zondag 29 april 2007

EEN VAST RECHT

Volgens Marc Rutte hoeven mensen die uit zelfverdediging de aanvaller verwonden niet gestraft te worden. Is dit een zoveelste slag in de lucht? Of ontluikt hier een hernieuwd zicht op een oude bron van onze rechtsstaat? Het is volgens staatssecretaris Rutte "te absurd voor woorden dat iemand die bij wijze van zelfverdediging zijn aanvaller verwondt, kans loopt daarvoor de cel in te draaien". Rutte pleit ervoor dat iemand in het geval van "gerechtvaardigde zelfverdediging" altijd vrijspraak van de rechter moet krijgen [1].

Volgens PvdA-kamerlid Aleid Wolfsen is het voorstel van Rutte onzinnig, omdat iemand volgens hem niet kan worden gestraft als hij uit noodweer heeft gehandeld. Dat staat namelijk al in de wet. De vraag is natuurlijk: wat is "gerechtvaardigde zelfverdediging"? Als iemand benauwd is en naar een knuppel of een fles grijpt en daar de dader mee op het hoofd slaat - morsdood slaat - is zo'n daad van "zelfverdediging" dan gerechtvaardigd. Dient hier dan altijd vrijspraak op te volgen? En wanneer er geen lijfsbehoud speelt, maar wel onze eigendommen dreigen te worden ontvreemd? Of wanneer we niet zelf enig risico lopen, maar dat we er wle getuige van zijn dat iemand anders fysiek bedreigd wordt - of dat diens eigendommen op het spel staan?

Van Marc Rutte worden we niet veel wijzer. Iemand waar we wel wijzer van worden is prof. Boudewijn Bouckaert. Deze schreef in het Belgische blad De Tijd een interessant exposé over dit thema. Volgens prof. Bouckaert dient het recht op zelfverdediging breed te worden geïnterpreteerd. Daarbij denkt hij behalve aan de bescherming van de eigen fysieke veiligheid ook aan het beschermen van de eigen goederen, zoals dat overigens al bestaat in Nederland en Duitsland. Bouckaert richt zijn betoog op het belang van de kwetsbare zelfstandige die niet kan leven met een overheid die niet altijd de hoogste prioriteit kan en wil geven aan het beschermen van iemand eigendommen. Bouckaert: "De "kruidenier" die zijn have en goed verdedigt tegen een dief, is zo goed als op voorhand veroordeeld door deze intellectuelen, over het algemeen niet geconfronteerd met enig probleem van economische onzekerheid." En, zo vervolgt hij: "Het eigendomsrecht is een mensenrecht en wordt aldus beschermd door het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Wie dat ernstig neemt, kan de afdwingbaarheid van het respect ervoor niet afhankelijk maken van de toevallige beschikbaarheid of bereidwilligheid van de overheidspolitie."

Mensenrechten gaan dus aan de vastlegging ervan vooraf, gezien deze uitspraak: "Het eigendomsrecht is een mensenrecht en wordt aldus (sic! - EvG) beschermd...". Prof. Bouckaert gaat verder in het doortrekken van de consequenties. Deze vaststaande mensenrecht kan, net als dus andere rechten, niet afhankelijk zijn van de "toevallige beschikbaarheid of bereidwilligheid van de overheidspolitie". Bouckaert redeneert met een argumentatie waarin het noodzakelijke logische consequentie reeds besloten ligt in de op voorhand gedane constatering van een fundamentele zaak: Het "mensenrecht" eigendom is niet alleen onafhankelijk van enig ingrijpen, of vraag om ingrijpen van een instantie, maar heeft uit zichzelf reeds de evidentie van zowel het recht van eigendomsverdediging in zich besloten, als het handhaven, afdwingen ervan door de bezitter van dit eigendom. Het is deze primordialiteit die verrassend genoeg uit de mond van een "liberale" hoogleraar rechten komt. Het recht is daarmee de vastlegging van het reeds bestaande recht dat inzake het eigendom dit eigendom vastlegt bij de eigenaar, evenals de rechten tot verdediging cq. het afdwingen van het handhaven van dit eigendom. Dus ook de ordehandhaving en het ingrijpen dat hierbij hoort, liggen besloten in het recht dat voor de formele vastlegging uitgaat en dat qua handhaving en uitvoering ook uitgaan voor en boven de aan de overheid gedelegeerde handhaving en uitvoering.

De onlosmakelijkheid van eigendom en eigenaar wordt, door prof. Bouckaert, versterkt door het voorbeeld van de kruidenier. De economische onzekerheid die een rol kan spelen bij een kruidenier die ingrijpt wanneer zijn goederen ontvreemd worden, duidt, fundamenteel gezien, op een bestaanszekerheid die in het gedrang komt. Het bestaan is meer dan het vege, biologische lijf. Het omvat ook datgene dat het bestaan zekerheid verschaft, of daar althans noodzakelijk mee is verbonden: het eigendom. Prof. Bouckaer pleit dan ook voor een meer complementaire opstelling tussen overheid en burgers, met name de burgers in zogenaamde risicovolle beroepen. Bouckaert: "De burgers hebben de verdediging van lijf en leden, have en goed aan de overheid en haar politie gedelegeerd omdat zuivere private bescherming tot chaos en spiralen van geweld kan leiden. Deze delegatie kan redelijkerwijs niet betekenen dat men de bescherming van zijn eigendommen volledig afhankelijk maakt van de goodwill van de overheidspolitie. Institutionele verdediging en zelfverdediging moeten, in een rechtstaat, die de rechten van zijn burgers ernstig neemt, in een complementaire verhouding blijven staan."

In de concretisering van deze complementariteit gaat de schrijver ver. Zo zouden burgers het recht moeten krijgen tot wapenbezit. Organisaties uit het middenveld kunnen hun leden uit risicovolle beroepen "aanleren hoe zij op een verstandige wijze met de zelfverdediging, inclusief het gebruik van wapens kunnen omgaan." Bang voor escalatie van geweld en een "cowboy-maatschappij" is Bouckaert niet. Er is volgens hem namelijk geen noodzakelijk causaal verband tussen wapenbezit en geweld. Landen met veel wapenbezit kennen soms een lage criminaliteit, zoals Israël en Zwitserland, terwijl landen met strenge wapenwetten soms een hoge criminaliteit kennen, zoals Mexico en Zuid-Afrika.

Een fundamentele insteek

Het pleidooi van prof. Bouckaert is opmerkelijk. Niet vanwege het feit van het recht van verdediging van eigendom - dat kennen we in Nederland al. De kracht van Bouckaert is zijn sterke fundamentele insteek waarbij fundamenteel recht, bezit en handhaving ervan en burgerschap ineen vloeien. De redelijkheid van deze burger doet bij prof. Bouckaert niet principieel onder voor die van overheidsdienaren en juristen, zoals hijzelf. Deze leraar kent zijn gelijken. Deze redelijkheid begint bij een concrete situatie waarin een concreet goed dreigt te worden ontvreemd, en is dus niet afgeleid van een hoger ideaal. Maar de grootste winst is dat prof. Bouckaert, niettegenstaande zijn erkenning van de delegatie van taken door de burgers aan een overheid, nooit betekent: een overdragen van bevoegdheden door deze burgers. De burger blijft niet alleen de eerst verantwoordelijke persoon, maar is ook potentieel de eerst handelende persoon. Zonder het tweede zou het eerste - de verantwoordelijkheid - een abstractie zijn en de werkelijkheid verbloemen van de burger die machteloos moet toezien. Maar met de toevoeging van de mogelijkheid van handelen tot handhaving doet de concrete werkelijkheid van de burger er weer toe. De burger die dan nog machteloos toeziet kan met recht schuldig voelen en laf worden genoemd (al doet Bouckaert dat niet).

Er zijn echter ook enige vragen te stellen bij het betoog van prof. Bouckaert. De hoogleraar zet zijn betoog dan wel onder meer in bij de passiviteit van de toeschouwers tijdens de moord op Joe Vanholsbeeck, de uitwerking ligt niet in het verlengde van deze concrete aanleiding tot het schrijven van zijn artikel. Bouckaert werkt het recht namelijk uit tot de sfeer van het eigendom, terwijl hij ook had kunnen denken aan de verantwoordelijkheid van de toeschouwer die had kunnen ingrijpen. De vraag zou des te pregnanter zijn geworden: kan en moet iemand ingrijpen wanneer deze persoon niet zelf fysiek (of wat betreft het eigendom) wordt bedreigd? En kunnen we, zoals het geval "Vanholsbeeck" ons laat zien, nog wel spreken van een recht om in te grijpen? Was hier niet veeleer sprake van een plicht tot ingrijpen, zelfs als dit zou leiden tot het gebruik van geweld en tot het riskeren van eigen lijf en goed? Kan iemand die wèl het recht heeft om in te grijpen, maar dit niet doet, laakbaar gedrag worden verweten? Om het fundamenteel te benaderen: wanneer we de taak om in te grijpen en te handelen aan een instelling als de politie, dan verwachten we ook daadwerkelijk dat deze politie zàl ingrijpen, desnoods met geweld, en desnoods met gevaar voor eigen lijf en goed. Wie dan nog, zoals prof. Bouckaert, de verhouding tussen burger en overheid als complementair wil zien, zal er dan niet onderuit komen het primaat bij de burger neer te leggen: iedere burger heeft de plicht om in te grijpen. Datgene wat men delegeert moet immers zowel voor het moment van delegatie als na dit moment identiek zijn. Als de uitvoering van het recht besloten ligt in dit recht zelf, dan is de plicht van een instantie als de politie niet anders dan die van de burger die delegeert.

Het is duidelijk dat bij een dergelijke interpretatie van de complementariteit de idee van de delegatie onder druk kan komen te staan. Is er nog een politie of een justitie nodig als iedere burger in feite eenzelfde bevoegdheid bezit als deze genoemde instanties? Want een justitie kan dan wel een afweging maken of het gebruikte geweld" proportioneel was i.c. gerechtvaardigd - de burger zelf doet dat ook al voor en tijdens zijn ingrijpen in een situatie die hiertoe verplicht. En alleen als men ervan uitgaat dat de afweging van "de" burger eenzelfde is als die van een rechter èn als we ervan uitgaan dat deze burger in staat is deze afweging te maken en toe te passen in zijn directe handelen - sterker nog: zijn directe handelen daarmee kan laten samenvallen - kunnen we spreken van een recht dat in haar afdwingbaarheid niet afhankelijk is van externe instanties. Delegatie veronderstelt een burger die kan overzien wat hij delegeert. En de burger die delegeert, kent zijn eigen grenzen in de uitvoerbaarheid van zijn eigen verantwoordelijkheden. Een individuele burger is onverstandig bezig zijn eigen lijf en goed nodeloos op het spel te zetten wanneer deze een criminele organisatie tart die erom bekend staat dat ze weinig scrupules kent. De maat van de bedreiging kan de maat van de mogelijkheden van de persoon overstijgen. Deze "maat" kan zowel de grootte van de bedreiging, als de ernst ervan (terrorisme) als de complexiteit ervan (noodzaak tot het verzamelen van sporen en van bewijsvoering) betreffen.

Prof. Bouckaert ziet dat ook in: "Zelfverdediging vormt geen vrijbrief voor om het even welke actie. De daad van zelfverweer moet in verhouding staan met de dreigende inbreuk. Wordt die proportie doorbroken dan slaat zelfverdediging om in agressie." Wij nemen aan dat Bouckaert deze stelregel ook betrekt op de gemeenschap c.q. "de toeschouwers" die ingrijpen of dienen in te grijpen, zoals in het geval van "Joe Vanholsbeeck". Dit citaat van prof. Bouckaert brengt ons bij een andere vraag: is er dan geen gerechtvaardigde agressie mogelijk? Is het reëel om gerechtvaardigd geweld als “redelijk” te bestempelen, maar ongerechtvaardigd geweld, want bijv. buitenproportioneel, als “agressie”? Verbloemt prof. Bouckaert hier niet misschien een depreciatie van de diepste ongedeelde drijfveren die eveneens onlosmakelijk verbonden zijn met de onlosmakelijke uiting ervan? En sluit hij zich zo niet hiervan af: namelijk dat het recht niet zozeer een redelijke basis is, maar dat het recht een redelijke uitwerking is van een basis die dieper aanwezig is: het ongedeelde leven van de concrete mens levend in een concrete context van bestaan en gemeenschap? Met andere woorden: heeft iemand het “recht” om agressief te zijn wanneer hij wordt bedreigd of wordt gemolesteerd? Sterker nog: is de agressie wel los te koppelen van de reactie en van de motieven – en het al dan niet overwegen daarvan – achter deze daad? Het is begrijpelijk dat prof. Bouckaert inzet bij de redelijkheid en niet bij het instinctmatige en driftmatige van de mens. Want is het gevaar niet groot dat als men bij het driftmatige inzet, dat dan de weg wordt opengelegd naar de burger die vergelding of zelfs wraak zoekt voor het hem aangedane leed en/of onrecht? Toch ontkomt onzes inziens prof. Bouckaert niet eraan de agressie te zien als onderdeel van het – mogelijk – rechtvaardige motief tot handelen in ingrijpen inzake dreiging van geweld of vervreemding. Als de emotie de gerechtvaardigde daad voorafgaat, voedt en zelf “begeleidt”, dan is deze emotie toch nooit te diskwalificeren als laakbare “agressie”?

Zwerver Cor

Een voorbeeld waarin het duidelijk is dat het pleidooi van prof. Bouckaert nog een andere open c.q. “onuitgewerkte zijde” heeft, wordt geïllustreerd met het verhaal van de zwerver “Cor”. Enkele weken geleden kocht ik van een zwerver een straatkrant met een opmerkelijk interview [3]. Het interview was met Cor, een gewezen zwerver die sinds enige tijd, samen met zijn vrouw, een normale woning heeft betrokken. Het verhaal van Cor noem ik hier niet voor niets. Vroeger hadden Cor en zijn vrouw het goed. Samen runden ze een eetcafé in Nijmegen en hadden een glazenwasser- en schoonmaakbedrijf. De zaken draaiden goed, ze hadden vier kinderen, een mooi huis en reden beiden in een Mercedes 500. Toen kwam de kentering in het leven van Cor en zijn vrouw. Hun negenjarige dochtertje werd misbruikt. En hoewel ze er aangifte van hadden gedaan, bleef de verdachte vrij rondlopen. Omdat justitie verder niets eraan deed heeft Cor toen het recht in eigen hand genomen. Uit wraak. De manier waarop hij het deed, vermeldde het interview niet, maar het was zodanig dat Cor voor jaren de gevangenis in verdween terwijl zijn vrouw ook werd veroordeeld. Tijden hun detentie verwaterde het contact met hun kinderen, en toen ze beide vrij kwamen, raakten Cor en zijn vrouw op straat. Na vijf jaar in opvangtehuizen te hebben doorgebracht hebben ze nu normale huisvesting.

Het "geval" Cor is duidelijk geen geval van zelfverdediging, maar een geval van het recht in eigen hand nemen. En de communis opinio is dat waar mensen het recht in eigen hand nemen dit gedrag moet worden afgestraft. Niet de gedupeerde - het slachtoffer - spreekt namelijk recht of handhaaft de orde en voltrekt vonnissen, maar de daartoe aangestelde overheden i.c. rechters dienen dit te doen. Voor de moderne staat is het ondenkbaar dat een burger het recht zou hebben zelf het recht te grijpen en te "straffen". Wanneer iemand lijfelijk wordt aangevallen en hij slaat terug, dan is er begrip. En hetzelfde geldt voor het geval dat iemand een indringer betrapt in zijn eigen huis, of wanneer een winkelier een grote diefstal opmerkt die hem ernstig zal duperen. Slechts op zulke momenten is er nog iets dat aan de oude rechtssituatie herinnert, namelijk dat het de "heer des huizes" of de "pater familias" zelf is die ingrijpt, verhindert en afdwingt. Het uiteindelijke oordeel, en daarmee het uiteindelijke (eventuele) vonnis, ligt buiten het bereik van de individuele burger. Cor ging dus, volgens de gebruikelijke maatschappelijke opvattingen, over de schreef bij zijn "voltrekken van zijn eigen uitspraak en vonnis" aangaande de dader die zijn dochter had misbruikt. Maar is dit oordeel over "Cor" nog wel zo hard te maken, mede in het licht van de opmerkingen van prof. Bouckaert en de vragen die men daar weer bij kan plaatsen?

Eén zo'n vraag zou kunnen zijn: mag men het recht in eigen hand nemen als men dit recht reeds in eigen hand bezit? Namelijk het recht tot afdwinging van dit recht? De mens is toch immers niet alleen een optelsom van "biologisch wezen" (minus "agressie") en "eigendom"? Een mens is toch ook zijn "reputatie", zijn "eer", en vooral "zijn" gezin als zijnde zijn eigen "vlees en bloed"? Wie geen eigendom heeft, maar wel een dochter, voor deze persoon is schending van deze dochter een onherstelbare aantasting van het eigen bestaan - nog uitgaande voor enige notie van bestaans(on)zekerheid. Dat iemand - de dader - het leven van een ander mens, bijvoorbeeld dat van een meisje, voor de rest van haar leven kan vernielen en dat deze "misdaad" slechts wordt "bestraft" met enkele jaren cel is in het licht van het onherstelbaar beschadigde bestaan van zowel kind als ouder, toch een monstrueuze abstractie? De onverbiddelijke eisen van genoegdoening, wraak en intens verdriet gaan samen. Ineens wordt duidelijk dat geschonden Recht en geschonden leven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Want waar de mens vanuit zijn diepste wezen zichzelf verdedigt, openen er zich andere werkelijkheidscategorieën dan die van "behoud" en "handhaving". Zoals de schending van het huis voor iemand meer kan betekenen dat iemand zonder "toestemming" en met "ongerechtvaardigde middelen" zich toegang heeft verschaft tot een woning. Namelijk dat deze schending van het "huis" de schending impliceert van de meest basale bestaansvoorwaarde van het man- en vader-zijn, namelijk om de "zijnen" i.c. vrouw en kinderen te beschermen, te koesteren en lief te hebben als zijnde het eigen lichaam.

Lijfsbehoud is meer is dan een louter biologisch voortbestaan met de verworven middelen (eigendom) om dit bestaan zeker en zelfs gerieflijk te maken en te houden. Er komt meer naar boven dan dat men denkt in de ene oerdaad van verdediging. Want wat wordt er verdedigt? Alleen het vege lijf? Daar kan onze maatschappij mee leven. Maar wordt er meer verdedigt: het recht, het geschonden leven dat roept om wraak, de geschonden eer van de man, echtgenoot en huisvader - in deze gevallen flakkert het vuur van de abstracte wraak van een maatschappij die huivert voor de bronnen van recht en rechtspraak: wraak en genoegdoening. De oerchristelijke basisregel inzake het recht "Mij komt de wrake toe", namelijk dat het recht en het vonnis spreken is voorbehouden aan de machten die boven de mens uitgaan: God inzake het bestaan na het huidige, en de overheden aangaande dit tijdelijke bestaan, is in het licht van het pleidooi van Bouckaert en door ons aangebrachte "radicaliseringen" niet te interpreteren als een rechtsregel die berusting en passiviteit gebiedt, maar als een "regel" die de weg van het recht wijst.

Waar een "overheid" weigert recht te handhaven, laat staan hierin "recht te spreken, ligt dan de weg niet open naar een gerechtvaardigde afdwinging van dit recht door de burger die dit "recht" bezit ongeacht elke vastlegging van dit recht en ongeacht welke delegatie van dit recht? Het is een vraag die we niet te snel moeten beantwoorden. Deze vraag impliceert namelijk geen individuele toepassing van rechtsregels door al dan niet direct betrokkenen. In de oude situatie was ook de gemeenschap direct betrokken i.c. geschonden in de misdaad. Bewogenheid voor het recht ging samen met bewogenheid met het slachtoffer of de overlevenden. Bij het primordiale van onder meer de emotie en de ervaring van het geschonden recht c.q. bestaan, behoort ook de primordiale notie van het verantwoording afleggen aan de gemeenschap als onderdeel zijnde van deze gemeenschap. Maar het is juist in onze tijd dat de menselijke, concrete en gemeenschappelijke zijde van de misdaad wordt erkend. In het kader van onbevangen en objectieve rechtsspraak laat diezelfde "gemeenschap" de slachtoffers van een misdaad dikwijls juist in de kou staan en heeft deze "gemeenschap" dit "in de kou laten staan" zelfs verheven tot verheven principe van de rechtsstaat. In zo'n systeem is een mens die werkelijk onrecht ondergaat en er haast aan ten onder gaat zelf een potentiële misdadiger geworden. Het is tekenend dat een kandidaat-lijsttrekker, als Marc Rutte, stemmen denkt te trekken door iets te poneren dat duizenden jaren een volstrekte evidentie was. Doorziet Rutte de consequenties van zijn woorden en durft hij de lijnen erin verscholen ook door te trekken? Wij betwijfelen dat. Het erkennen van de implicaties zou namelijk ook kunnen betekenen dat de vanzelfsprekendheid van de huidige vorm van de rechtsstaat ter discussie wordt gesteld.

Maar het verder doordenken van het pleidooi van prof. Bouckaert zou ook kunnen betekenen dat de handelingsbekwame burger opnieuw wordt ontdekt. En het zou een winst zijn als bij "zelfverdediging", in welke situatie dan ook, niet meer zozeer de vraag naar de al dan niet aanwezige toerekeningsvatbaarheid centraal zou staan, maar dat er meer wordt ingestoken bij de handelingsbekwaamheid van de mens. Misschien dat men dan ook tot het inzicht komt dat de bevoegdheid van de burger niet primair van buitenaf komt, d.i. wordt bepaald door de instanties die rusten op de gedelegeerde macht, maar dat de bevoegdheid van de burger van binnenuit komt en wordt gedragen door een vast recht. Namelijk een recht dat niet bestaat bij de vastlegging door een instantie, maar dat uitgaat voor de vastlegging ervan. Een recht dat zoveel zaken omhelst dat dit recht als het ware samen komt te vallen met het bestaan zelf. Dan hebben we het niet meer over een "verleend" recht van zelfverdediging van lijf en/of goed, maar dan spreken we over de basis van onze rechtsstaat. Dan zijn we een bron op het spoor die we allang vergeten waren: de burger voor wie gemeenschap, recht, gevoel, handhaving en liefde onlosmakelijke onderdelen zijn van een burgerschap dat op zijn beurt weer onlosmakelijk is verbonden met een gemeenschap en een werkelijkheid die soms lijkt te zijn verdwenen, maar die werkelijkheid lijkt te zijn wanneer een kruidenier een overvaller "stopt" en een wanhopige vader zich niet neer blijkt te kunnen leggen bij een rechtssysteem dat geen genoegdoening verschaft. Pas dan kunnen we de burgers aanspreken die werkeloos toekeken toen de Brusselse scholier Joe Vanholsbeeck werd vermoord.

Noten

[1] Rutte: Geen straf bij zelfverdediging op Elsevier.nl d.d. 21/04/2006.

[2] Boudewijn Bouckaert, "Zelfverdediging is een mensenrecht" in De Tijd d.d. 27/04/2006.

[3] "Cor, een straatkrantverkoper", in Goeiedag, straatkrant nummer 1, Jaargang 5, 2006.


Lees verder...

donderdag 19 april 2007

HARMONIA MUNDI

Een ernstig incident is altijd een mooie aanleiding om over iets fundamenteels na te denken. Want bij elke ramp, calamiteit, oorlog of tragedie is het een mode geworden om politieke daden te eisen van verregaande aard. Grondrechten moeten sneuvelen, privacy geschonden, religie gedemoniseerd, het kwaad gebagatelliseerd, en de moraal gebanaliseerd. Alles is geoorloogd indien maar het hogere doel wordt gediend: wereldvrede c.q. wereldharmonie.

Met het geval "Virginia shooting incident" was het niet veel anders. Meteen schiet de moderne wereld in de reflex van "afschaffen van een grondrecht". Het wapenbezit zou geen grondrecht zijn want sinds er een Staat is, is ze niet meer nodig. Linkse profs uit Los Angeles, linkse Europeanen enzovoorts grossieren erin.
Veel zogenaamde rechtse (of behoudende) Nederlanders zijn niet veel beter. Het hoofdcommentaar van het Reformatorisch Dagblad van 18 april wist ook niet veel meer te vertellen dan dat het van moed zou getuigen als de Amerikaanse overheid een verbod op wapens zou invoeren.
Natuurlijk, elke revolutie of terzijdestelling van de grondwet vraagt moed, daar heeft de commentator van het RD gelijk in. En gelet op het misbruik van grondrechten zou het een moedige zaak zijn indien alle overheden alle grondrechten zouden omzetten in een algemeen verbod op de uitoefening van alle grondrechten: vereniging (crimineel oogmerk), meningsuiting (haatzaaierij), godsdienst (onverdraagzaamheid), pers (verdraaiing der feiten), kiesrecht (het volk is gevaarlijk), onderwijs (ouders zijn onbetrouwbaar), enzovoorts.
Missing link in dit geheel is de vraag wat een "grondrecht" is. Wordt een grondrecht verleend door een overheid? Kan ze ook weer worden afgenomen? Met andere woorden: grondrechten bestaan dus niet want ze hebben geen grond? Ze gaan nergens aan vooraf, bovenuit en vormen nergens de fundamenten van?
Er zit een verdacht nihilistisch luchtje aan de vrome exercitie van het RD. Niets bestaat, alleen de macht bestaat. Ongedifferentieerde macht. Macht met het oog op de opheffing van alle verschillen en tegenstellingen. Voegelin noemt dit gnostisch. Anderen noemen dit theocratisch. Ik noem het liberaal, sociaal-democratisch, democratisch, modern, communistisch, islamitisch, libertijns, neoconservatief, puriteins, piëtistisch, neo-libertarisch, fascistisch, nazistisch, optimistisch, pacifistisch, bellicistisch, humanistisch, fideïstisch, relativistisch, harmonistisch.

Het laatste wat we nu nodig hebben is dat de burger elke mogeljkheid wordt afgenomen een sterke positie in te nemen ten aanzien van de overheid. Met de gedachte dat grondrechten kunnen worden afgeschaft, schaffen we in feite alle grondrechten af.
Er zit een gevaarlijk en grenzeloos naieve houding achter zo'n commentaar in het RD. Als we maar gehoorzaam zijn, onderdanig, kruiperig, temerig en slijmerig, dan zullen de libertijnen onze hals wel sparen. En zo niet: jammer dan. Dan is het voor altijd te laat en is er ook niets meer aan te doen. In beide gevallen hoeven we geen werkelijk risico te lopen. De harmonie doet zijn werk. De staat wil alles, wij geven alles.


Lees verder...

woensdag 18 april 2007

DE WET VAN HET WAPEN

De gebeurtenissen op de universiteitscampus in Virginia hebben ons nog eens op een keiharde wijze met de neus op de feiten gedrukt: wie pleit tegen een vrij wapenbezit is medeschuldig aan 32 mensenlevens. Terwijl alle studenten, waaronder zij die werden gedood, door regelgeving gedwongen waren wapenloos op de campus rond te lopen, kon een Zuid-Koreaanse gek ongehinderd medestudenten afknallen.

Het bloedbad onder de studenten in Virginia zal de discussie rond het wapenbezit doen oplaaien. Linkse media als de New York Times zijn al begonnen met olie op het vuur te gooien. En ze weten dat ze sterk staan als zelfs een Republikeinse presidentskandidaat, de linksconservatieve Giuliani, in het verleden reeds heeft getoond het wapenbezit aan banden te willen leggen in New York, waar hij burgemeester is geweest. Volgens hen heeft de wet van het wapen in onze tijd afgedaan. Het wapen is een rudiment uit de tijd van de republiek, toen "liberals", neo- en linksconservatieven nog niet waren geboren, of hun plek nog wisten. Voor de lefties is het vrije wapenbezit een vervelende herinnering aan de Amerikaanse Consitutie en een irritante dam tegen de oprukkende machtsstaat die volgens hen nodig is om gelijkheid, emancipatie en secularisatie te bewerkstelligen en af te dwingen.

Het vrije wapenbezit laat zien dat de basis van recht, orde en handhaving van beide niet is gelegen bij de overheid, maar aan de basis: het weerbare, zelfredzame volk. Sterker nog: het laat zien dat de moderne staat slechts een kunstmatig hulpmiddel is voor de eigenlijke overheden: de vrije burgers. Het wapen komt uit een tijd waarin men niet leefde bij opgelegde normen en waarden, maar waarin burgers zelf de belichaming en handhavers waren van normen en waarden. Nu kun je de oude republiek om twee manieren om zeep helpen: door overregulering en door anarchisme. Het eerste is de manier van "liberals" en communisten, de tweede die van de neo-libertariërs, neoconservatieven en (andere) charismatici. Waar links een onomwonden pleidooi voert voor een wapenloze maatschappij waarin de overheid het geweldsmonopolie bezit, hebben de tweeden een andere tactiek om de traditionele maatschappij om zeep te helpen: alles en iedereen en overal open en vrij gooien, zonder aanziens des persoons. Overal directe democratie en absolute vrijheid op toepassen.

Door een politiek van open grenzen en massale, vrije immigratie, door het stimuleren van hypermobiliteit, onder meer door globalisering en schaalvergroting in economie en maatschappij, en door - net als links - de individu als leidraad te nemen bij het toekennen van rechten, blazen mannen als Bush cum suis in gelijke mate het oude systeem op als dat links dat wil en reeds heeft gedaan. Door oorlog te misbruiken voor eigen doeleinden (democratie en vrije markt) breek je de oorlogszin van het volk af voor langere termijn. Ongelimiteerd geweld creëert pacifisme. En een sterke staat om dat te handhaven. En ongelimiteerd wapenbezit leidt naar een wapenloze maatschappij van de politiestaat. Wapenbezit komt uit een tijd waarin de markt niet vrij was zoals wij dat zien en waarin rechten niet vrij waren en aan de individu werden toegekend zonder voorwaarden als aan een mens zonder eigenschappen. Het wapen was het bezit van het hoofd van de familie: de man die heerser was over zijn familie en zijn grond. Het wapen is patriarchaal. Het wapen stond voor liefde, niet voor zelfhandhaving. Liefde voor bloedverwanten, gemeenschapsleden, vrijheid, orde en recht. Het wapen moest bescherming bieden aan anderen.

Wapen en republiek

En daarmee raken we zo langzamerhand tot de kern van de wet van het wapen: het wapen stond voor een maatschappij waarin niet anonimiteit, autonomie van de individu en de vrije machtsontplooiing centraal stonden, maar de gebondenheid van elk mens aan wetten, moraal, religie en mores van streek en plaats. De wet van het wapen gaat uit van een universele, algemeen kenbare en algemeen ingedragen moraal. Wapenbezit is weliswaar een goede zaak, maar heeft dus met meer zaken te maken dan met individuele grondrechten, effectieve misdaadbestrijding en een gevoel van veiligheid. En dat is iets wat ook neoconservatieven niet snappen. Democratie en vrije markt vloeken namelijk met vrij wapenbezit. Het wapen komt niet iedereen toe, komt niet aan individuen toe en is nooit vrij verkrijgbaar. Niet vrij van moraal, niet vrij van gemeenschap, niet vrij van rechten, en niet vrij van openbaarheid. De wet van het wapen is slechts verankerd in een maatschappij waarin gemeenschappen functioneren, en rechten nooit algemeen worden verleend, maar door deugd en overerving worden verworven en behouden. De wet van het wapen is verbonden met de aristocratische spirit of the gentleman.

In de middeleeuwen was het dragen van een wapen een recht van edelen en van vrije burgers. Met de opkomst van de Republiek werd het wapenbezit als vanzelfsprekendheid gezien in een maatschappij van vrije, verantwoordelijke burgers. De rechten van de aristocratie waren nu toegankelijk voor elke burger, maar ook in de republiek bleef het oude aristocratisch element van orde en gemeenschapsdrager aanwezig. De burger was geen autonome individu, maar een man die als representant optrad van familie, grond, traditie en gemeenschap. Algemeen wapenbezit was zo een voorwaarde voor vrijheid en orde. Niet de despoten, machthebbers en plutocraten (in Nederland: de rijke regenten) bepaalden de macht en de orde, maar de vrije boeren en burgers die als het moest gezamenlijk konden optreden als volksmilitie die in tijd van oorlog en geweldsdreiging bij elkaar werd geroepen. Ook op het vlak van criminaliteit werkte dit zo. Als er ergens een veedief of struikrover moest worden opgejaagd werd er door de volksvergadering een leider aangesteld (of was reeds aangesteld): de sheriff die voor een oposse (drijfjacht) mannen om zich heen verzamelde om deze als deputee aan te stellen. In Nederland hadden we het recht van zwaardvolgen waarbij vrije mannen zich om een leider heen schaarden om rovers op te jagen en te vangen of te doden. In het Nederlandse Drenthe was dit nog zo tot in de achttiende eeuw. De republiek herstelde de oude tribale orde van patriarchaal weerbaar burgerschap dat wortelde in gemeenschap, traditie, religie en gewoonte- en natuurrecht. De liberale democratie kon en kan hier niets mee. En dat hebben de 32 dode studenten in Virginia geweten.

Wapen en democratie

Democratie en vrij wapenbezit zijn niet te verenigen. De wet van het wapen gaat namelijk niet uit van een maatschappij van individuen die recht maken van hun rechten, maar gaat uit van een gemeenschap waarin mensen elkaar kennen en onderling toezicht houden. De oude Amerikaanse maatschappij zat zo in elkaar Net als die van het oude Europa. De oude gemeenschappen vertrouwde geen mensen die men niet kende. Gastvrijheid was persoonlijk en gelimiteerd. Gastvrijheid had waarde. Maar altijd bleef de basis intact: de wetten van gewoonte, gemeenschap, natuur, recht en historie. En nog steeds zitten veel plaatsen in de VS zo in elkaar. Of op het platteland van Zweden waar ook nog steeds veel wapens in omloop zijn. De criminaliteit in dat soort plaatsen is laag en iedereen heeft een wapen op zak. Maar het zijn niet alleen wapens die men bezit. Ook mensenkennis, en concrete kennis van zijn of haar buren en omwonenden behoort tot de bagage van deze mensen. Vertrouwen heeft een basis nodig. Een Koreaan waarvan ik de ouders niet ken, maakt per definitie geen onderdeel uit van de vertrouwensbasis. Ook zonder wapen. Daar vertrouw je je kind niet aan toe. En ook niet je leven. Een democratie kan daar niets mee. Die denkt niet in gemeenschappen, tradities, concreet vertrouwen en dergelijke. Die denkt in vrij verkeer van in- en uitwisselbare stromen van behoeftes, wensen, individuen, goederen, verkeer en ideeën. Een wapen is daarbij een dreiging om de stroom in het gareel te houden. Door middel van financiële en administratieve wapens, maar ook door wapens van metaal.

Wapenbezit is in onze moderne samenleving een dus anachronisme. De wet van het wapen past niet in een globalistische maatschappij van vrije immigratie, vrije markt en gelijkheid van individuen. Die past niet in een wereld waarin mensen met totaal verschillende opvattingen over leven en dood toch vrij moeten kunnen reizen en goederen moeten kunnen kopen. Een tijd waarin iedereen een potentiële terrorist is, verdraagt geen vrije wapens. Wapenbezit vraagt daarbij ook nog eens om een klassieke invulling van het burgerschap. Waarbij wapenbezit een burgerrecht is dat alleen aan burgers wordt verleend. En alleen aan hen die we als burger kennen: wie zijn ouders zijn, waar hij woont, bij wie hij op school heeft gezeten, wat voor geloof hij belijdt en wat voor verleden hij heeft. Het recht op wapenbezit heeft dus alleen zin wanneer burgerschap iets betekent. Wanneer dat burgerschap is iets dat door de inzet van meerdere generaties voor je is verworven. En niet door de goedwillendheid van een anonieme, naïeve immigratieambtenaar. Of door het positieve mensbeeld van de wereldverbeteraar.

De moderne liberale democratie is gebaseerd op wantrouwen. Althans: de ideologie en het stelsel. Vrij wapenbezit functioneert alleen in een maatschappij van vertrouwen. Wapenbezit toont een maatschappij van vertrouwen. En natuurlijk kan dat mis gaan. Maar dan volgt er geen algemeen wantrouwen en een knechting en onderwerping van de vrije burgers, maar een religieuze inkeer en een onder de indruk zijn van wat er is gebeurd en kan gebeuren. Het zet aan tot verantwoordelijkheid en voorzichtigheid. Om een ander voorbeeld te gebruiken: wanneer iemand met verkeerde woorden grote schade aanricht zal verontwaardiging, afkeuring en terechtwijzing het gevolg moeten zijn. Met daarna inkeer, berouw en verontschuldiging bij de betrokkene. Wat men niet moet doen is een algemeen spreekverbod opleggen voor alle mensen.

De actuele gebeurtenissen in Virginia tonen ons de blijvende actualiteit van de wet van het wapen. Zoals vele gebeurtenissen ervoor ook al deden. Terreur, oorlog, waanzin of misdaad; voor de wet van het wapen maakt het niet uit. Het wapenbezit is een indicator als het gaat om de vraag hoeveel rechtsbesef, gemeenschapszin, vertrouwensbasis en gezonde moraal een maatschappij bezit. Een maatschappij die omkomt in geweld is daarom ziek. Een maatschappij die elk wapenbezit verbiedt en hysterisch reageert op elk geweldsincident is het daarom ook. Onze tijd vraagt om een nieuwe waardering van vertrouwen. En om een fundering van vrijheid en verantwoordelijkheid. Daarom is het juist op dit moment een belangrijke moment dat partijen met "vrijheid" of "staatkunde" in het vaandel pleiten voor een algemeen vrij wapenbezit voor Nederlandse burgers die minstens drie generaties hier wonen, recht(s) zijn van lijf en leden, Godvrezend, belasting betalend en van onbesmette reputatie.

Ware vrijheid heeft zijn prijs. Ook die van risico's. En die van verantwoordelijkheden. En die van verworteling en van een algemeen gedragen moraliteit. Waar die prijs niet wordt betaald, staat de vrijheid op de tocht. Dan komt er een geweldsmonopolie van de staat dat misschien leidt tot minder schietincidenten, maar dat ook in de afgelopen decennia voor enorme bloedbaden en genocides heeft gezorgd. Want een gemeenschap zonder vertrouwen en moraal kan dan wel een pacifistisch maatschappijbeeld erop na houden, maar wie garandeert de moraal van de machthebbers als de maatschappij waar zij onderdeel van uit maken te kennen geeft zelf geen moraal te bezitten?


Lees verder...

vrijdag 13 april 2007

KERK EN STAAT

Het is merkwaardig gesteld met het moderne Europa. Een van haar tegenwoordige pijlers is de zelfhaat. Kijk maar naar haar houding tegenover het christendom. De geschiedenis van Europa ging hand in hand met het christendom. Maar volgens de liberale goegemeente is juist de scheiding van kerk en staat de voornaamste pijler van onze westerse beschaving. Europa kent zichzelf niet meer. Wat is dat voor een beschaving die haar eigen oorsprong verloochent?

De verhouding tussen kerk en staat is een onderwerp waar de conservatief niet omheen kan. Maar veel conservatieven geven blijk van een dubbelhartige houding. Officieel zijn ze voor de scheiding. Tegelijkertijd beseft menig een dat dit, historisch gezien, het conservatisme in een merkwaardige spagaat brengt. Het verwerpt immers de beginselen en de vruchten van de Revolutie. Een van de belangrijkste ‘verworvenheden’ van die Revolutie was nou juist de scheiding tussen kerk en staat. Kun je daar voor zijn, en tegelijk conservatief? Nee dus. In het nu volgende zal ik een en ander toelichten.

Voorgaande bewering dien ik uiteraard meteen weer af te zwakken. Het is vrijwel onmogelijk dat een conservatief de scheiding tussen kerk en staat afkeurt. De conservatief is immers een liberale spijtoptant, schatplichtig aan de beginselen van het liberalisme. Het conservatisme kent echter wel meer van zulke schijnbare onmogelijkheden. De scheiding tussen hoe het is en hoe het zou moeten zijn, is dermate groot dat een conservatief er mee zal moeten leven dat er ook op dit punt binnen het conservatieven denken verschillende posities bestaan.

Bron van ellende

Voor sommigen in onze cultuur is het duidelijk: de invloed van de godsdienst neemt toe en tegen deze groeiende invloed moeten we een dam opwerpen. Internationaal doet een schrijver als Richard Dawkins op deze manier van zich spreken in zijn boeken waarin hij religie als een ziekte neerzet.

Ook in onze landen zijn er tal van politieke a-religieuzen die eenzelfde geluid laten horen. Prof. Paul Cliteur, Ayaan Hirsi Ali, minister Ronald Plasterk, en tal van columnisten, cabaretiers zien het fenomeen godsdienst liever gaan dan komen. Godsdienst is een poel van verderf, een bron van oorlog, vrouwenonderdrukking, conflicten, onverdraagzaamheid en homohaat. Met name de monotheïsti-sche godsdiensten zijn volgens de a-religieuzen een bron van ellende vanwege de exclusieve waarheidsclaims die deze godsdiensten hanteren.

De moderne weerzin tegenover de kerk is historisch gezien een merkwaardig fenomeen. Zelfs kan er worden gesproken van een historische wending wanneer de waardering die filosofen als John Locke en Immanuel Kant nog voor de kerk en het christendom hadden wordt gezet naast de houding van de meeste gevestigde filosofen in onze tijd. Voor de moraal hebben we geen religie meer nodig. En vaak klinkt er het tegenovergestelde in door. Volgens de libertijns-conservatieve filosoof Paul Cliteur is de moraal is zelfs onverenigbaar met het godsgeloof.

Maar zoals gezegd: historisch gezien lag het anders. De scheiding tussen kerk en staat had vaak een zeer religieus – en haast vroom – motief: de kerk vrijwaren van alles wat haar van haar taak en roeping afhoudt. Deze taak is barmhartigheid en evangelieverkondiging. Met andere woorden: sociaal en moreel bindmiddel zijn. In hoeverre filosofen als Kant dit meenden, laten we in het midden.
De geschiedenis heeft laten zien dat – afgaande op het handelen – deze motieven nauwelijks gemeend waren. Zowel de sociale als de morele dimensies die voorheen aan de kerk werden toevertrouwd, werden al meer en meer overgenomen door de Staat in opkomst.

Historisch gezien is het aparte domein voor de kerk alleen te begrijpen vanuit de gedachte dat kerk en christendom cruciaal zijn voor een morele beschaving. Ze is slechts te begrijpen vanuit de gedachte dat de moraal samen met de godsdienst tot het domein van de vrijheid behoren en daarom buiten de staatsmacht moeten worden gehouden. De historicus Peter Rodenburg wijst dan ook op de vrome motieven van diverse achttiende-eeuwse verlichters om de kerk te scheiden van de staat.

Veel veranderd

Er is veel veranderd. De secularisatie en het verdwijnen van de cultureel-religieuze monocultuur hebben de positie van kerk en christendom gemarginaliseerd. We zijn daardoor verzeild geraakt in een bizarre situatie. Van hoedster der moraal, bron van deugdzaamheid en voedster der barmhartigheid is de kerk geworden tot de steenpuist van onze westerse cultuur.

Met landen als Frankrijk voorop probeert het moderne Europa zich radicaal te ontdoen van de invloed van kerk en christendom. Nu ziet Frankrijk zichzelf graag als voorbeeld, en velen met haar. Tot in het kinderachtige aan toe. Zoals te zien was bij de aankondiging van zijn vertrek uit de politiek door de Franse president Chirac. Een van de wapenfeiten die hij noemde was het zogenaamde hoofddoekjesverbod op de openbare scholen van Frankrijk. Ziehier de grandeur van de laïcité. Dit Franse laïcisme wordt door menigeen – ook in ons land – als voorbeeld gezien van hoe men de islam en andere godsdiensten moet aanpakken.

Zo behoren Ayaan Hirshi Ali en Paul Cliteur bij de belangrijkste pleitbezorgers van het Franse model, waarbij volgens iemand als Hirshi Ali zelfs de opvoeding van kinderen een staatstaak is. Dit laatste kan worden gezien als een variant op het jacobinische i.c. communistische element in het zo geprezen laïcisme.

Ook in christelijke kring viel er de laatste jaren zo nu en dan een bewonderende toon te bespeuren richting het Franse voorbeeld. De hoogleraar theologie G. van den Brink verklaarde enige tijd gele-den al dat wie wil leren wat tolerantie is, bij Voltaire in de leer moet gaan. En – last but not least – ook iemand als Bart Jan Spruyt verwees – zij het veel minder sterk dan Van den Brink – in zijn boekenweekessay De toekomst van de stad naar het Franse voorbeeld van de superlegaliteit: namelijk de onontbindbare status van haar grondwet.

Nu is met name Spruyt niet bepaald een bewonderaar van de Franse filosofie te noemen. maar het gemeenschappelijke wat al genoemde mensen bezielt is toch wel het volgende: de scheiding van kerk en staat is of een groot goed, of toch in ieder geval wel iets waar we ons in deze bedeling maar bij neer moeten leggen. Enkele opmerkingen over de door de ondermeer door genoemde lieden voorgestane scheiding van kerk en staat zijn hier op hun plaats. Want wie als conservatief het ver-schijnsel ‘scheiding kerk en staat’ beter bekijkt, is al gauw niet onder de indruk van dit moderne dogma der democratische rechtsstaat. Er zijn tal van tegenwerpingen te maken. We noemen er enkele.

Tijdsverkwisting?


Op het eerste gezicht heeft de door het laïcisme voorgestane scheiding van kerk en staat veel weg van een volstrekt non-issue. Nergens in het Westen heeft de kerk ook maar enige politieke invloed van belang. De meeste Europese kerken zijn nauwelijks levenskrachtig, lopen leeg en zijn zelf vaak de grootste pleitbezorgers van de moderniteit. Waar is dus het probleem?

Het probleem is niet de kerk, maar de islam. In werkelijkheid wordt de discussie rond de zogenaamde noodzaak van de scheiding tussen kerk en staat ingegeven door de angst voor de groeiende islam. Maar dan moet meteen de opmerking worden gemaakt dat bij deze godsdienst zo'n scheiding problematisch is aangezien er bij de islam geen sprake is van zoiets als een instituut "Kerk". En daarmee valt in feite een deel van de liberale logica aan duigen. Want wat als het christendom wel gescheiden kan worden – zij het in institutionele zin – van de staat, maar de islam niet? Het is on-miskenbaar dat het vraagstuk van de islam de druk heeft verhevigd om de ‘scheiding van kerk en staat’ om te zetten in een laïcistische politiek: de strikte scheiding van religie en staat, ongeacht de vraag naar de institutionele scheiding der levensterreinen. Maar tegelijkertijd geeft de discussie aan dat deze vlag niet de lading dekt. Op de een of andere wijze is men klaarblijkelijk niet in staat – of niet welwillend – om uit het negentiende-eeuwse begrippenkader te stappen waar men innerlijk allang mee heeft gebroken: het denken in instituties. Door een continuïteit te veinzen tussen de grondslagen van onze rechtsstaat en onze huidige situatie ontwijkt men weliswaar tal van problemen, maar de situatie wordt er niet duidelijker op. Aangaande het vraagstuk ‘scheiding van kerk en staat’ hebben we een aantal van deze onduidelijkheden op een rij gezet.

Geloof

In het licht van het voorgaande – de aanwijzing van de islam als werkelijke oorzaak van de blijvende actualiteit van het vraagstuk rond ‘kerk en staat’ – zo men redelijkerwijs mogen verwachten dat de heersende liberale publieke opinie de term ‘kerk en staat’ zou laten vallen en daarvoor in de plaats ‘geloof en staat’ zou hanteren. Door het predikaat ‘kerk’ als negatief predikaat op te plakken op een ‘geloof’ dat niet alleen niet-institutioneel is, maar ook geen instituties kent, komt de geringschattende houding van de liberale opinie naar boven ten aanzien van het fenomeen ‘geloof’. Want wie meent dat ‘de kerk zich er buiten moet houden’ en daarmee bedoelt dat per definitie ‘het geloof zich er buiten moet houden’, kan onmogelijk worden beticht van sympathie voor ‘geloof’.

Waar komt deze negatieve waardering van ‘geloof’ vandaan? Immers, als geloof een individuele eigenschap is van een persoon, net zoals andere motieven dat zijn: het verwerven van goederen, het onderhouden van affectieve relaties, etc. – waarom dan die krampachtige poging het verschijnsel ‘geloof’ eruit te lichten en dit te willen elimineren in het politieke bedrijf?

Geloof is onder meer te zien als de verbinding tussen het object en het subject – als iets wat de persoon en zaak innerlijk met elkaar verbindt. De burger gelooft in de integriteit van de staat en van haar dienaren: haar ambtenaren, zonder dat deze integriteit steeds weer opnieuw hoeft te worden bewezen en aangetoond. Instituties kunnen immers niet zonder geloof – niet zonder vertrouwen dat verder gaat in de calculatie van kosten en baten, van rechten en plichten. In geloof zit namelijk ook iets van onderwerping, in het besef dat zo de vrijheid wordt gediend. Wie per definitie het geloof van de staat scheidt, zet dus in bij de ultieme vervreemding tussen burger en staat. Dit wil uiteraard niemand. Maar dan blijft de vraag staan: wat is er tegen geloof indien het ‘geloof’ onmisbaar is voor deze staat? Of is het iets anders; is het de inhoud van een geloof dat niet te verenigen is met onze Staat?

Ongeacht de inhoud?

Geloof in instituties, geloof in rechten en geloof in waarden en vrijheden, behoort tot de erfenis van het christendom. Dat het moderne liberalisme in de praktijk steeds minder waardering kan opbrengen voor het noodzakelijke geloof voor de rechtsstaat is minder vreemd dan het lijkt. De slechting van de instituties wordt met name versterkt doordat in het liberale denken de instituties steeds meer vervangen worden door een denken in een ‘publiek’ en een ‘privaat’ terrein. Het private terrein is dan het terrein van de individu, het publieke terrein dat van de staat dat de rechten en de vrijheden van de individu moet waarborgen.

Het geloof kent in de liberale manier van denken geen vormen en instituties, zoals het moderne liberalisme in tegenstelling tot haar klassieke voorouders ondertussen al helemaal niet meer in instituties denkt. Het ‘geloof’ is iets van de burger waar de overheid zich niet mee dient te bemoeien. Dit klinkt mooi. Maar dan is er de islam. En dan doet opeens de inhoud van het geloof er wel toe. Ongeacht de vraag naar de ‘kerk’, doen opeens tal van levenssferen van de islamiet ertoe: huwelijk, gezin, familie, onderwijs, moskeesamenkomst, etc. Ondertussen doet de inhoud van het ‘geloof’ er dus wel degelijk toe. Zoals ze dat altijd heeft gedaan, al mag dit officieel nooit worden uitgesproken.

Bedotterij

Met andere woorden: de term ‘scheiding van kerk en staat’ is altijd al een voor-de-gek-houderij geweest. In feite was de hantering van het begrip ‘scheiding kerk en staat’ alleen al een demonisering van het begrip kerk. De bedenkers van dit idee wisten waarschijnlijk heel goed dat ‘kerk’ onderdeel was van het christelijk geloof. Het scheiden van kerk en geloof was dus al een regelrechte bemoeie-nis met de inhoud van het geloof en – het Credo van de Kerk zegt immers: ‘Ik geloof in een heilige, katholieke apostolische Kerk’ – een afwijzing van het instituut kerk als zodanig. Vooral dit laatste punt is hier interessant. De kerk is niet alleen de vorm van de inhoud, maar ze is ook de inhoud van de vorm (onderdeel van het geloof). Het houden van de kerk buiten de staat ongeacht haar inhoud (de kerk is immers losgemaakt van deze inhoud) wijst niet noodzakelijkerwijs op een vijandige houding ten aanzien van het christendom – dat ligt immers al in de afwijzing van het geloof als zodanig op staatkundig vlak. Nee. Het wijst vooral op de afwijzing van alle instituties buiten de staat om.

Failed church; failed state?

En daar zit ‘m de kneep. Want opvallend is dat de vraag naar de inhoud van kerk en staat per definitie niet aan de orde kan komen. Immers, bij elke vraag naar de inhoud van de kerk door de staat overschrijdt de staat immers zelf de scheiding tussen kerk en staat? Met andere woorden: het begrip ‘kerk en staat’ is zelf innerlijk tegenstrijdig. Want steeds als de staat de kerk afbakent ten opzichte van de staat definieert ze de inhoud van de kerk en van het geloof. En doorbreekt ze dus zelf de scheiding!

Maar dit alles heeft nog meer vreemds in petto. Waar de vraag naar de inhoud van de kerk en het geloof ogenschijnlijk niet wordt gesteld, wordt ze ook niet gesteld ten aanzien van de staat. En dat is merkwaardig. De kerk is in staatkundig opzicht per definitie failed, maar de staat is het niet. Het feit dat dit niet gebeurt, geeft aan dat het instituut kerk in liberale ogen dus sowieso ‘verderfelijk’ is. Ongeacht de inhoud. Maar is dat zo? Is de rottigste staat altijd beter dan de beste kerk?

Maar zoals gezegd: de islam heeft de zaken nog meer op de spits gedreven. De islam bepaalt ons voortdurend bij het feit dat de ‘scheiding van kerk en staat’ niet over de kerk gaat, maar over het fenomeen geloof. Is dan het fenomeen geloof een probleem? Ja. Het instituut Kerk is een probleem, maar het fenomeen geloof is het om dezelfde redenen. De liberale ongedeelde, soevereine staat erkent geen meerdere loyaliteiten. Waar de zogenaamde nevenstelling van kerk en staat bedotterij is vanwege het simpele feit dat de staat geen instituties naast zich verdraagt, is de vrijheid van geloof dat ook. Waar de autoriteit van de staat geen andere instituties verdraagt, verdraagt de autoriteit van de staat ook geen andere bronnen van autoriteit die op hun beurt een gehoorzaamheid kunnen afdwingen die per definitie strijdig is met de ongedeelde autoriteit van de moderne staat. Hierover later meer. Nu is dit ene punt van belang: waar de inhoud van de staat per definitie buiten de orde is, en niet van belang is als het gaat om de ongedeelde autoriteit ervan, is deze Staat dan niet per definitie een failed State?

Identiteit

Op dit punt beland is het goed de vinger te leggen bij de ‘failed state’. Van de ‘Kerk’ horen we dikwijls dat deze gefaald heeft. Het verheffen van de kerk tot staatskerk door keizer Constantijn de Grote wordt vaak gezien als ‘de zondeval van het christendom’. Met andere woorden: het moment waarin de kerk zich met macht heeft gelieerd was het moment waarop het verderf in werking trad. Als Wirkungsgeschichte van deze these wordt dan de gehele geschiedenis losgepeld van alles, behalve wat wij in moderne ogen ‘kerk’ noemen en gecomprimeerd tot gruweldaden, corruptie en leed.

Kruistochten, brandstapels, inquisitie, onderdrukking, bijgeloof, etc. etc. maken dan duidelijk dat de kerk vanaf haar ‘zondeval’ een failed church is geweest waaraan gelukkig door de Revolutie en de Verlichting een einde is gekomen. Wat ontbreekt is eenzelfde analyse betreffende de staat. Sinds de ´scheiding van kerk en staat´ in Europa is ingevoerd zijn alle gruweldaden niet meer op het bordje van de kerk te schuiven. De staat is verantwoordelijk. Als we zien wat er na 1789 in Europa heeft plaatsgevonden, moeten we afvragen: deugt de staat? Wie eerlijk is, zal moeten zeggen: nee, de staat deugt niet. De enorme rij van oorlogen, massamoorden, genociden, koloniale oorlogen, etc. hebben onnoemelijk veel leed en ellende toegebracht, en dit alles in naam van de staat. De staat heeft gefaald. Veel meer dan de kerk gefaald zou hebben. Maar waar blijft deze failed state in het debat rond de scheiding tussen kerk en staat?

Onnatuurlijk

Met het behandelen van het vorige punt speelt ook nog iets anders mee. Vaak wordt voorgesteld dat religieuze en godsdienstige motieven aanleiding zijn geweest voor veel (volgens sommigen ‘alle’) oorlogen en conflicten in de menselijke geschiedenis. Dat dit oordeel wordt gekleurd door de hedendaagse bevindingen met de islam staat buiten kijf. Maar de vraag is: hoe oprecht is een dergelijke constatering en wat is ze waard?

Het antwoord is: ze is niets waard. Om meerdere redenen. Ten eerste is religie onderdeel van de menselijke natuur. Het demoniseren van geloof tot oorzaak van ellende is een directe aanval op de natuur van de mens van alle tijden. Dit punt wordt versterkt door het tweede punt, namelijk de veelheid van motieven als het gaat om oorlogen, conflicten en allerhande ellende. Hoe vaak zijn het niet motieven als liefde, winstbejag, overlevingsdrang, macht, rechtvaardigheid, vrije markt, ‘make the world safe for democracy’, etc. die aanleiding zijn voor geweld? Roger Scruton zegt treffend: "To blame religion for the wars conducted in its name, however, is like blaming love for the Trojan war. All human motives, even the most noble, will feed the flames of conflict when subsumed by the territorial imperative".

Dit brengt ons bij een derde punt: genoemde motieven van de mens zijn in werkelijkheid niet uit elkaar te halen, tenzij we niet alleen de uitingen institutionaliseren (zoals godsdienst tot kerk), maar ook de achterliggende gevoelens. Maar vallen gevoelens, motieven en een bepaalde aanleg wel te scheiden? Want nemen we bijvoorbeeld de kruistochten. Doet het veelvuldig reduceren van de kruistochten tot godsdienstoorlogen – wat altijd het geval is – de geschiedenis geen geweld aan, omdat deze kruistochten toch immers ook te maken hadden met de voortdurende aanvallen van Arabieren op de kuststreken van Zuid-Europa (motief van zelfverdediging) en met de economische belangen van de Italiaanse steden die werden geschaad door het belemmeren van de handelswegen door de Islamieten (economisch motief)? En ten vierde spreekt er een merkwaardig vooroordeel in uit wanneer men godsdienst als vals motief opvoert om een oorlog te voeren. Is godsdienst het dan nooit waard om een conflict te riskeren? Of een oorlog te voeren? En zijn andere motieven dat dan per definitie wel? Met andere woorden: strijden voor de vrijheid mag, maar als de inhoud van deze vrijheid de godsdienst is, dan mag strijden voor de vrijheid ineens niet meer? Of wanneer godsdienst je identiteit bepaalt?

Nogmaals: identiteit

Want hoe je het ook wendt of keert: de christelijke kerk is onderdeel van de Europese identiteit. De doop van Clovis, de bekering van Constantijn de Grote, de kerstening door Karel de Grote, de bekering van de Noormannen, de Reformatie, de calvinistische inbreng in de opstand in de Neder-landen in de zestiende eeuw – dit alles heeft niet alleen alles met geloof – christelijk geloof – te maken, het heeft ook alles met de kerk te maken. Het verbreiden van het Romeinse recht, de ontwikkeling van internationaal recht door theologen in Salamanca, het fenomeen ziekenhuizen en armenzorg, het overleven van de klassieke cultuur en wijsheid in Europa – zonder de kerk is dit ondenk-baar. Het is gebeurd, het ligt er en is onderdeel van onze identiteit. De fundamenten van onze beschaving zijn doortrokken met ‘kerk’. De continuïteit is niet vol te houden wanneer men deze wortels doorsnijdt. De legitimiteit is al nauwelijks vol te houden, maar wordt helemaal problematisch wanneer we dit alles als non-existent zouden verklaren voor de huidige staat. De ‘scheiding van kerk en staat’ is een instrument om de Europese identiteit te loochenen en te vernietigen, zoals naar voren kwam bij de bespreking van de preambule van een eventuele Europese Grondwet waarin alles genoemd mocht worden, maar het christendom achterwege diende te blijven. Zo’n verwijzing had niets te maken met vermenging van kerk en staat, wel met de erkenning van het christendom als bepalend voor onze Europese identiteit. Wat is dat voor strijd tegen de kerk en het christendom dat de identiteit en de wortels van zichzelf wil doorsnijden, verloochenen, ontkennen en vernielen?

Onbehoorlijk denken

De scheiding van kerk en staat is niet alleen problematisch, het is ook een zaak die getuigt van onbehoorlijk denken. Wie net doet alsof net als in de middeleeuwen het maatschappelijk discours eeuwigdurend wordt bepaald door de instituties kerk en staat bedrijft een ernstige vorm van onhygiënisch denken. Me dunkt zijn er in onze tijd heel wat meer veel machtigere – en meer tot autonoom optreden in staat zijnde – instellingen te bedenken: multinationals, media, wetenschap, etc. Wie de instituties terug wil brengen tot het achterliggende fenomeen (‘geloof’ in plaats van ‘kerk’) en dit ook toepast op de andere bedreigingen van de soevereine staat, zou dan moeten pleiten voor een scheiding tussen economie en staat, wetenschap en staat, cultuur en staat, enz. Of – en daar komt er nog een aap uit de mouw – zal niet moeten pleiten voor een scheiding tussen economie en staat, maar tussen economie en politiek. En als het probleem niet zit in de godsdienst sec, maar in de koppeling tussen godsdienst en macht, dan moet het maar: een scheiding tussen macht en politiek. De absurditeit in dezen is alom tegenwoordig. Maar vervangen we een van deze zaken door het begrip ‘kerk’ of ‘godsdienst’, dan wordt waanzin opeens een vorm van leidend principe.

Misleiding

Door de aandacht af te leiden van de werkelijke spelers op het maatschappelijke en cultuurhistorische veld, maar wel tegelijkertijd een bedreiging van ons bestel te suggereren of te insinueren, misleidt op een grove manier de maatschappij. Dat een in veel gevallen aftandse kerk de hoofdzakelijke bedreiging zou zijn voor ons staatsbestel lijkt verdacht veel op zogenaamd ‘Pools antisemitisme’: ook zonder dat er nog Joden leven, zijn de Joden nog steeds overal de schuld van. Zo’n houding die gespeend is van elke vorm van reality-check, getuigt van iets anders. Het verworpen fenomeen – in dit geval: kerk of geloof – fungeert waarschijnlijk als chiffre van iets anders. Niet de kerk, maar de traditie (identiteit), het verleden, de natuur en de fundamenten van onze beschaving dienen ‘ge-scheiden’ te worden van onze huidige situatie. Het oprukkende publieke domein en de toenemende verstrengeling tussen politiek, cultuur, economie, onderwijs en plaatsen de uitstoot van de kerk binnen de juiste proporties. De kerk moet namelijk niet alleen worden afgeschieden van de staat, maar van het gehele leven.

Godsdienstvrijheid?

De mooiste leuze die men hiervoor hanteert is die van ‘de vrijheid van godsdienst’. Het zou een misvatting zijn om de vrijheid van godsdienst in te brengen tegen een vermenging van kerk en staat. Een samenleving gaat in eerste instantie niet uit van vrijheden, maar van gegevenheden die haar instellingen weerspiegelen. Een constitutionele staat is nooit de afspiegeling van een ‘vrijheid van’, maar altijd van een ‘vrijheid tot’. Aan elke vrijheid ligt een positieve waarde ten grondslag. Aan de vrijheid van godsdienst ligt oorspronkelijk een positieve waardering ten grondslag van de godsdienst. Niet de godsdienst in het algemeen, maar van die van het christendom in het bijzonder. Vrijheid van godsdienst staat dus niet los van de inhoud van de (specifieke) godsdienst. Vrijheden zijn geformuleerd rond noodzakelijkheden met betrekking tot het functioneren van de moderne staat. Een open en vrije maatschappij kan niet zonder (vrijheid van) meningsuiting, informatievergaring (vrijheid van pers), organisatie van burgers en civil society (vrijheid van vereniging) en overdracht van de eigen traditie en opvoedingswaarden (vrijheid van onderwijs).

Onderwerping

Misleiding is bewust en met kwade opzet. Zoiets is niet noodzakelijkerwijze het geval met verward denken. Tenzij dit natuurlijk wordt gesimuleerd. Of er is sprake van algemene gekte. Maar die verwarring is er. Alleen al uit de gedachte van een scheiding tussen kerk en staat spreekt een enorme verwardheid van denken. Vaak is het totaal onduidelijk wat men bedoelt. Bedoelt men een institutionele scheiding van beiden? Is ‘Kerk’ een onderscheiden terrein met een bijzondere vrijheid? En is de ‘Staat’ dat dan ook? Zijn er meer terreinen te bedenken dan genoemde twee? En hoe werkt dit op het persoonlijk vlak, bijvoorbeeld op het niveau van het persoonlijk geweten? Het lijkt dus volkomen duister wat men met de loutere term "scheiding van kerk en staat" bedoelt. Maar het verhullen van deze verwardheid met mooie leuzen en goede bedoelingen, moet ons niet van de wijs bren-gen. Het hoeft namelijk ook niet duidelijk te zijn wat men bedoelt, want het gaat niet om scheiding, maar om onderwerping van de kerk aan de staat.

In werkelijkheid bedoelt niemand die de scheiding tussen kerk en staat voorstaat een daadwerkelijke scheiding. Wat men bedoelt is niet zozeer een scheiding, maar een onderwerping van de kerk aan de staat. Een scheiding zou betekenen dat men zich bij een geschil tussen regels van de staat en die van de kerk zou kunnen beroepen op die van de kerk, welke dan of de daad legitimeren, of een zwaarwegend onderdeel zouden vormen in de uiteindelijke beoordeling van de daad, ook van staatswege. Niemand van de zogenaamde laïcisten staat echter zo'n ‘scheiding’ voor. In feite is dan ook niemand van hen daadwerkelijk voor een scheiding van kerk en staat.

Sterke staat, zwakke burgers

Wat men dus werkelijk beoogt is een soevereine, allesomvattende staatslichaam die geen enkel zelfstandig – concurrerend – lichaam in haar kan verdragen en zelfs toestaan. De moderne staat verdraagt niet alleen zelfs geen concurrenten; ze verdraagt ook geen krachtige componenten in de sa-menleving die haar zouden kunnen versterken. Want elke potentiële versterking van een van de onderdelen van een maatschappij is immers een bedreiging van de staat en de democratische gemoedsrust? Daarom prefereert de moderne staat zwakheid en verzwakking boven kracht. Napoleon begreep dat toen hij pornografie en godsdienstvrijheid vrijgaf, maar de kerk aan de staat onderge-schikt maakte. Met de illusie van kracht kon hij de mensenmassa’s op de slachtvelden van Rusland een gewisse dood laten sterven. Aangezien sterke instituties sterke burgers opleveren, verdraagt een moderne staat geen sterke en eigenzinnig instituties. Dus ook geen sterke, zelfstandige kerk.

De verzwakking en ontmanteling van de instituties is ook op ander terrein te bespeuren. Huwelijkswetgeving, eigendomswetgeving die door hoge successierechten het onmogelijk maakt bezit over te dragen en onteigeningsregelingen die ook het actuele recht van bezit continu ter discussie stellen.

Slechts het publieke domein

De onmogelijkheid van de moderne rechtsstaat om te gaan met sterke instituties die buiten haar jurisdictie vallen, zoals de kerk, heeft onze cultuur opgezadeld met een probleem. Er is sprake van een immer uitdijende staatsmacht en van een immer oprukkend publiek domein. Wat kan dit nog tegenhouden of stoppen? Sinds de kerk en het christendom zijn weggevallen als reden om te leven, te sterven en te lijden voor andere zaken dan het zichtbare, het heden, het eigenbelang en het kortstondige, niets meer. Het volk kan dan wel in opstand komen, maar datzelfde volk wil niet strijden, lijden of vechten voor wat voor zaak dan ook. Integendeel.

Het bang en zwak gemaakte volk is nu net als de staat ook bang voor alles wat ultiem is, oncontroleerbaar en een mogelijke bron van kracht, schoonheid en zingeving kan zijn. De islam is niet voor niets een schrikbeeld. En de islam bepaalt velen bij de mogelijkheid dat elke godsdienst een bom onder het systeem kan zijn.

Daarom wil men niet zozeer de – niet bestaande – invloed van de kerk indammen of zelfs terugdringen, maar wil men geloof, religie en moraal terugdringen uit het publieke domein en de resten ervan elimineren. De scheiding van kerk en staat richt zich in de praktijk dan ook niet zozeer op de kerk, maar veeleer op het onderwijs, de media, de opvoeding, de man-vrouw-verhouding en de politiek. Alles wat de privésfeer potentieel kan versterken tegenover de bange en fragiele machtsstaat van het publieke domein moet verdwijnen. De scheiding van kerk en staat kan dan niet alleen niet los worden gezien van de vestiging van het publieke domein – het domein zonder kerk – maar kan ook niet los worden gezien van de eliminatie van de private domein – als potentiële bedreiging van het publieke domein.

Ontwortelend

De gevolgen van de abstracte scheiding van kerk en staat zijn funest in velerlei vorm. Allereerst betekent de scheiding een verwerping van de natuurlijke samenleving waarin alle functies en onderdelen van het leven nog één waren en in elkaar overliepen. Het verlegt het primaat van politiek en handelen van het leven zelf, naar het bewustzijn over het leven. Het bewustzijn is makkelijk te manipuleren door bestuur, deskundigen en rapporten. Wie zich de scheiding van kerk en staat als realiteit laat opdringen raakt op den duur vanzelf ontworteld van geschiedenis, volk en taal. Guido Gezelle merkte dit in zijn blad ’t Jaer 30 al op toen hij de liberalen te lijf ging die zowel de Kerk als het Vlaams wilden elimineren. De Franse Vlamingen merkten het in de negentiende eeuw ook, toen de Parijse regering het onderwijs in de streektaal, de Vlaamse catechismus en de predikaties in de eigen taal wilde verbieden.

Wie de godsdienst als constitutief element uit de staatsbeschouwing wil schrappen, schrapt vele dingen. De band van de burger aan tradities, aan voorgeslachten, aan grond en familie heeft immers altijd een metafysische dimensie. Wie de metafysica schrapt, schrapt dus ook de bronnen van onze wetten, onze waarden en de historische legitimiteit van bijvoorbeeld een natie. Wie kerk en godsdienst schrapt, moet dus alles vervangen. Maar eerst moet ze alles doorsnijden. De band aan de familie moet van staatswege irrelevant worden gemaakt. Net als de band aan grond, traditie, gewoonte en gemeenschap. Dit is te zien in het moderne huwelijk. Een modern huwelijk kent veel entourage, maar heeft niets nodig aangezien het zonder inhoud is. Ouders, familie, kerk, getuigen, sekse, trouw – niets is een sta in de weg voor het huwelijk. Niets kan het tegenhouden. Maar bovenal: alles mag vrijblijvend worden genoemd, als over God maar wordt gezwegen. Het huwelijk is er slechts bij de gratie van de staat. Het oude huwelijk als verbond en als bruggenhoofd tegen de bedreigende machten bestaat niet meer. En daarmee de onlosmakelijke band met ouders, grond, familie, kerk, God, gewoonte en traditie. De staat maakt alles kapot.

Totalitair

De scheiding van kerk en staat moet worden bezien in het bredere program van de moderne staatsaanhangers: de eliminatie van al de oude instituties die een ongebreidelde staatsmacht in de weg staan. Met de scheiding van kerk en staat vervalt op den duur elke notie van verantwoordelijkheid. Want waar roeping van boven en gezag van het hogere worden afgescheiden, vervalt elk aanspreekpunt. In een staat zonder kerk is iedereen verantwoordelijk en iedereen even schuldig. En wij voegen daar aan toe: iedereen is even zwak en weerloos, zonder de beschutting van onvervreemdbare instituties als de eeuwenoude kerk. De abstracte staat staat zo altijd overheersend en vol overwicht tegenover de onbeschermde en enkele individu. Wie dit doelbewust nastreeft, heeft waarschijnlijk een totalitaire agenda. Of – en laten we dat hopen – heeft gewoon nog niet verder gedacht. Voor de laatste categorie is dit artikel geschreven.

De verkeerde vijand

De scheiding van kerk en staat is in bloed en terreur het volk opgedrongen (tijdens de Franse Revolutie van 1789 en daarna). De intellectuelen hebben daarna naar hartelust en willekeur het volk kunnen hersenspoelen en kunnen omkneden. Tegenover de enkele doden die er zijn gevallen in naam van geloof en kerk, staan er de massa’s doden die zijn gevallen in naam van de staat. In al de doden van de negentiende en twintigste eeuw is de invloed van de staat onmiskenbaar aanwezig, maar is die van de kerk niet aan te wijzen. In de doding van mensen voor die tijd is de invloed van de kerk misschien wel aan te wijzen, maar is eveneens die van de staat, het centralistische machtsdenken minstens zo groot aan te wijzen. De scheiding van kerk en staat heeft ons verlost van de verkeerde vijand. Het verreweg ergste beest heeft de alleenheerschappij gekregen.

Maar niet alleen dat. Door de afscheiding van de kerk van de maatschappij is ook het beest los geraakt in de andere delen van de maatschappij. In wetenschap, economie, in de relatiesfeer en in het gezinsleven is de wereld zonder kerk en christendom geworden tot een wereld van eigenbelang en van het najagen van het eigen levensgeluk, voordeel en gewin ten koste van alles en iedereen.

Oude en nieuwe kerk

Dit is niet zo één, twee, drie weer terug te draaien. De kerk is een machteloze, levenloze instantie geworden die zelf ook bestaat uit ‘nieuwe christenen’ die zweren bij de scheiding van kerk en staat, bij de onderwerping aan de staatsalmacht en die zelf de grootste ijveraars zijn voor doorgeslagen barmhartigheid en politieke correctheid. De kerk is voor zover ze nog bestaat links en subversief geworden.
En dat hebben zij op hun geweten die haar hebben gescheiden van de staat. Zonder verantwoordelijkheid, zonder realitychecks voor evangelische superwaarheden en zonder realiteitsbesef, wordt een kerk zonder staat vanzelf links.

Het gevaar van de kerk is dus verschoven, al deelt ze dit gevaar nu met tal van andere subversieve organisaties zoals vakbonden, krakersbewegingen, culturele centra, romanciers, cabaretiers en maatschappelijk werkers. Dit verhaal betreft dus de ‘oude kerk’, niet de ‘nieuwe’. De nieuwe kerk is meestal een bondgenoot van libertijnen en socialisten. De oude kerk is een tandeloze oude vrouw die ligt aan de kant van de weg. Ongevaarlijk, zonder vitaliteit, zonder leven.

De conservatief

De nieuwe kerk richt zich samen met de culturele elite tegen de oude kerk. Om de staatsmacht te vergroten, de traditie af te breken en een ‘systeem zonder tegenweer’ te versterken. De conservatieve burger zou dit ter harte moeten gaan. Want niet de kerk, maar de academiën, de politiek, de revolutionairen en volksmisleiders moeten worden ‘gescheiden’ van een staat die de plek weer dient in te nemen die haar toekomt: de plek naast die van al de andere sterke instellingen, zoals: Kerk, Familie, Burger, Lokale Gemeenschap, Huwelijk, Vereniging. Wie roept om een scheiding van kerk en staat moet door elke gezonde burger worden gewantrouwd en worden ontmaskerd als iemand die van de staat zijn of haar god heeft gemaakt.

De conservatief aanbidt niet de staat, maar leeft in en vanuit de orde. Dus niet de staat, maar de orde is het richtsnoer van het conservatieve denken. En deze orde bepaalt de mens bij de eenheid van het bestaan en van het leven. En wie begint te denken vanuit het ongedeelde leven kan niets aanvangen met merkwaardige onderscheidingen zoals die tussen ‘kerk en staat’.

De mens als persoon is in alle opzichten een geboren, historisch, natuurlijk gemeenschapswezen. De mens is door en door een niet-individu. Het bereik van zijn levenseenheid houdt niet op en houdt nergens op. Staat of geen staat. Als de mens in zijn huis en in zijn persoonlijke leven ongedeeld religieus, politiek, economisch, sociaal en artistiek is, is hij dat ook in alle maatschappelijk bereiken.

De scheiding tussen kerk en staat is alleen zinvol voor hen die niet leven vanuit het leven zelf, maar vanuit abstracte constructies als machtsstaat en machtskerk. Deze ontkenning van het leven zelf, van haar eenheid en haar volle bereik, is daarom in haar ontkenning door en door nihilistisch. Zelfs al zouden kerk en geloof bronnen van geweld zijn en van onderdrukking – wat ze nauwelijks zijn – dan nog is een terzijdestelling ervan strijdig met het leven zelf. Want zelfs al zouden liefde en economisch lijfsbehoud bronnen van geweld kunnen zijn – wat ze in onze samenleving zeker meer zijn dan dat kerk en geloof dat zijn – dan nog zou een terzijdestelling van deze motieven het leven zelf terzijde stellen.

Niet-theologisch


Het is een niet-theologisch verhaal geworden. Elke verhandeling over kerk en staat zou ook niet-theologisch moeten beginnen. Als historische, ontologische, natuurlijke, culturele en sociale onmogelijkheid bepaalt de scheiding tussen kerk en staat ons bij de verantwoordelijkheid om in elke staatkundige of theologische doordenking van dit probleem uit te gaan van de levenseenheid – en daarmee van het leven zelf.

De moderne staat gelooft allang niet meer in de scheiding van kerk en staat. Voortdurend bemoeit ze zich met terreinen die ooit de kerk toebehoorden. Het bedrog is daarom nog niet minder geworden. En de schijndiscussie rond de islam bepaalt ons voortdurend bij dit bedrog. Veel ‘nieuwe christenen’ geloven evenwel nog wel in deze liberale constructie. Men meent met deze fata morgana de staat op afstand te kunnen houden. Wat dus niet het geval is. Want de scheiding tussen kerk en staat is juist gericht tegen het geloof en het leven zelf en is een voortdurend pleidooi voor de oprukkende staatsmacht. Ik verwacht in de reacties een theologische benadering van dit probleem. Ik zal daar te zijner tijd ook theologisch op in gaan. Maar ook de theologie kan zich niet zo gemakkelijk terug trekken op het terrein van de Bijbel en het geloof. De scheiding tussen kerk en staat is namelijk non-existent; en zouden de christenen de laatste liberalen moeten zijn? Voor wie dan wel?

De opheffing van de scheiding

De scheiding moet worden opgeheven. In de eerste plaats omdat ze niet bestaat. Het is een versluiering van processen die er werkelijk gaande zijn. Processen waarin de staat alle terreinen van het leven usurpeert. Het volmondig verwerpen van de illusie heeft niet perse voordelen voor de kerk. Het erkennen van het bestaan van een staat die een bedreiging is voor onze cultuur brengt bepaalde risico’s met zich mee. Niet van de kant van de kerk, maar van de kant van de staat. Het laatste restje schijnfatsoen kan namelijk afgeworpen worden. En de klus van de ontmanteling van kerk en godsdienst kan in één klap worden afgemaakt.

Maar dat risico moeten we dan maar lopen. Herstel van de orde – zo die er ooit komt – gaat niet anders dan via de weg van inzicht in wat er werkelijk gaande is. Alleen wanneer we erkennen dat elk toegeven richting de moderniteit alles van waarde om zeep helpt, kunnen we nog zand in de raderen van de moderniteit strooien. Onze inzet moet daarbij niet zijn een vermenging van een machtsstaat en een machtskerk. Beide zijn exponenten van een vervallen cultuur van machtsdenken en beheersing. Ik denk de andere kant uit.

Het opheffen van de scheiding van kerk en staat komt niet zozeer neer op een samenvoegen van kerk en staat, maar komt neer op een scheiding van alles van de staat. De staat moet een lege huls worden. Zonder moraal, zonder ambtenaren, zonder politiek, zonder macht.

Wie denkt vanuit het grondvlak: het persoonlijke leven, het gezin, huwelijk de familie, heeft namelijk geen weet van wat voor kunstmatige (onder)scheiding dan ook. Die werkt voor brood op de plank, die voedt zijn kinderen op, die stelt regels in het huis, die bidt bij het eten en leest in de Bijbel. Alleen van daaruit ontstaan er dan structuren die uitstijgen boven de maat van de persoon, het huwelijk, het gezin en de familie. Via de locale gemeenschap komt er dan weer zicht op de orde. Dit proces van wederopbouw zal er een zijn van moeite, onzekerheid, strijd en pijn. Of van ergere dingen. Maar ons doel moet helder zijn. De scheiding van kerk en staat, staat het conservatieve project in de weg. Het belemmert het denken vanuit de menselijke maat. Het dwingt ons om schizofreen te handelen. Het eist van ons om al liegend door het leven te gaan. Onze geschiedenis te minachten, onze bijbelheiligen te besmeuren en de wereld naar de knoppen te laten gaan.

De laatste strijd

De moderniteit heeft tot doel gesteld de oude wereld te vernietigen. Daarin is ze bijna geslaagd. Het was van meet af aan duidelijk dat ze hier op aan stuurde. In het streven naar een soevereine, onge-deelde, alomvattende staat was al snel de dubbele tactiek zichtbaar: enerzijds alle processen en inzettingen incorporeren en onderwerpen, anderzijds alle instituten waarvan de oorsprong gelegen was in de superlegale sfeer van natuur, openbaring, historie ‘scheiden’ van de staat. Door ze privaat te ma-ken en te isoleren kon men ze één voor één opruimen. Om te beginnen met de kerk.

Alle terreinen werden ogenschijnlijk met rust gelaten, alleen de kerk was het object van publieke afwijzing en terzijdestelling. De gevolgen zijn onmiskenbaar aanwezig. De Europese mens werd afgesneden van zijn identiteit, van zijn natuurlijke wortels en van zijn uiteindelijke hoop, verlangen, verdriet en geloof. De staat heeft maar een bres nodig om een onneembare stad binnen te dringen. Deze bres was – door Reformatie, Verlichting en Revolutie – aanwezig in de vorm van de tot wankelen gebrachte kerk. Deze kerk betrof behalve het huidige bestaan, ook nog eens het verleden (en daarmee de morele categorie van cultuur, historie en natuur). De kerk stond voor een mens en een samenleving die haar uiteindelijke moraal, gezag en legitimiteit niet ontleende uit dat wat voorhanden is, maar buiten de sfeer van de staat weghaalde.

Viel de kerk dus weg, dan zou op den duur alles wegvallen. Want door één aspect van het bestaan te pakken dat – net zoals vele andere aspecten – onderdeel uitmaakt van het gehele samenleven, vestigde de staat haar macht dus ook op alle terreinen en aspecten van de samenleving. Daarbij kwam: bedrijfsleven, wetenschap en media hebben geen geheugen. De kerk heeft dat wel. Wie het geheugen van een cultuur wegneemt, kan alles doen met deze cultuur. En kan alles maken met de mensen. Wie niets weet, laat zich leiden door wat hem of haar wordt aangereikt door de machthebbers.

Geen geweten zonder geheugen. En geen geheugen is er zonder kerk. Wat is dan een Europa zonder kerk? Arm Europa.


Lees verder...