten per definitie nageleefd dienen te worden omdat anders de samenleving ontwricht wordt en er anarchie en willekeur optreden. De facto zal de Staat dus ten allen tijde wetten kunnen opleggen aan burgers en ook zelf de reikwijdte ervan dienen te bepalen. Wetten dienen algemeen geldend te zijn, anders is er geen sprake van wetten.

Dat is slechts zo tot op zekere hoogte. En daarvoor wil ik uw aandacht vestigen op de andere door mij genoemde reden: dat de burger als Nederlandse staatsburger (!) zich niet hoeft te onderwerpen aan ons constitutionele bestel, namelijk: onze grondwet is niet het basisdocument dat ten grondslag ligt aan de vestiging (of vorming) van onze Nederlandse Staat. Nederlanders maken geen onderdeel uit van de natie door zich te baseren op de grondwet of te conformeren aan de Staat. Men is Nederlander rechtens andere en oudere grondslagen. De grondslag is namelijk niet in 1917, in 1848 of in 1815 gelegd, maar eerder: al bij de Unie van Utrecht. En ook deze Unie was – samen met de andere relevante “constitutionele momenten” zoals de Akte van Verlatinge e.d. – “slechts” de voortzetting van de bestaande situatie, met haar bijbehorende rechten en rechtstoestanden.

De voortzetting van de oude natie in bijvoorbeeld 1848 gebeurde – en kon ook alleen gebeuren – in het besef dat de grondwet en de gronden voor de natie niet samenvielen. Het land bestond al voor de grondwet van 1848 (of die van 1815) bestond, en het was de maatschappij die voor 1815/1848 was gevormd en was gevestigd, die de nieuwe grondwetten, en het bestel daarin vervat, droeg. Het waren (formeel gezien) niet alleen “goede Nederlanders” die een grondwet opstelden die tot die tijd nog niet bestond. En het was zowel in 1815 als in 1848 slechts een willekeurige en beperkte groep mensen die deze arbeid verrichtte en pas daarna begon “het volk op andere gedachten te brengen”.

Hoewel in navolging van de Franse overheersers en de patriotten de centrale eenheidsstaat werd ingevoerd en het primaat van de politiek werd “ingevoerd”, was dit niet een volledige breuk met het verleden. Om burgers te beschermen – en daarmee het leven als dragende grond voor de wetten en de maatschappij – moesten er grondrechten worden bepaald, die nu weliswaar niet meer communautair - d.i. de gemeenschap betreffend – waren bepaald, zoals voor “1795”, maar individueel werden ingevuld. De opgestelde grondrechten konden alleen grondrechten zijn wanneer deze niet werden bepaald door een koning, een parlement of een toevallige meerderheid van het volk. Grondrechten waren niet “cadeautjes van ruimte voor de burgers” die door de Staat aan het volk geschonken werden, maar onvervreemdbare rechten die aan de legitimiteit van de grondwet voorafgingen, zowel historisch als maatschappelijk-juridisch.

Zouden de grondrechten niet buiten de jurisdictie van Staat en “rechtsspraak” vallen, dan zou elke legitimiteit wegvallen om een nieuw constitutioneel bestel te vormen, zoals in 1815 en 1848 gebeurd is. Men had dan namelijk moeten erkennen dat elke grond zou ontbreken voor elke verandering buiten het oude constitutionele bestel om. En een staat die haar eigen continuïteit met het verleden doorsnijdt, ontneemt zichzelf elke legitieme basis voor gezag. Historisch gezien gingen de oude rechten dus aan de nieuwere toestanden vooraf. Deze rechten werden – in de optiek van de negentiende-eeuwse opstellers van de grondwet - anders geformuleerd en ingedeeld dan voorheen, maar de rechten bleven.

Historische rechten kunnen echter uitsluitend op elk actueel moment geldig zijn, wanneer de historische rechten behalve historisch ook werkelijk aanwezig zijn in de werkelijkheid hier en nu. De grondrechten zijn om werkelijk grondrechten te zijn, altijd werkelijk aanwezig. De grondrechten daarentegen vormen als het ware de immer presente articulatie van de preconditie die aan de geschreven grondwet vooraf gaat. Het zijn de piketpaaltjes die het werkelijke fundament van de Nederlandse natie aangeven. Het zijn tegelijkertijd de grenspalen die aangeven waar de politiek dient te stoppen omdat ze geen zeggenschap heeft over het werkelijke fundament: het leven dat historisch en natuurlijk bepaald is.

De maat van het koffiehuis

Wie de grondrechten wil interpreteren en wil “afgrenzen”, kan dat alleen doen vanuit de historische gegevenheid van de oudere rechten en rechtstoestanden waar de grondrechten voortvloeisel en articulatie van zijn: de toestand die werd bepaald door de Unie van Utrecht. Net zomin als de situatie rond 1848, kende de situatie van voor 1848 en ook die van voor 1795 zoiets als abstracte en algemene rechten. Altijd waren (en zijn) rechten bepaald van karakter en bezaten deze een maat die eigen was aan het recht. De maat van de negentiende eeuw laat zich het best bestempelen door die van het koffiehuis. De localistische en persoonsgebonden maatschappij van de negentiende eeuw was het perspectief van zowel Thorbecke als van zijn tijdgenoten. Wie sprak over “pers” sprak over locale en persoonsgebonden pers. Wie sprak over “vergadering” of “godsdienst” sprak over locale activiteiten en een door het christendom bepaalde inhoud. Evenzo was een “mening” gericht op het concrete “gemene belang” van de natie die dacht vanuit de locale gemeenschappen en die werd bestempeld door het christelijk geloof. Zo kon bijvoorbeeld zelfs vlak na de Tweede Wereldoorlog in ’s Heerenberg een nieuwe predikant van de Nederlands Hervormde Kerk slechts een aanstelling krijgen wanneer hij ermee instemde wekelijks een partijtje schaak te spelen met de plaatselijke baron.

De maat (en de inhoud) van de rechten was diep verankerd in de maat van het leven zelf, waar de grondrechten ook uit voortkwamen. Nooit was “vrijheid” uitsluitend individueel gericht op ontplooiing en zelfhandhaving, maar was ze voortdurend gericht op het concrete en inhoudelijke belang van de gegeven gemeenschap, ingebed in de voorgegeven èn bepaalde religieuze èn maatschappelijke orde. Het was deze werkelijkheid waar de grondrechten naar verwezen en het was deze werkelijkheid waar een “constitutie” zoals vastgelegd in onze grondwet, en naar verwees en door bepaald werd.

Hoe dit fijnzinnige en solide evenwicht tussen de talrijke historisch gegroeide factoren in de loop van de geschiedenis (sinds 1815, en vooral sinds 1848) is verstoord, laten we op deze plek rusten, maar dàt ze is verstoord blijkt wel uit de actuele ontwikkelingen, met name die rond de SGP. Uit niets blijkt nog dat politiek en rechterlijke macht enige notie heeft van de gronden van haar bestaansrecht, de legitimiteit van haar handelen, de basis van haar gezag, van de grenzen van haar macht en van de oorsprong van haar bestaan. Werd de interne uitholling lange tijd nog verhuld door een uitwendig in stand houden van “het oude bestel”, de laatste decennia wordt openlijk zichtbaar dat men het spoor inzake grondwet en grondrechten totaal bijster is.

Artikel 1

Met name de invoering van het zogenaamde antidiscriminatiebeginsel in 1980, in het nieuwe artikel 1 van de Grondwet, toonde de breuk met het historische werkelijkheid, maar ook met de natuurlijke werkelijkheid: het leven zelf. Door het juridische gelijkheidsbeginsel te transponeren naar de maatschappelijke verhoudingen, draaide men alle fundamentele verhoudingen radicaal om. In vroegere tijden was het evident dat een abstract gelijkheidsbeginsel volkomen vreemd is aan het leven. Meer nog: dit zogenaamde beginsel staat zelfs vijandig ten opzichte van het leven zelf. Dit normale inzicht werd echter geëlimineerd ten behoeve van een ideologie waarin niet meer het leven zelf, maar waarin de Staat ging dicteren wat wel of niet tot het leven behoorde en wat wel of niet tot de historische en natuurlijke werkelijkheid mocht behoren. Dit was een radicale breuk met de oude werkelijkheid waarin de historische, religieuze en natuurlijke zaken de zeden van een volk bepaalden, welke op haar beurt weer de wetten droegen, met het besef dat wetten nooit het volle leven kunnen bestrijken, maar dat genoemde zaken altijd aan de wetten vooraf dienen te gaan. En aangezien gelijkheid vreemd is aan de natuur, de religie en de historie, was dit principe ook vreemd aan het recht.

De invoering van het gelijkheidsbeginsel tijdens en na de Franse revolutie, dat voortsproot uit het gelijkheidsdenken, was echter een noodzakelijke voorwaarde voor het functioneren van de moderne Staat. Deze moderne Staat kon immers slechts via rationele principes bestuurd en tot grote hoogten opgestuwd worden als alle oude irrationele, historisch vergroeide obstakels uit de weg zouden worden geruimd. In het zoeken naar algemene wetten, het formuleren en het toepassen ervan paste geen ongelijkheidsdenken. Want wanneer mensen fundamenteel ongelijk zouden zijn, zouden deze mensen ook enkel en alleen ongelijk behandeld kunnen en mogen worden. Wanneer eigenschappen, rechten, verbanden, verplichtingen, privileges en dergelijke werkelijk een integraal en onlosmakelijk onderdeel zouden zijn van de mens als persoon, dan zou de moderne Staat nooit kunnen bestaan zoals ze nu bestaat als soeverein en ongedeeld lichaam. En bovendien zijn algemene wetten en algemeen bindende maatregelen slechts mogelijk wanneer ook de mensen “algemeen” zijn (geworden).

Om de abstracte principes “vrije markt” en “laisser faire” als “realiteit” te hanteren, was het eerst noodzakelijk tal van obstakels op te ruimen zoals onlosmakelijke verbanden, verplichtingen, rechten en dergelijke. Zo moest het erfrecht, waarbij de oudste zoon alles kreeg, worden aangepast aan het gelijkheidsbeginsel. Verder moest echtscheiding makkelijker worden gemaakt door het huwelijk als onontbindbare verplichting op te heffen. Beide zaken konden alleen plaatsvinden door eveneens de volgende oude realiteit af te schaffen: dat vrouw en kinderen als bezit van de man en vader werden gezien. De mens moest geforceerd worden omgevormd tot individu die slechts zijn lustbevredigingsdrang en onlustvermijdingsdrang volgde, en daardoor berekenbaar was volgens algemene wetten en gestuurd kon worden door een moderne Staat.

In dit moderniseringsproces wordt het leven zelf tot bijkomstigheid verklaard. Elke man maakt immers onderscheid tussen man en vrouw, tussen eigen kinderen en andermans kinderen, tussen eigen volksgenoten en vreemde volksgenoten, etc. etc. En elk mens maakt van nature juist geen onderscheid tussen verschillende levenssferen zoals “thuis”, “werk”, “sociaal” en “religieus”. Maar het moderne denken van onder meer de moderne "Staat" dwingt echter de burger om dit nu juist wel te doen. In het ontmantelen en vernietigen van de organische werkelijkheid, waarin de mens niet dacht in enkele gezagsrelaties zoals die tussen burger en overheid, maar in een veelvoud van net zovele verantwoordelijkheden en verplichtingen als dat men onderdeel uitmaakte van diverse verbanden, heeft men de mens plooibaar en maakbaar gemaakt - naar haar eigen beeld.

Omdraaiing en vervanging van het echte levenDe vervanging van de natuurlijke opdeling van het leven door een kunstmatige, en de vervanging van de natuurlijke onderscheidingen in het leven door kunstmatige onderscheidingen; dit alles wordt in onze dagen gecompleteerd door de officiële toesluiting van de democratische werkelijkheid. Er is geen “buiten” meer buiten het democratische systeem. Er staat niets meer vast, want datgene dat vast staat is totalitair. Het verleden is zo tot oud en vergaan verklaard. Nu gaat het vergeten van dat verleden vrij moeizaam; alleen de vele kerktorens in ons land wijzen al naar dit verleden. Makkelijker is het om het verleden te criminaliseren, en om de minderwaardigheid van de moderne mens zo een zogenaamde meerwaarde-impuls te bezorgen. Dit is in feite ook gebeurd met de uitspraak van de Haagse rechtbank, die ieder criminaliseert die een vrouwenstandpunt hanteert dat overeen komt met dat van onze voorvaderen.

Dit criminaliseren van de (voor)vaderen heeft absurde trekken. Door het gelijkheidsbeginsel, en het daarmee samenhangende anti-discriminatiebeginsel tot toetssteen van beschaving te verklaren, wordt alles voor het beschavingsmoment dat niet in het antidiscriminatiekader past tot “barbaars” en bedreigend voor de beschaving. En iedereen die nog bewust in deze lijn wil staan wordt vanzelf staatsgevaarlijk. Door het denken van onze voorouders, en daarmee van de stichters van onze natie (!), tot crimineel te verklaren, heeft men 1) de oorlog verklaard aan het werkelijke leven; 2) alsnog duidelijk gemaakt dat men steevast op een radicale en revolutionaire breuk heeft aangestuurd ons verleden en daarmee met de Nederlandse identiteit en cultuur; en 3) heeft men het werkelijke recht met de daarbij behorende rechtstoestanden tot crimineel verklaard (of erger nog: tot onmenselijk).

Naast het antidiscriminatiebeginsel is er het democratische principe dat eenzelfde uitwerking heeft gehad. Ook hier geldt: het leven zelf is niet democratisch, ja eerder antidemocratisch. Kunst, cultuur, religie, handel en economie, wetenschap, opvoeding en liefde hebben allen tenminste deze overeenkomst: ze zijn antidemocratisch van aard en van beginsel. Democratisering van deze zaken zou gelijk staan met de opheffing van zichzelf.

Knollen en citroenen

Sommigen menen dat er geen rangorde is tussen de grondrechten waaronder het zogenaamde recht op gelijkheid. Men meent te kunnen leven zonder hiërarchie tussen betreffende rechten. Maar wie zo spreekt en denkt, vergelijkt knollen met citroenen. Rechten zoals de "grondrechten" en principes zoals "gelijkheid" zijn niet gelijksoortig. Principes als "gelijkheid" komen hoogstens als aanvulling te pas op bijvoorbeeld bestuurlijk niveau. Dus als er al sprake is van een hiërarchie dan is het een hiërarchie waar de grondrechten de zogenaamde principes van gelijkheid (antidiscriminatie) en democratie domineren. Niet omdat deze principes belangrijk zouden zijn, maar puur vanwege het feit dat de grondrechten de werkelijke grondwet vormen als grondwet achter de grondwet en dat voor een goede samenleving en een goed staatsburgerschap de inhoud van de geschreven grondwet geen bron en zelfs geen norm is.

Zowel democratie en gelijkheidsbeginsel zijn geen grondslagen, maar instrumenten ten behoeve van respectievelijk de bestuurlijke gang van zaken en de rechtsgang; zij het dat ze beide een zeer beperkte waarde hebben. Beide instrumenten zijn namelijk slechts geldig indien hun bedding ten principale ondemocratisch van aard is, en misschien zelfs antidemocratisch. In het uiterste geval kan er, bijvoorbeeld, in de vertaalcommissie van een belangrijk document een zeker democratisch element ingebracht worden; als het niet anders kan dan maar in stemming gebracht. Dit kan echter slechts functioneren in een omgeving van anderszins geselecteerde vertalers (geselecteerd op kwaliteiten) en als sluitstuk van een ondemocratisch proces, namelijk van gewone harde wetenschappelijke en vakmatige inzet. En mocht het dan tot stemming komen, dan weet elke integere wetenschapper: dit is een zwaktebod en tast uiteindelijk zelfs de geloofwaardigheid aan van het resultaat.

Nu zal zoiets als een wetenschappelijk project uiteindelijk worden aangestuurd op resultaat en op een zekere afsluiting van het project. In de maatschappij die zelfredzaam en zelfsturend is, zijn zelfs zulke elementen minder belangrijk. Er is nergens een wet die bepaalt dat een regering die er niet uitkomt persé een beslissing dient te nemen. Of een parlement. Of een vergadering van wat voor aard dan ook. De wel eens gehoorde frase "Alles is politiek, maar politiek is niet alles" [7] moet dan ook met klem worden verworpen. Staat en maatschappij vallen niet samen, net zomin als politiek en samenleven. Een mens hoeft niet "voortdurend beslissingen te nemen" of te "kiezen". Dat we vaak denken dat dit wel zo is en dat dit niet anders kan, komt omdat we zelf een cultuur hebben gevormd waarin het niet anders kan.
Het kan echter niet alleen anders, het ligt ook anders dan men denkt. Veel belangrijke zaken liggen historisch al lang vast en zijn niet meer te herformuleren. Veel instituties bestaan al slechts bij de gratie van onontbindbaarheid, zoals huwelijk, ouderschap, kerk en volk. De Nederlandse natie is onontbindbaar verbonden met haar grondlegging in de Unie van Utrecht, net zoals Europa onontbindbaar verbonden is met het christendom en het christendom onontbindbaar verbonden is met het geloof in God en de gehoorzaamheid aan Zijn geboden. Wie rechtvaardig wil zijn, moet daarom zijn ogen afwenden van de moderne begrippen en te rade gaan bij al die gegevenheden die onverwrikbaar vast liggen en blijven liggen.

Rechtvaardigheid

We hebben onszelf echter wijsgemaakt dat zaken als “gelijkheid” en “democratie” werkelijke zaken zijn die samenvallen met zaken als “rechtvaardigheid”. In feite zijn deze begrippen niet anders dan middelen om juist zoiets als rechtvaardigheid de nek om te draaien. Democratie en gelijkheid hebben ons te lui gemaakt om werkelijk rechtvaardig te kunnen zijn. En dat kan ook niet anders, gezien het feit dat beide principes levensvijandige en cynische principes zijn die volkomen onverschillig staan ten opzichte van zoiets als “rechtvaardigheid”. Ieder mens is anders. En om rechtvaardigheid te bedrijven zou juist het recht iedereen anders - en dus niet gelijk! - moeten behandelen.

De klassieke maatschappij kende dan ook niet zoiets als gelijke behandeling voor iedereen. Ieder mens is een concrete mens die leeft in concrete situaties, verbanden en ieder mens heeft daarom eigen concrete en specifieke verplichtingen, verantwoordelijkheden en rechten. De algemene rechtsregel zoals “Gij zult niet stelen” gaf dan wel een richting aan, maar bij een ontstaan dilemma was er nooit sprake van enkelvoudige gezagsrelaties, zoals in onze maatschappij. Deze abstracte manier van denken zou de klassieke mens als levensvreemd en levensvijandig hebben ervaren. Een soldaat is immers niet alleen gehoorzaamheid schuldig aan zijn generaal, alleen al vanwege het feit dat geen een mens enkel en alleen soldaat is. Een man is ook vader en echtgenoot, zoon, dorpsgenoot, gildegenoot en lidmaat van de kerk. In Morality of Everyday Life voert Thomas Fleming dan ook niet voor niets een pleidooi voor herwaardering van de casuïstiek als de klassieke rechtsopvatting die rekening wilde houden met de mens die altijd staat in een veelvoud aan betrekkingen. Of het nu de oude Grieken, de oude Indianen of de oude christenen waren – alle culturen waren van ouds wars van rigide en abstracte rechtsopvattingen zoals die in onze maatschappij heilig zijn verklaard.

Zelfs het liberale juridische gelijkheidsbeginsel is vreemd en misdadig ten overstaan van het werkelijke leven. In werkelijkheid doet dit principe niets anders dan het camoufleren van onverschilligheid en bewerkt het geen recht, maar elimineert het slechts gerechtvaardigde gronden en verschillen om daarna klakkeloos van de door haar gecreëerde abstracte mens onderwerping te verlangen aan het zogenaamde liberale rechtssysteem. De Oostenrijkse schrijver Robert Musil schilderde in zijn vooroorlogse roman Der Mann ohne Eigenschaften terecht het schrikbeeld van de moderne mens die als abstractie een gewillige prooi kan zijn voor decadentie en totalitarisme.

De fabriek van illusies

Wie eenmaal een blik heeft geworpen in de fabriek van illusies en toegedekte en versluierde waarheden, gelooft dus ook niet meer in termen als “gelijkheid” en ook niet meer in een vervangingsterm als “gelijkwaardigheid”. Ook gelijkwaardigheid veronderstelt een abstracte verhouding tussen personen die niet meer onlosmakelijk deel uitmaken van eenzelfde gemeenschap waarin iedereen sowieso zijn eigen plaats heeft. We zullen daarom, om opnieuw de helderheid te verkrijgen die onze voorvaderen nog hadden, moeten stellen: niemand is gelijk en niemand is gelijkwaardig.

Waar de grondrechten verwijzen naar “de grondwet achter de grondwet”, dat is het leven zelf, en principes als democratie en gelijkheid vreemd zijn aan dit leven, zal het duidelijk mogen zijn dat grondrechten dus niets hebben uit te staan met de principes “gelijkheid” en “democratie”. Wie dus toch deze zaken met elkaar verbindt weet dus niet wat grondrechten zijn, en gelooft er waarschijnlijk zelfs niet in. En daarmee zitten we middenin het probleem: niemand gelooft nog in de grondrechten. En daarmee gelooft ook niemand nog in het leven zelf als leven dat aan de wetten voorafgaat en in het leven als bron voor de wetten (politiek) dat daarom ook niet mag overwoekerd door de politiek. De inhoudelijke binding aan de grondwet zoals die in onze tijd wordt verlangt, is dan ook een uitermate ernstig probleem.

De gegroeide praktijk – die van de politisering van het leven – moge anders wezen, de structuur van de grondwet wijst in alles op het laten staan van het leven zelf. Ik heb het dan over het verschil in structuur in de oude rechten en de zogenaamde nieuwe rechten. De oude rechten, vrijheid van passief en actief stemrecht, vrijheid van vergadering en partijvorming, van meningsuiting en godsdienst en van vrijheid, zijn alle rechten die gesloten zijn qua structuur. Wat bedoel ik hiermee? De oude rechten zijn dan wel geldig voor iedereen, maar tegelijk kan en mag iedereen ze laten voor wat ze zijn. Elk recht wijst op een concrete en te lokaliseren activiteit met een bepaalde vorm en inhoud. Het verenigingsrecht is mooi, maar om er gebruik van te maken dient men eerst lid te worden van een vereniging (of er een op te richten) en een specifieke doelstelling te onderschrijven en dient men aan specifieke verplichtingen te voldoen.

De structuur van oude en nieuwe rechtenModerne “rechten” hebben daarentegen een totaal andere structuur. Zijn de oude rechten als het ware “naar binnen” gericht: de vereniging bepaalt binnen de context van de vereniging zaken voor de leden van de vereniging. Moderne rechten zijn niet zozeer rechten, maar veeleer “principes” die zijn omgevormd tot abstracte eigenschappen. Deze moderne “rechten” zijn niet naar binnen gericht, zoals de oude rechten, maar “naar buiten” toe. Hun werking, geldingsmacht, en te bestrijken terrein zijn in principe onbeperkt. We zien dat in onze tijd gebeuren. Men hoeft niet deelnemer of benadeelde te zijn aan of van een vereniging om toch deze vereniging aan te klagen. Men kan overal of nergens wonen. Bijzonder of totaal niet geïnteresseerd zijn in de doelstellingen van de vereniging. Men kan geheel of totaal niet voldoen aan wat voor verplichting dan ook. Slechts de Staat bepaalt arbitrair waar de grenzen van de moderne rechten beginnen en waar ze ophouden. En dit is continue onderwerp van debat en politieke besluitvorming en van een zogenaamde politieke bewustwording.

Nooit is er dus zekerheid omtrent de inhoud van deze moderne “rechten”. Altijd dient men open te staan en zich open te stellen voor bijstelling, omdraaiing en omverwerping van de inhoud van deze “rechten”. De geestesgesteldheid die hier verlangd wordt is die van de immer loslatende ziel. Het product van deze geestesgesteldheid is een mens die voortdurend iets anders ziet dan hij gelooft. Hij gelooft in eigenschappen als gelijkheid, zijn waarneming is voortdurend contradictoir aan deze waarneming; hij ziet namelijk steeds ongelijkheid in plaats van gelijkheid.

Zo’n mens is zelfs bang dat de grondrechten afgeschaft zouden kunnen worden. Alsof “God gedood” zou kunnen worden, de “zon uitgewist” en “de zee leeggedronken” (Nietzsche). Zo’n persoon, zoals een bange SGP’er of een quasi moedige (onverschillige) CU’er, gelooft dus ook niet meer in grondrechten. Zo’n mens denkt namelijk werkelijk dat deze rechten bepaald en verleend worden door politiek en rechtsspraak. Zo’n mens ziet namelijk niet meer wat er werkelijk aan de hand is, maar denkt vanuit abstracte hem opgedrongen begrippen die juist voorkomen dat hij ooit ziet wat er werkelijk aan de hand is!

De erkentenis dat we ons hebben laten meevoeren door begrippen en zaken zoals “gelijkheid”, “democratie” en antidiscriminatie”, en dat we ons daardoor een illusiewerkelijkheid hebben laten aanpraten, heeft consequenties voor tal van zaken die elk terrein van het leven bestrijken. We gaan de grondwet en de eed anders zien en interpreteren. We gaan de huidige politiek los zien van de feitelijke stand van zaken inzake ons Nederlanderschap; je kunt namelijk een uitstekend Nederlander zijn en tegelijkertijd deze zogenaamde rechtsstaat volledig verwerpen. We gaan dan ook de beperkingen van de Staat zien en tegelijkertijd de schending van deze beperkingen door dezelfde Staat. We gaan het onrecht zien van een Staat die iedereen hetzelfde behandelt, terwijl niemand hetzelfde is. We gaan tenslotte zien dat de sloop van de democratie” [8] die er op dit moment plaatsvindt, vooraf werd gegaan door een eerdere sloop: die van de mens door de democratie.

De Haagse uitspraak op 7 september heeft niet zozeer het staatsbestel op de kop gezet. Ze heeft dit “op de kop zetten van de Staat” nogmaals onderstreept en nogmaals gelegitimeerd, zij het in een radicalere vorm van tot nu toe gebeurde. Ze heeft het aangedurfd om weer een logische stap te zetten op de weg die getypeerd kan worden als “De grote aanval op het leven zelf”. Ze heeft met haar uitspraak niet alleen de eigenlijke grondwet – i.c. de grondrechten en waar deze naar verwijzen: het oude recht in politiek-historische en natuurlijke vorm – opgeheven. Ze heeft ook het proces versterkt waarin de levensvijandige principes van gelijkheid en democratie de werkelijke grondwet”, en daarmee “het werkelijke leven”, kapot maken en vermalen, tot zelfs in de herinnering toe. Want zelfs de grondleggers van onze natie moesten hiervoor gecriminaliseerd worden, wat dan ook gebeurde.

De uitspraak was een verdere stap op een al langer zich voltrekkend proces. En daarmee is er eigenlijk weinig nieuws aan de hand. Er is een stap gezet, en er zullen er meer volgen. Zelfs niet nieuw is de reactie van de gedupeerden, in dit geval de orthodoxe protestanten van de SGP. Zij gaan consciëntieus de weg mee die de "dienaren van de politieke correctheid" voor hen hebben uitgestippeld. Desnoods gaan ze de weg naar het Europese Hof, zoals hun advocaat mr. dr. S. Voogt het zei in het Reformatorisch Dagblad d.d. 17/09/2005 [9]. Daarmee benadrukt ze echter het “gelijk” van haar belagers. Door toe te geven dat de grondrechten onder het Europese Recht vallen, ontkent men haar eigen rechtspositie [11]. En dat is wat de tegenstanders van de SGP – en van het leven zelf – wilden bereiken: de totale onderwerping van het leven en van het oude Recht aan de namaakconstitutie van de huidige politiek en een mee willen doen met het circus van ont-rechting en ontmanteling van de Nederlandse burger.

Haar eigen doodvonnis

Met het aanvaarden van de legitimiteit van de rechterlijke uitspraak inzake de grondrechten heeft de SGP, in navolging van haar vroegere “bondgenoten” in andere partijvormen, haar eigen doodvonnis ondertekend. Wie op en na Prinsjesdag SGP Tweede-Kamerlid Bas van der Vlies heeft horen spreken, en in de toekomst een SGP-bestuurder de eed op de grondwet zal horen uitspreken, heeft een paria gehoord en zal een steeds weer een paria zien en horen. Niet omdat ze het tot 7 september daadwerkelijk waren, maar omdat ze het zelf na die tijd lieten gebeuren en er metterdaad mee in stemden deze paria te zijn.

Want ik kan me vergissen, maar ik heb nergens in media, van welke SGP’er dan ook, gelezen dat met de uitspraak van de Haagse rechtbank ons staatsbestel op de kop is gezet, en ik heb dan ook nergens de vraag vernomen of, bij continuering van de uitspraak in een hoger beroep, de staatsmacht die is gekoppeld aan dit staatsbestel nog wel enige vorm van legitimiteit bezit. Men laat zich gebeuren en vertrouwt erop dat trouwelozen aan de SGP recht zullen verschaffen. En met de SGP laat iedere rechtgeaarde Nederlander die er nog over is het allemaal maar gebeuren.

De naïviteit van de klassieke, conservatieve en religieuze Nederlanders kent geen grenzen. Ook niet nadat een door de Staat gesubsidieerde instelling als het Clara Wichmann instituut dit resultaat heeft behaald [10]. Het gevaar dat opdoemt in de Staat ook niet. Er is een Staat aan het ontstaan die nog slechts denkt in machtstermen en eigen bepalingen. Want zonder grenzen aan haar omvang en reikwijdte, en zonder onvervreemdbare zaken waar de Staat niets mee te maken kan en mag hebben (leven, grondrechten, historie), vallen alle grenzen voor haar weg. Ze bepaalt dan nog slechts zelf haar grenzen door in een continu politiek en maatschappelijk debat steeds weer nieuwe kunstmatige regels op te stellen. Ze doet dit in een proces dat slechts toegankelijk is voor de getrainden in dit debat: beleidsmakers, juristen en bestuurders. Het volk heeft in dit circus geen vat meer op haar eigen leven, maar ze mag niet klagen: democratisch is ze immers medeverantwoordelijk voor haar eigen onmondigheid?

De Staat zonder grenzenNadat deze moderne Staat in de loop van de geschiedenis de sociale functies van de burger heeft afgenomen, is ze bezig de levensfuncties en lichaamsfuncties naar zich toe te trekken. De filosoof Jos de Mul heeft eens gewezen op het proces van externalisering van lichaamsfuncties door het overnemen door computers van functies als geheugen e.d. Het zijn deze externe lichamen waar de Staat steeds meer haar hand op legt.

En er is straks niets meer waar we ons nog achter kunnen verschuilen. De werkelijkheid van verleden, religie en natuurlijk leven gaat eraan. Ze wordt of weggefilterd als irrelevant (want niet conform standaarden als wetenschappelijk en productief), of ze wordt versluierd door een veelheid aan rapporten, regels en bepalingen, of ze wordt gecriminaliseerd door een cultuur van politieke correctheid.
Gelijkheidsdenken, democratisering en antidiscriminatie hebben een gevaarlijke Staat doen ontstaan. In een cultuur die er op gericht is onszelf en ons verleden te doen vergeten, zullen we het zo rauw moeten stellen. Want als iets waar is, dan dienen we dit zo op te schrijven dat we niet zullen vergeten of later alsnog zullen misverstaan.

Noten

[1] Speech van staatssecretaris van OCW Mark Rutte bij de opening van het academisch jaar bij de Radboud universiteit in Nijmegen, gehouden op 05/09/2005.
[2] Lees voor de uitspraak van de rechtbank in Den Haag inzake de subsidiestop richting de SGP: Uitspraken in zaken proefprocessenfonds Clara Wichmann e.a. tegen de Staat en de SGP.
[3] Ik refereer hier aan mijn artikel Zonen des donders.
[4] Waarbij ik me baseer op het krantenverslag in het Reformatorisch Dagblad: Ross werkt in auto, nooit thuis in het Reformatorisch Dagblad d.d. 12/09/2005. Een ander voorbeeld is: Samenwerking met islam in principe afwijzen in hetzelfde Reformatorisch Dagblad d.d. 12/09/2005.
[5] Trouw: “Daarbij moeten we ook onder ogen zien dat het vonnis een breuk inhoudt met het democratische principe dat de kiezer uitmaakt of een partij bestaansrecht heeft. Nu beslissen in feite de rechters dat. (…) Het vonnis houdt in dat aan de SGP een pariastatus wordt toegedeeld: ze mag er nog wel zijn, maar wordt anders behandeld dan andere gekozen partijen. Dat is uiterst onbevredigend en in een democratie goed beschouwd onacceptabel.(…) Deze notie dwingt als vanzelf ook de vraag te stellen hoe zinvol het is het juridische breekijzer te zetten in wat bij de SGP-kiezers ten diepste hun overtuiging is. Ten slotte bevalt het niet dat de rechters de staat opdragen zo diep in het verenigingsleven in te grijpen.”
[6] Voor de tekst van onze grondwet, kan men op internet terecht op Grondwet of Grondwet.
[7] Een uitspraak van de theoloog H.M. Kuitert die een boek schreef met een gelijkluidende titel.
[8] Ik wil hier verwijzen naar het volgende artikel van Bart Jan Spruyt: Radicale politiek sloopt democratie.
[9] Mr. Dr. S. Voogt in het Reformatorisch Dagblad d.d. 17/09/2005, Jarenlang voer voor juristen; in dezelfde krant, Staken subsidie SGP ernstige schending website/artikel.php?id=1228547.
[10] Al loopt deze subsidie eind dit jaar af, te lezen in Donner stopt steun Wichmann Instituut in het Reformatorisch Dagblad d.d. 30/09/2003. Het Clara Wichmann instituut kreeg tot voor kort zo’n € 555.000 subsidie per jaar. Dit bedrag zou met ingang van 2004 met eenderde worden gekort, om daarna met ingang van 2006 tot nul te worden teruggebracht. Hiermee lijkt een vergelijkbare situatie met die in België te zijn opgetreden waar ook een zogenaamd onafhankelijk instituut het Vlaams Blok aanklaagde om verboden te krijgen. In werkelijkheid bleek ook dit zogenaamde onafhankelijke instituut door de overheid gesteund te worden.
[11] In tegenstelling tot Duitsland, waar het Bundesverfassungsgericht deze ontwikkeling een halt heeft toegeroepen. Lees hiervoor van prof. Matthias E. Storme: Bundesverfassungsgericht bewaakt de meerwaarde van Duits staatsburgerschap.


Lees verder...