maandag 24 november 2008

UNIE, RELIGIE & MILITIE

Als actieve deelnemer aan het rechtse c.q. conservatieve discours in de Nederlanden wordt je dikwijls met je neus op het feit gedrukt dat, vergeleken met landen als Frankrijk, Groot-Brittannië of de VS, het rechtse denken in onze landen nog steeds in de kinderschoenen staat. Ondanks alle initiatieven, ontberen onze landen nog steeds de noodzakelijke instituten i.c. denktanks waar goede ideeën verder worden ontwikkeld. Van deze nood een deugd gemaakt, heeft een project als bitterlemon.eu ertoe gebracht zich confederaal en verbondsmatig te organiseren als project van vrije mannen. Enerzijds vrij om zelf de verantwoordelijkheden van het leven ter hand te nemen. Anderzijds zijn we aan elkaar verbonden door zaken die het beste te typeren zijn met de klassieke Nederlandse drieslag: "Unie, Religie & Militie".

Deze drieslag vormde als het ware het chiffre van de eerste zogenaamde "constitutie" van ons land: de Unie van Utrecht. Iemand die daar enkele aardige gedachten heeft gewijd was mr. J.A. van Hamel. Vlak na de Tweede Wereldoorlog, augustus 1945, deed deze een boekje verschijnen onder de titel "De eendracht van het land". Om het Nederlandse volk een hart onder de riem te steken en te helpen bij het vinden en hergroeperen van haar historische en morele wortels, was dat nodig. De titel "De Eendracht van het land" verwees naar een schilderij van Rembrandt uit 1641 onder de gelijknamige titel. Dit schilderij werd tijdens en vlak na de oorlog door Van Hamel gezien in het licht van de "Unie van Utrecht", het verbond dat in 1579 werd gesloten tussen verschillende Nederlandse gewesten en kan worden gezien als de constitutionele basis onder onze landen c.q. onder onze natie.

Het geschrift, dat eerst in De Gids was verschenen, bevatte een reeks gedachten over de noodzaak van meer eenheid in onze landen te tijde van grote crises en dreigingen. Geschreven ten tijde van de bezetting liet het essay van Van Hamel de actuele bedreiging - de bezetting van ons land door de Nazi's - in concrete termen achterwege, maar elke lezer kon eenvoudig herleiden wat de bedoeling van de schrijver moest zijn geweest. Mr. Van Hamel groepeerde zijn geschrift rond de drie kernbegrippen uit deze verbondssluiting, te weten: Unie, Religie en Militie. De Unie stond voor de uiterlijke eenheid van ons volk, de Religie voor de innerlijke eenheid en de Militie voor de gezamenlijke weerbaarheid. Deze zaken zijn en waren voor Van Hamel niet vanzelfsprekend. In het jaar dat Rembrandt zijn schetsmatige allegorische schilderij met de titel "De Eendracht van het land" schilderde, 1641, was er in De Nederlanden sprake van een grote crisis. De Unie stond onder druk. Binnen onze grenzen nam de verdeeldheid toe, de noodzaak om een leger (land- en zeemacht) in stand te houden ebde weg (en dat tijdens oorlogstijd) en sommige gewesten dachten er zelfs over om de Unie op te zeggen zodra het vrede was. Buiten onze grenzen woedden er grote conflicten, onder meer in Engeland (de burgeroorlog) en in het Duitse Rijk (de 30-jarige oorlog).

In 1641 was er dus bij veel Nederlanders sprake van grote ongerustheid. Volgens Van Hamel dus ook bij Rembrandt. De oorlog was nog niet gewonnen, de welvaart onzeker en de internationale situatie kon alle kanten opgaan. De Unie moest daarom behouden worden en versterkt. Velen, vroeger Van Hamel en veel van zijn tijdgenoten, maar ook in onze tijd, zagen en zien deze versterking in een versterking van het centrale gezag, in een instantie die eenheid en plichten kan afdwingen. Niet voor niets vond er vlak na de oorlog een grote Doorbraak-beweging plaats die streefde naar eenheid en een afbraak van de zuilenmaatschappij.

De zaak van de Unie - verwoord in haar drieslag - geeft dus niet alleen de rijkdom weer van onze landen, maar ook haar zwakheid: wat als de vrijheid dermate groot wordt en het groepsbelang dermate sterk dat vrijheid omslaat in egoïsme, anarchie en afbraak van de orde? Wie de vrijheid te veel de vrije teugels laat, breekt de publieke zaak - de Res Publica - af, maar wie haar teveel aan banden legt, tast niet alleen de vrijheid aan, maar ook de weerbaarheid. Immers: het zijn vrije mannen die in opstand komen om de zaak van het gemeen, de vrijheden, rechten en privilegiën te bewaken; het zijn de onvrijen die een revolutie ontketenen om af te breken, te vernietigen en een volk over te geven aan despotie.

Despotie is er in vele vormen. Er is de despotie van de persoon (tirannie), die van een beperkte groep (bijvoorbeeld plutocratie), en er is die van een meerderheid (democratie). Daarbij kan een ideologie een rol spelen, of een opportunistisch groeps- of persoonsbelang (winstbejag, machtshonger), goede of slechte bedoelingen; het resultaat is immer hetzelfde. De orde wordt afgebroken en vervangen door een kunstmatige constellatie die niet het goede leven zelf op het oog heeft, maar een maakbaar, verbeterbaar leven dat niet meer op zichzelf staat, maar nog slechts onderdeel is van een vooruitgangsmachine.

De vraag naar het goede leven is niet hetzelfde als die naar het fijne leven. Een dictator kan voldoen aan de behoeftes en honger van het volk door ze te bevredigen (bijvoorbeeld door het leveren van "brood en spelen"), en een elite of meerderheid kan hetzelfde doen door onvrede te kanaliseren en vaak weg te nemen door een sociale politiek; dit alles heeft nog niets met de vraag naar het goede leven te maken. Al de despotische modellen gaan uit van een leven dat niet geleefd wordt vanuit het leven zelf, maar vanuit het systeem (bijvoorbeeld de "Staat"). Het leven zelf wordt een onbekende grootheid waaraan men zich moet overleveren om een genoegzaam en bevredigd leven te leiden.

Maar de vraag is nu: hoe is te mogelijk het goede leven in stand te houden zonder te vervallen in - enerzijds - afbraak, egoïsme en anarchie, en - anderzijds - tot despotie, centralisme en decadentie. Van Hamel gaf in zijn boekje daar niet echt een antwoord op. Want naast de vele prachtige dingen die hij zegt over "De Eendracht van het land" en "De Unie van Utrecht" is het duidelijk dat zijn denkrichting vooral neeg naar het overwinnen van het teveel van vrijheid van de Unie door een grotere mate van (afgedwongen) eenheid. Het resultaat van deze richting zitten we nu middenin: een maatschappij waarin alles van waarde steeds minder ergens toe doet, als het systeem (economisch, politiek) maar werkt en de illusie van vrede, vrijheid en genot maar wordt geloofd. Om in deze situatie een weg te vinden, maar ook uitwegen te vinden en/of te formuleren, maken wij gebruik van verschillende benaderingen. Verschillende "modellen" staan ons ter beschikking om helderheid te krijgen in de huidige maatschappelijke ontwikkelingen die veel beloven, maar nog meer vragen.

Ik noem enkele modellen. Allereerst het model "Republiek". De republiek plaatsen we (de meesten van ons) tegenover de democratie. Niet omdat iedereen voor een gekozen staatshoofd is - sommigen zijn nog steeds monarchist - maar om het problematische van de democratie inzichtelijk te krijgen zonder te vervallen in plat antidemocratisme dat altijd vervalt tot dictatuur of ultrademocratisme (libertairisme, directe democratie). De republiek gaat uit van een maximaal gedepolitiseerd leven, waar systemen en ideologieën (socialisme, fascisme, democratisme) uitgaan van een door en door gepolitiseerd leven. Een ander model dat ik zelf wel eens hanteer is dat van de vier pijlers: orde, ziel en verband, gemenebest.

Een derde model, waar wel verschillenden van ons mee bezig zijn, is dat van de drie bronnen: de Klassieke bron (Romeins-Grieks), de (Joods-)Christelijke bron (of traditie) en de Germaanse (of Teutoonse) bron. Deze driedeling halen we expliciet bij Edmund Burke weg die ze noemt in zijn Letters on a Regicide Peace. De Klassieke en Christelijke Bron zijn in bredere kringen gemeengoed. Maar ook de Germaanse bron is met name actueel in de stroming van de sceptische verlichting, de denkrichting in tegenstelling tot de radicale, Franse libertijnen, aansluiting zocht bij oudere bronnen: het klassieke republicanisme en de Germaanse vrijheidsidee. Ik noem hier namen als die van Thomas Jefferson, David Hume, Charles de Montesquieu en (in eerder tijdvak) Jean Bodin. Moderne denkers die refereren aan de Germaanse bron zijn Russell Kirk, David Gress en Wilhelm Röpke.

Kortweg komt het hierop neer. Het Germaanse is de typering voor de primaire laag van levensverbanden, natuurlijke bepaaldheden en verbintenissen binnen een cultuur, de eenheid van het leven en het belang van de gewoonte. Het christelijke sluit hierop aan en brengt orde en fundering aan in het Germaanse bestaan (niet alleen theoretisch, maar ook historisch), accentueert het belang van persoonlijke verantwoordelijkheid en zorg voor de zwakken, etc. Het Klassieke staat voor het besef van Recht en cultuur - zaken die in het christelijke gemenebest zijn overgedragen op de Germaanse cultuur en die tezamen hebben geleid tot dat wat we de Europese Avondlandcultuur kunnen noemen.

Eén van de hoofddoelstellingen van een traditionele denktank is dan ook het verdedigen van de cultuur van dit Avondland. Niet in de vorm van gemeenplaatsen of mythologieën, waar deze bronnen gemakkelijk voor kunnen worden gebruikt, maar in de vorm van ontledingen ontmaskeringen van de moderne mythes, apologieën van het traditionele bestaan en toepassingen van de inzichten die we gaandeweg verwerven. We zijn geen filologen, al schuwen we het fileermes niet om de cultuur te ontleden. Allereerst beogen we de vorming van een paleoconservatieve voorhoede van schrijvers en denkers.

De oude wereld

"Wie de heiden in zichzelf vermoordt, verliest het geloof." Deze uitspraak van een goede vriend van mij - die hij als predikant deed tijdens een preek over de avondmaalsvoorbereiding - geeft goed aan wat mijn drijfveren zijn van mijn werk voor bitterlemon. Zonder de Oude Wereld kan de Nieuwe Wereld niet bestaan. Dit geldt voor Europa net zo goed als voor Amerika. Deze Oude Wereld wordt volgens mij gekend vanuit twee bronnen: de Joods-christelijke en de Germaanse bronnen. Hoewel andere traditionele denkers drie bronnen hanteren - naast de genoemde twee ook nog de Klassieke i.c. Grieks-Romeinse bron - sta ik daar wat sceptisch tegenover. Ik weet dat het historische en actuele christendom sterk leunt op het klassieke denken - althans de erfenis ervan - en op de Joods-christelijke traditie, maar voor mij heeft de klassieke bron geen fundamentele waarde, hoogstens een diagnostische.

De klassieke bron beschrijft voor mij als het ware de imperiale, externaliserende en objectiverende werkingen van zowel vernietigende als van restauratieve aard die er optreden wanneer de mens de oorspronkelijke "staat der rechtheid" verlaat. In sommige geschriften worden deze werkingen verbonden met het Aziatische i.c. despotische dat onze cultuur is binnengedrongen.

De Bijbel, als spil van de Joods-christelijke traditie, is wat dat betreft een gemengd boek. Het toont ons zowel de rudimentaire "staat der rechtheid" als de tendensen die hierboven beschreven zijn. De "staat der rechtheid" kende bijvoorbeeld geen koning; "een ieder deed wat goed was in eigen ogen" (Richteren 21). In het daaropvolgende koningschap - dat tegen de wil van God was! - toont de HEERE ons in Zijn Woord zowel de deraillerende en vernietigende potentie van deze kunstmatige instelling - het centrale koningschap - als de restauratieve potentie. Ze toont ons evenwel dat voor de fundamentele notie van *herstel van de "staat der rechtheid"* er meer moest gebeuren: de komst van de Zoon van God in het vlees.

Het historische christendom heeft deze notie sterk verwaarloosd of zelfs bestreden. In haar vooruitgangsdenken verklaarde ze de premonarchale periode voor goddeloos en achterlijk in plaats van onder de puinhopen de lichtglans van de wereld te ontwaren. Mede hierdoor is het historische christendom volledig het zicht op het oorspronkelijke Joodse kwijtgeraakt. Men verwart het Joodse en het Bijbelse met het diasporajodendom en met de "eerste christelijke gemeente" die ook weer wordt geïnterpreteerd vanuit een denken dat is gevormd tijdens de diaspora van het jodendom. Dit denken kenmerkt(e) zich door een minoriteitssituatie waarin men zich concentreerde op geschreven bronnen waar men dus naar terug moest – ad fontes – om de eigen identiteit te kunnen bewaren. De groep rond deze bronnen moest behalve het bewaren en uitleggen van de bronnen ook een zekere zuiverheid nastreven om dit instrument tot overleven namelijk de brongerichtheid – te kunnen handhaven. De zuivere groep van uitverkorenen trad in de plaats van het oorspronkelijke volk(sverband) waarin deze zogenaamde uitverkorenen oorspronkelijk hun werk deden.

Een overlevingsstrategie heeft altijd slechts een tijdelijk karakter. Het Bijbelse verschijnsel farizeïsme toont ons het prille stadium van de totale ontsporing van het diaspora-denken. Dit denken begon zich niet alleen te vervreemden van het volk (als schare die de Wet niet kende), ook deelde ze het leven op in een terrein van God en van “de keizer” om zich in alle zuiverheid te kunnen blijven handhaven als minoriteit zonder de strijd te hoeven aanbinden. Wordt de strijd dan uiteindelijk toch aangebonden – omdat men niet anders meer kan – dan loopt dit altijd uit op een nederlaag. Immers, wie het volk generaties lang vormt en kneedt als gehoorzame dienaren en onderworpenen, zich van haar vervreemdt en bovendien voortdurend de “rauwen en achterlijken” onder het volk beschimpt en soms zelfs demoniseert, hoeft er niet op te rekenen dat met zo’n volk “naar eigen beeld” een oorlog te winnen valt.

Tegenover de overlevingsstrategie van de diaspora stel ik dat we om het oorspronkelijke "Joodse" (Israëlitische) i.c. Bijbelse bestaan weer te leren ontdekken niet moeten zijn bij het diasporajodendom of het vroege christendom, maar moeten zijn bij het Teutoonse (d.i. Germaanse) element in ons bestaan. Het patriarchale, strijdlustige, confederale en verbondsmatige leven van de Germanen leek meer op dat van het oorspronkelijke Jodendom dan dat het moderne Jodendom i.c. christendom dat deed en doet. Het Germaanse is bovendien voor ons van belang, aangezien we van Germaanse oorsprong zijn (en Keltische) en als Germanen zijn gekerstend (of tot geloof zijn gekomen).

Het lijkt een contradictie, maar om het Bijbelse denken weer te leren verstaan, zullen we ons moeten concentreren op de Teutoonse elementen in onze cultuur, met name die in de middeleeuwse en de voormiddeleeuwse wereld. Juist door de historische afstand en het relatief onbekende (en onbeminde) aspect van het Teutoonse, is deze indirecte (om)weg een manier om de werkelijke basis van het leven te herontdekken.

Niet dat dit aspect geheel afwezig is in de zogenaamde klassieke bron. Maar doordat deze bron dermate onlosmakelijk verbonden is geraakt met imperiale abstracties als cultuur, beschaving en humaniteit, is de klassieke bron weliswaar bruikbaar en leerzaam, maar kan ze niet als bron fungeren om ons van fundamentele inzichten te voorzien die niet op voorhand (!) als besmet zijn geraakt met gederailleerd denken dat denkt in termen als democratie en cultuur.

De paradox Oude Wereld zal het dus moeten doen met confederale elementen zoals die getoond werden in de geschiedenis van het Oude Europa. We denken dan aan de Unie van Utrecht waarin het oorspronkelijke confederale Teutoonse element voor een tijd werd vastgelegd en daardoor zichtbaar werd gemaakt als fundamentele werkelijkheid. Vergelijkbare historische voorbeelden zijn die van de Eidgenossenschaft in Zwitserland, de Confederatie van de Verenigde Staten die later tijdelijk werd voortgezet door de Confederates in het Zuiden van de Verenigde Staten en bij de Covenanters in het zeventiende-eeuwse Schotland.

Een van de paradoxen van de Europese erfenis is dat deze haar grootste paradoxale uitdaging, illustratie en bedreiging vindt in de geschiedenis, cultuur en werkelijkheid van de Verenigde Staten van Amerika. Deze paradox uit zich onder meer in een denker als Richard M. Weaver in wie gemakkelijk aspecten van Oud-Europese denkers als Chesterton, Belloc en De Maistre in ontdekt kunnen worden. Over deze paradoxen wil ik schrijven en nadenken. Niet omdat ik zou willen dwepen met zoiets als een Teutoonse bron - op zichzelf al een onaanvaardbare abstractie - maar omdat ik de werkelijkheid wil terugontdekken van de rauwe doorwerking van God. Deze rauwe werkelijkheid wordt ons in de Bijbel getoond in het boek Richteren. En deze werkelijkheid is het die nooit is verdwenen, maar altijd onder alles door is blijven bestaan en door is blijven werken. Het is het archetypische doorwerken van noties en middelen als verbond, volk, grond, grenzen, afstamming, ambt en Wet in de ogenschijnlijk onooglijke en - in vrome mensenogen - haast verwerpelijke werkelijkheid van deze wereld. Maar ondertussen wordt ons het blijvende van het oorspronkelijke getoond: de werkelijkheid van het Paradijs die nooit verdwijnt.

Het christendom

Om een enkele verschrikte orthodoxe geest gerust te stellen (of nog ongeruster) wil ik nu een paar woorden wijden aan het christendom om - naar ik hoop - elke schijn van syncretisme van me af te werpen. Het christendom is niet alleen de godsdienst van een heilig boek. Het is de godsdienst van een volk die de levende God van de levende werkelijkheid dient. In ons heilige boek – de Bijbel – wordt ons opengelegd (geopenbaard) hoe onze God en Heere de werkelijkheid van Zijn schepping openbaart aan alle mensen. De Bijbel, een boek dat we ook wel Gods Woord noemen, leert alle mensen dat ze door God geschapen zijn en onder Zijn wetten vallen.

Maar het christendom is niet alleen de godsdienst die zich aan Gods wetten onderwerpt en die Gods schepping in ere wil houden, ze is ook de godsdienst van de geschiedenis en van het verbond. Heel concreet is dit te zien in de geschiedenis van ons land. Zoals er in de Bijbel ten tijde van het oude volk Israël sprake van was dat God een verbond sloot met Zijn volk, zo is dat ook met ons volk gebeurd. Bij de kerstening door de missionarissen, de deelname in het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie en in de geschiedenis van de Nederlandse natie, bij haar grondlegging door onder meer Willem de Zwijger en de Staten Generaal, is ons volk verbonden in een verbond – of Unie - met God de Heere. Niet alleen met elkaar als burgers, maar ook met de God van de Bijbel en met Zijn Kerk.

Iedere Nederlander maakt volgens zijn geboorte namelijk deel uit van een christelijke natie en heeft te maken met de kerk van Nederland. Omdat mensen als schepsel onder Gods wetten vallen, zo vallen ze ook wat betreft hun Nederlanderschap onder de evangeliebediening van de Kerk van Nederland. Hierin bedient de kerk de verzoening van schuld en de Levensweg aan ons volk. Iedereen, en ook mensen van andere ‘godsdiensten’ hebben zich daarnaar te voegen. Tot heil van zichzelf, van hun naaste en van de cultuur en samenleving in haar geheel. Daarbij is de kerk geen tiran van zielen, evenmin als de burgerlijke overheid dat is. Niet het persoonlijke geloof en ook niet de afgedwongen zuiverheid van leer en leven dienen voorop te staan, maar de constitutionele en ambtelijke bediening van burgerlijke en kerkelijke overheden.


Lees verder...