vrijdag 4 november 2005

PARIJSE NACHTEN & HOBBESIAANSE CASTRATIES

Rellen in Frankrijk: Het blijft een opvallend verschijnsel. Ondanks de vele branden die dit land heeft meegemaakt en heeft veroorzaakt, komt het toch weer op de voorpagina's van de dagbladen: de vuurhaard van Europa staat in brand. In talloze Franse voorsteden branden auto's en andere objecten en lijkt er een complete anarchie te zijn losgebroken. Stoere taal wordt afgewisseld door tegemoetkomende maatregelen om de anarchisten te integreren. Wie als maatschappij bepaalde groepen in de samenleving te weinig kansen biedt om zichzelf te ontplooien dreigt in het vervolg in de fik te gaan. In dit tijdperk van rigoureuze zelfontplooiing voltrekt zich een ander proces van rigoureuze aard: dat van castratie. Waar een cultuur van een man verlangt, ja dwingt, zijn mannelijkheid in te leveren bij het betreden van de tempel van de democratie en waar ze tegelijkertijd dit betreden afdwingt, is deze cultuur bezig de castratie tot bestaansvoorwaarde te verheffen. Hoe kan het ook anders in een cultuur waar de angst tot deugd is verheven? De brandende auto's in de Franse voorsteden zullen de drang tot castratie versterken. Het is de vraag wat erger is: de vlammen op straat of de schroeilucht van de oplossing?

Ruim een jaar na de moord op Theo van Gogh lijkt er qua stemming weinig veranderd te zijn in vergelijking met toen: 2 november 2004. Als een nieuwe onafwendbare werkelijkheid dringt de dreiging van terreur ons continu aan ons op en evenzo continu is dat het geval met de stroom van maatregelen om deze dreiging af te wenden. Mikpunt van deze maatregelen is niet zozeer het reële gevaar, maar veeleer het potentiële gevaar dat in staat is ons te bedreigen. De discussie gaat dan ook niet zozeer over de vraag of het geoorloofd is terreur met geweld te bestrijden, maar over de vraag in hoeverre preventief geweld is te legitimeren om geweld af te wenden, of om zelfs de bron van geweld uit te roeien. Of het nu het wetsvoorstel van Donner betreft om het rechtvaardigen van geweld strafbaar te stellen, of om ons geefgedrag na de aardbevingsramp in Pakistan; steeds weer duikt onverhoeds de vraag op naar preventie in verband met terreur en dreiging. Na elke vorm van geweld te hebben gemonopoliseerd - tot aan het verbieden van de corrigerende ouderlijke tik toe - is men bezig het spoor naar de bronnen van geweld en achterlijkheid af te lopen. Angst en verdrijving ervan bepalen een belangrijk deel van het actuele publieke discours.

Tal van pas verschenen boeken bevestigen deze trend. Titels als Filosoferen in een tijd van terreur van Jürgen Habermas, Tegen de angst - Optimisme als opdracht voor de 21ste eeuw, van Ralph Bodelier, en In de greep van de angst De Europese sociaal-democratie en het rechtspopulisme, van Rinke van den Brink. Ook het gesprek tussen tussen twee van Europa's meest spraakmakende en prominente denkers van dit moment, Alain Finkielkraut en Peter Sloterdijk in Les battements du monde. Dialogue, in het Nederlands vertaald als De hartslag van de wereld. In deze gespreksbundel wordt onder meer de vraag gesteld: Is het nog wel mogelijk Amerikaan te zijn? De eerste reactie van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk liegt er niet om: "De functie van de angst in de politiek is een probleem dat de Amerikanen met de Arabieren gemeen hebben: beiden hebben nooit werkelijk de hobbesiaanse castratie meegemaakt – de onderwerping van de ongetemde trots van de burger aan de soevereine staat. Beiden hebben geweigerd hun wapens en vooral hun heroïsche geest af te leggen bij de ingang van de tempel van de democratie. Ze dragen hun wapens in de tempel, ze willen zich niet door de staat laten ontwapenen, wat volgens de hegeliaanse analyse een duidelijk bewijs is dat de staat nog niet tot hun land is doorgedrongen, of sterker nog, dat het bestaan van de staat nog geen deel uitmaakt van de diepere lagen van hun politieke psychologie. (…) Het concept castratie moet hoognodig opgelegd worden aan de vorm van het democratisch subject. Maar dat is allemaal nog toekomstmuziek." Alain Finkielkraut valt hem hierin bij: "Men mag nooit vergeten dat de politieke moderniteit geboren is uit de bloedbaden van de religieuze burgeroorlogen. Dat geboortetrauma heeft Hobbes de filosofische moed gegeven om (...) dat akelige, verachte gebrek - de angst - tot reddende hartstocht te verheffen. De mensen leggen hun wapens neer voor de ingang van de staat - de Leviathan - die natuurlijk geen democratie is, maar wel al achter het masker van het absolutisme een liberale staat verbergt..." Finkielkraut begrijpt weliswaar dat "die Ander niet altijd onschuldig is", maar de grondtoon is bij hem niet veel anders dan bij Sloterdijk.

Legitiem geweld

Het gaat bij Sloterdijk en Finkielkraut niet over de vraag of geweld wel of niet legitiem zou zijn. Want wie het geweldsmonopolie van de "Leviathan" van Thomas Hobbes opwerpt als definitieve oplossing, werpt juist deze vraag zelf op als nieuwe vraag door geweld los te maken van primaire instinctmatige handelwijze van de Gallische krijger (Sloterdijk) die zichzelf met zijn handelwijze rechtvaardigt door te staan in zijn vertrouwde bedding van gewoonte, traditie en religie. De vraag naar de legitimiteit van geweld is derhalve een nieuwe vraag die niet thuishoort in het pre-hobbessiaanse tijdperk, maar die er juist een is uit de Nieuwe Tijd. De klassieke vraag naar het juiste geweld zou er eerder een zijn naar de rechtvaardigheid van geweld in bijvoorbeeld een oorlog. Het is de vraag naar de rechtvaardigheid die in het hobbesiaanse politieke klimaat onwerkbaar is. Rechtvaardigheid is immers een algemeen goed, en impliceert - of suggereert althans - dat niemand is uitgezonderd van een zogenaamd "gerechtvaardigd recht op het juiste geweld". Sloterdijk vertolkt de stem die meent dat samenleven en leven slechts mogelijk is indien de mens alles aflegt. Want de probleemstelling begint weliswaar bij het probleem van terreur en oorlogsdreiging, uiteindelijk dienen "alle attributen die aanleiding geven tot arrogantie, tot aanmatiging, tot de wil om de eigen eigenschappen op de voorgrond te stellen" worden afgelegd. Sloterdijk: "Wie eenmaal door die enge poort is ingegaan, wordt ingelaten tot de tempel van de democratie."

Door de geschiedenis of het alomtegenwoordig, onontkoombaar heden (Finkielkraut) in te delen in een pre-hobbesiaans voorstadium van ongetemd geweld en in een hobbesiaans stadium van onderworpenheid aan democratie en rechtsstaat, deelt men de geschiedenis in naar eigen believen. Het is een wijze van indelen die liberaal en humanistisch geënsceneerd is, maar die bovendien een sterke gelijkenis vertoont met islamitische denkpatronen. Het hobbesiaanse spectrum werd gevormd door Hobbes' ervaringen tijdens de bloedige Engelse burgeroorlogen in de zeventiende eeuw. Het heeft als grondpremisse een wereld van wanorde en chaos, met daarin mensen die zichzelf en de ander tot wolf zijn. Sterker dan de vernietingsdrang is echter de drang tot zelfbehoud en veiligheid. Hiervoor hebben de burgers - de kleine leviathans - een staat in het leven geroepen: de grote Leviathan - de Staat - om daar elke soevereiniteit en geweldsbevoegdheid aan over te dragen. De twee onderling met elkaar samenhangende basiselementen van het hobbesiaanse spectrum zijn strijd en overheersing. De constante dreiging van geweld en burgeroorlog, die de menselijke natuur met zich meebrengt, roept in de evenzeer menselijke drang tot lijfsbehoud om een alomvattende, onontkoombare soeverein staatslichaam dat geen enkel zelfstandig, soeverein onderdeel in zich verdraagt. De ervaring van de burgeroorlogen in zijn eigen land brachten Thomas Hobbes bij zijn staatsleer die herontdekt werd in het chaotische Europa van het Interbellum door onder meer Carl Schmitt en Leo Strauss. De basisgedachte van overheersing en beheersing is tegelijkertijd een humanistische premisse. Het is Sloterdijk zelf die deze gedachte meerder malen heeft uitgewerkt, waaronder in zijn Regels voor het mensenpark. Hierin verbindt hij de notie van "temmen" met het humanisme waarin het lagere door het hogere werd getemd, door middel van brief, vriendschap en cultuur. Door zo overduidelijk in te zetten bij Hobbes ontlokt Sloterdijk vanzelf de vraag of hij zich hier niet ontpopt als een rasechte supra-humanist. Het antwoord op deze vraag heeft gevolgen voor de waardering van Nietzsche en Heidegger - twee filosofen in wier pad Sloterdijk zich wenst te begeven. De ontembare humaniseringsdrang van Sloterdijk werpt als het ware een ander licht op de verholen mensvisie van genoemde heren. Is er bij Sloterdijk misschien sprake van weerzin ten aanzien van de menselijke natuur? En doet dat hem, en anderen, tot steeds zwaardere middelen grijpen? Als het waar is wat Heidegger en Sloterdijk ontdekten, namelijk dat de brief of de vriendschap niet meer helpen om de bommen tegen te houden, moet dan het mes tevoorschijn worden getrokken?

Er valt er veel voor Sloterdijks scherpzinnige waarnemingen te zeggen, nog afgezien van zijn interpretatie ervan. De vraag blijft echter staan hoe het mogelijk is dat een natie die is gesticht door hen die de burgeroorlogen wilden ontvluchten - de Founding Fathers - zich konden onttrekken aan de historische noodzakelijkheid van de Staat (Hegel) - een waarheid die door Hobbes en zijn castratieleer was voorbereid. Duidt de politieke werkelijkheid van Amerika niet op de mogelijkheid dat er ook andere antwoorden zijn om het schrikbeeld van burgeroorlog te vermijden? En dat er andere antwoorden mogelijk zijn dan Hobbes en Hegel ons geschonken hebben? Sloterdijk laat zich pas echt van een zwakke zijde zien wanneer hij in het gesprek met Finkielkraut goedkoop teruggrijpt op het stereotype beeld van de Amerikaan als "gunfighter": "die dan ook goed politiek-psychologische redenen hebben om net als in een politieke western een rechtstreeks duel aan te gaan; dat zou een van de bepalende elementen kunnen zijn van de eindeloze wereldoorlog die we kunnen verwachten". Sloterdijk – en Finkielkraut gaat daarin met hem mee - schildert met zijn tegenstelling tussen de hobbesiaanse democratie versus de gunfighter-samenleving van de Amerikanen en de Arabieren echter een tegenstelling die ondeugdelijk is. De continuering van het pre-hobbesiaanse staatsmodel in het huidige Amerikaanse model zou noodzakelijkerwijs moeten impliceren dat het pre-hobbesiaanse Europa zou lijken op de Arabische wereld van nu. De door Sloterdijk opgevoerde “gunfighter” is echter een enkeling die zonder revolver uitstekend een manager of filosofenfunctie kan bekleden in de Sloterdijkiaanse maatschappij. De Amerikaanse werkelijkheid is anders dan dat Sloterdijk die schetst. Niet het primaat van het geweld voert daar de boventoon - ook niet verholen zoals in Sloterdijks angstpanorama's - maar de zelfredzame, weerbare en verantwoordelijke gemeenschapsmens. De klassieke republikeinse Amerikaan is juist gesmoord door het grove staatsgeweld van Abraham Lincoln met zijn absolute soevereine staatsmachtidee. Het is Lincoln geweest die de oorspronkelijke militia van burgers die zelf de wapens grepen om hun land en hun rechten te verdedigen heeft getransformeerd tot het concept massalegers in dienst van de Hegeliaanse Staatsmacht. Dat het pre-hobbesiaanse tijdperk in de Verenigde Staten nog niet geheel is afgesloten, doet daar niet zoveel aan af.

Blind staren

Sloterdijk en Finkielkraut staren zich – net zoals zovele niet-filosofische Europeanen – blind op geweld. Heeft niet juist de mobilisatie van het ontembare geleid tot vormen van castratie die nu ons Europa typeren? Wie echter de geschiedenis van het imperiale Engeland bestudeert zal er achter komen dat empire-building niet gaat zonder inzet van mensen en materieel uit de achtergebleven gebieden en achterstandswijken, maar dat dezelfde empire-building diezelfde reserves ook nog eens aantast en vernietigt. De hobbesiaanse maatschappij – zo leert ons het Engelse voorbeeld – castreert niet alleen met gedwongen afdracht van bevoegdheden door burgers, maar ook met behulp van militair en economisch imperialisme en als het ware met geweldsmobilisatie. Ook in het huidige Amerika zien we militair imperialisme en het opruimen van de pre-hobbesiaanse restanten hand in hand gaan. Dit alleen al plaatst op zijn minst enkele vraagtekens bij de al te makkelijke associatie door Sloterdijk van hobbesianisme met geweldloze democratie. Deze vraagtekens worden voor mij versterkt na het (her)lezen van een artikel van Arend Jan Boekestijn uit 2003, waarin hij in Trouw stelde: “Amerika is de enig overgebleven grote mogendheid die zich bevindt in een hobbesiaanse wereld vol gevaren die niet afdoende kunnen worden bestreden door internationaal recht.”. Boekestijn verbond in zijn artikel in feite de Amerikaanse hobbesiaanse politiek met de temmingsdrang richting de Arabische culturen om deze democratie, vrijheid en vrije handel op te leggen – om te castreren zouden Sloterdijk en Finkielkraut moeten toevoegen. Wie aan dit inzicht het volgende toevoegt, namelijk dat Amerikaanse neo-conservatieven zich nadrukkelijk hebben gedistantieerd van de hayekiaanse angst voor een grote staat, dan worden de barsten in het betoog van de genoemde Europese gerenommeerde denkers al snel zichtbaar.

Het beeld van een Amerika dat nog is blijven steken in de pre-hobbesiaanse primitiviteit wringt dus nogal. We noemden al het feit dat "Amerika" ook een zogenaamde "oplossing" bleek te zijn voor de burgeroorlog in Engeland. De vergelijking met de Arabieren gaat echter op een ander punt mank: het al eerder genoemde punt van de basiselementen strijd en overheersing i.c. beheersing. Wie de islam goed bekijkt ziet namelijk beide elementen - die zo inherent zijn aan humanisme en liberalisme (ook volgens Sloterdijk!) - overduidelijk aanwezig in alle lagen van deze godsdienst. Het voert in het kader van dit artikel te ver om hier op door te gaan, maar hier toont Sloterdijk zich de filosoof die delibereert tegen beter weten in. En de vraag rijst tegelijkertijd of de werkelijkheid van oorlog en dreiging dan verdwenen is onder het hobbesiaanse staatsmodel? Het is alsof Sloterdijk, en met hem Finkielkraut, ons wil zeggen: waar Hobbes zijn werk heeft gedaan is er een nieuwe mens ontstaan die in en door zijn castratie andere vormen van oorlog zich democratisch heeft toegeëigend. De religieusprotestantse ondertoon in de woorden van beide heren doen ons huiveren. In zoverre deze filosofen een beeld schetsen van onze Westerse cultuur, lijken de constateringen van - met name - Sloterdijk deels juist; maar het lijkt tegelijkertijd de beschrijving van een uit de hand gelopen experiment van het christendom. En de advocaten van de duivel zullen deze klus wel afmaken.
De reserves die maar niet snel genoeg opraken...

De Duitse filosoof gooit hier zijn eigen glazen in. Het is namelijk Sloterdijk zelf die in Euro-taoïsme de aandacht heeft gevestigd op de zogenaamde "reserves". Hierbij sloot hij aan bij eenzelfde basisgedachte van zijn leermeester Dieter Claessens die in Das Konkrete und das Abstrakte spreekt over de "conservatieve reserves" van onze cultuur, die door Matthias E. Storme alsvolgt worden toegelicht: “Wanneer wij de cultuur deconstrueren omdat we er individueel de zin niet meer van begrijpen, dan werpen wij wijsheid weg, niet van jaren, niet van eeuwen, maar van millennia. Millennia-oude menselijke ervaringen hebben een neerslag gevonden in de religie, gebruiken, verwantschapsstructuren, waarden, en feesten, elementen van telkens particuliere tradities, overgeleverd van generatie op generatie, in alles wat de moderne mens sinds de Verlichting als bijgeloof uit de weg probeert te ruimen.” Hoe kan Sloterdijk dit met elkaar rijmen, om enerzijds de vinger leggen bij deze zere plek: het uitputten en opteren van de culturele en ecologische reserves, en ondertussen - tussen de inzichten door - een totalitair heers- en tem-model op de overgebleven reserves los te laten? Is bij hem de angst uiteindelijk toch sterker dan het filosofische inzicht?

Het mes van de angst

Het zal ook Sloterdijk genoegzaam bekend zijn dat Hobbes zijn absolute staatssoevereiniteit niet alleen van toepassing achtte inzake het geweldsmonopolie, maar ook op zogenaamde absolute rechten en autonome en onlosmakelijke verbanden. Hobbes' castratiedrang stopte niet bij het voorkomen van burgeroorlog sec. Wat Hobbes deed was een mobilisatie van de algemene Staatsangst: de angst van machthebbers en belangenbezitters voor verlies van orde, gezag en macht. Daarbij was hij bereid alle grenzen te trotseren: kerk, gilde, eigendom, etc. Grenzen die in onze cultuur allang ten prooi zijn gevallen aan de castratiedrang van hen die zich staatsman of filosoof noemen. Hobbes wist van deze ene zwakke plek: het mes van de angst doet vele mensen besluiten zich te laten castreren door de Staat. En het zijn met name de mannelijke attributen die ten dienste van de veiligheid moeten worden weggesneden: onvervreemdbare rechten, bezit van vrouw en kinderen, onvervreemdbaar bezit, etc. Maar angst doet vreemde sprongen maken.

In de Trouw van 29 oktober j.l. verscheen een interessante uiteenzetting over het fenomeen angst in Het dubbele gezicht van de angst van de hand van wijsgeer-psychiater Gerrit Glas. Glas spreekt over de traditionele angst die van buiten komt en daarom definieerbaar is, en over de angst die van binnen komt en diffuus en globaal van karakter is: “Met de onbeheersbaarheid komen we dichter bij de kern. Angst voor terreur past niet in het patroon van traditionele gevaren zoals ziekte, verlies van een geliefde, ongelukken of natuurrampen. De angst daarvoor is definieerbaar en min of meer afgrensbaar. Hij komt bovendien van buiten; het is rampspoed die ons overkomt. Die factoren gelden niet voor een aantal typisch moderne gevaren: ecologische rampen, financiële crises en ook terreur. Dergelijke rampspoed komt niet van buiten maar van binnen.” Verder wijst de schrijver op het tekortschietende van het staatsingrijpen dat zelfs het probleem aanzwengelt en versnelt: “De toename van controle werkt niet alleen geruststellend, maar bevestigt dat we vreemden ten opzichte van elkaar zijn en dat we elkaar niet meer kunnen vertrouwen.” Spreekt de filosoof Glas over de onbestemde ondefinieerbare angst; Finkielkraut maakt het in feite erger door te wijzen op de onbestemdheid van de ander die “niet altijd onschuldig is”. Het is daarom een gevaarlijk filosofisch spel dat genoemde twee heren spelen. Want het als het ware "op alles voorbereid zijn" van Finkielkraut naar buiten toe en het als het ware "alle ellende zien te voorkomen" naar binnen toe van Sloterdijk vormen tezamen een dodelijke combinatie voor al die culturele en andere reserves die er nog resteren. De aangepaste en gecastreerde, ongevaarlijke mens kan immers slechts rustig leven als alle externe gevaren of geëlimineerd zijn of geneutraliseerd zijn?

Nog een mes

Dat het hobbesiaanse castratiemechanisme geen barrières kent, illustreerde enige tijd terug Ariadne van Schirach in Der Spiegel. Deze Berlijnse journaliste en studente filosofie schilderde in dit Duitse opinieweekblad één van de successen van de castratiecultuur: de moderne man. In het artikel "From Pornography to Withdrawal" tekent ze het beeld van de man die door de pornografisering vervreemd dreigt te raken van het bestaan en van de vrouw en daardoor basale mannelijke eigenschappen aan het verliezen is: "The more pornographic our society becomes, the more it loses interest in procreation. As a result of the constant onslaught of stimuli, female desire in particular is faced with irreconcilable paradoxes. And men leave the role of the hunter to women." De feitelijke impotentie, en het uit handen geven van het seksuele initiatief duiden het toekomstscenario van de moderne gecastreerde man die de laatste rest mannelijk legitiem geweld uit handen heeft gegeven. Ariadne von Schirach stipt in haar artikel enkele woorden aan van de Franse schrijver Michel Houellebecq die in The Possibility of an Island, schreef dat “the consistent pursuit of individuality must inevitably lead to the death of love, to a state in which we will be so in love with ourselves that we will no longer be capable of loving anyone else.” En Von Schirach vraagt zich dan ook af: “Is dit waar? Zijn we die geharde hedonisten geworden waar onze grootouders, de paus en de Frankfurter Schule ons zo tegen hebben gewaarschuwd?”

Maar we moeten zelf het gezond verstand ter hand nemen. Want wie de ideeën van Sloterdijk en Finkielkraut tot zich door laat dringen met de illustraties van onder meer Ariadne von Schirach en Gerrit Glas, ziet het beeld ontstaan van de hobbesiaans gecastreerde man die weliswaar hard en gepantserd van buiten is om zich te onttrekken aan alle werkelijke tegenslagen, maar die bovendien leeg van binnen is en zodoende immuun is voor elk onbestemd “gevaar”. De prijs die hij daarvoor moet betalen is dat hij voortdurend stimuli nodig heeft om hem zijn falen en ontmannelijking te doen vergeten en hem te behoeden voor de totale vervreemding van de werkelijkheid die er nog over is. Brandende auto's en Parijse nachten hebben tijdenlang gehuist in de harten van onze "leiders" en "denkers". Nu de denkbeeldige huizen en auto's ook daadwerkelijk in vlammen opgaan, komt het mes op tafel. Waar in oude tijden gesnedenen werden geweerd uit de tempel; in de tempel van de democratie huizen alleen gesnedenen: gepantserd van buiten, leeg van binnen en impotent van onderen.

Als dit het integratiescenario is waar de talloze op drift geraakte jongeren van Arabische, Afrikaanse en islamitische afkomst mee geconfronteerd zullen worden, dan moeten we ons afvragen of het niet wenselijker is om tijdelijk het risico van brandende auto’s voor lief te nemen en ondertussen na te denken over andere “oplossingen” dan die van Sloterdijk en Finkielkraut. Oplossingen die niet de rekening zullen afwentelen op burgers van goede wil, omdat de afgelopen decennia de Europese politici en filosofen van buiten weliswaar glad en gepantserd leken, maar van binnen leeg, angstig en ontredderd blijken te zijn. Daar kan alle eruditie en welbespraaktheid van de wereld niets aan veranderen. Daar zullen op den duur de burgers zelf het gezond verstand ter hand moeten nemen en dient men hun "leiders" en "denkers" maar aan de kant zetten. Als men tenminste zelf niet slachtoffer wil worden van het "mes".

Literatuur

* Arend Jan Boekestijn, “Met Thucydides op oorlogspad”, in Trouw d.d. 22 maart 2003
* Dieter Claessens, Das Konkrete und das Abstrakte – Sociologische Skizzen zur Anthropologie, Frankfurt 1980, waarin Claessens de conservatieve reserves alsvolgt definieert: “Die Masse derjenigen kulturellen Standards, die Verhalten insgesamt absichterten und die in traditionneller Weise angesammelt wurden, wie Werte, Normen, "Institutionen", Sitten, Braeuche, religiöse und culturelle Tagesverhaltensweisen, die sich den archaisch-evolutionären Möglichkeiten angelagert haben.”
* Alain Finkielkraut en Peter Sloterdijk, De hartslag van de wereld, Amsterdam 2005
* Gerrit Glas, "Het dubbele gezicht van de angst", in Trouw d.d. 29 oktober
* Thomas Hobbes, Leviathan, Amsterdam 2002
* Irving Kristol, “The Neoconservative Persuasion”, in The Weekly Standard d.d. 25 augustus 2003
* Ariadne von Schirach, "From Pornography to Withdrawal", in Der Spiegel d.d. 28/10/2005
* Peter Sloterdijk, Regels voor het mensenpark - Kroniek van een debat, Amsterdam 2000, 2e druk
* Matthias E. Storme, GEWORTELD EN GELAAGD op bitterlemon.eu


Lees verder...