dinsdag 27 oktober 2009

Christendemocratie en moraal

Daags na de lancering van het onzalige voorstel om grote bedrijven te dwingen minimaal 30 procent vrouwen in de top te nemen, klinkt er het verwijt van Maria van der Hoeven, onze Minister van Economische Zaken, dat managers, burgers en bestuurders te weinig besef van ethiek en moraal bezitten. Volgens haar is dit gebrek aan ethisch en moreel handelen één van de oorzaken van de economische crisis. Ze deed deze uitspraken naar aanleiding van een onderzoek van adviesbureau KPMG, waaruit zou blijken dat het normbesef bij jonge managers tekort schiet. De ’bestuurders van morgen’ zijn volgens de ondervraagde ondernemingen ‘arrogant, gemakzuchtig, te theoretisch, ontberen verantwoordelijkheidgevoel, respect en vragen een te hoge beloning’.

Meteen klonk er vanuit ondernemersland, bij monde van VVD’er Loek Hermans, een klaagzang op: “Ze had iets secuurder moeten zijn, en de minister heeft de ondernemers hard nodig om uit de economische crisis te komen.” Volgens de werkgeversorganisaties zou de minister zelfs in het wilde weg schieten op ondernemers. Dat de minister haar woorden mede sprak naar aanleiding van uitspraken van ondernemers zelf, werd verzwegen. Economie en politiek zijn immers niet meer te scheiden. Evenmin journalistiek, politiek en economie. Want al dan niet bewust, maar ook de Elsevier.nl liet dit gegeven maar gemakshalve weg en focuste op de ‘woede’ van ‘haar’ ondernemers. Met ten gevolge de geijkte reacties van de lezers die allemaal hun woede mogen spuien over deze regering, het CDA in het bijzonder en natuurlijk de kans krijgen aangeboden om een atheïstische voetnoot te plaatsen (tegenwoordig slepen sommige mensen overal hun atheïsme bij). Het dagblad de Telegraaf was daarentegen kort en correct. En de reacties bij deze krant waren – op Internet – niet zozeer pro-ondernemer en antipolitiek, maar vooral smalend over het feit dat deze minister blijkbaar nu pas ontdekt wat de gewone man allang wist of zelfs heeft ondergaan, namelijk dat moderne ondernemers een jungle-mentaliteit hebben en hun ‘successen’ ten koste van alles en iedereen willen bereiken. Het is jammer dat deze discussie meteen al wordt vertroebeld door politieke en politiek-economische motieven. Ondernemers hebben ons medeleven en onze steun nodig; mocht die er vanuit de overheid onvoldoende zijn, naar blijkt is die ook in werkgeversland schaars. Een fatsoenlijke opmerking wordt meteen met emotie overgoten. Maar het gebrek aan medeleven met de ondernemer heeft diepere oorzaken dan in de media wordt aangegeven. Eén zo’n oorzaak treft zowel minister Van der Hoeven als de werkgevers. Ik wil me dan ok beperken tot een enkel aspect van de uitlatingen van minister Van der Hoeven.

Managers, ondernemers en bestuurders worden door haar op één lijn gezet. Maar zijn managers en ondernemers wel hetzelfde? Naar wij menen niet. Een manager stuurt een bedrijfsmatig proces aan zonder er zelf direct onderdeel van uit te maken. Kennis van medewerkers, product, klant, maar ook eigen kapitaal of de kans dat eigen kapitaal verdwijnt (of juist groeit) met de groei van de onderneming, zijn geen voorwaarden voor manager-zijn. Wel voor het ondernemer zijn. De ondernemer onderneemt zijn eigen onderneming. Hij is onlosmakelijk verbonden met de eigen organisatie, de mensen, de klanten en het produkt; verbonden met inzet, eigen geld, naam en toekomstperspectief. De manager kan na falen een dikke bonus ontvangen van enkele miljoenen; de ondernemer leeft vaak rond de armoedegrens en de val van zijn bedrijf betekent ook diens eigen val.

Managers zijn aanstuurders, daarnaast zijn er de bestuurders (de aanstuurders van de publieke zaak) en helemaal apart daarvan staat de klasse van de ondernemers. Ondernemerschap is onderdeel van de condition humaine van de gezonde zelfredzame en verantwoordelijke mens. Ondernemen heeft te maken met het leven zelf, is onlosmakelijk met dit leven verbonden. Besturen staat op afstand, is meestal ‘in dienst van’ en is meer de correctie op de totstandkoming van de vorm dan de verwezenlijking van de vorm zelf.

Het op één lijn zetten van ondernemers met managers en bestuurders is echter geen verspreking van minister Van der Hoeven, want het zou niet de eerste keer zijn dat een CDA’er wordt gehinderd door de christendemocratische visie op het zogenaamde ‘maatschappelijke middenveld’. Waar liberalen en sociaaldemocraten denken in de polariteit staat versus individu en het burgerschap vooral inhoudt welke rol je als individu moet aannemen ten aanzien van de staat, is voor de christendemocratie het veld tussen staat en individu belangrijk: het ‘maatschappelijk middenveld’ c.q. de civil society. Dit middenveld is de ruimte waar de verenigingen en instellingen hun eigen verantwoordelijkheden kennen, is de ruimte waar de staat terughoudend dient te tonen en is ook de ruimte waar de burger zijn of haar idealen of verantwoordelijkheden kan verwezenlijken – samen met anderen.

Het probleem van het middenveld is echter de duiding vanuit de extra polen die dus dit middenveld bepalen: staat en individu. Uiteindelijk bepaalt ook binnen de christendemocratie de staatsvisie het functioneren vna het middenveld. Wie de staat erkent, denkt niet meer vanuit de basis van de samenleving, maar denkt van boven naar beneden: vanuit de macht naar de basis. En denkt eveneens van buiten naar binnen: vanuit de algemene, harde randvoorwaarden naar de inhoudelijke vormgeving. Wie de term ‘middenveld’ principieel aanvaardt en verwerkt in zijn of haar werkelijkheidsbeschouwing, kijkt voortaan als bestuurder c.q. aanstuurder (manager) naar de werkelijkheid van economie, sociaal leven en politiek.

In principe is de christendemocratische visie op wereld en maatschappij dus beter dan de liberale of de sociaaldemocratische, maar in de praktijk maakt het weinig verschil uit. De christendemocratische visie op de maatschappij laat dan wel meer ruimte voor eigen initiatief op maatschappelijk gebied; in de praktijk vermorzelt de polariteit staat-burger ook de gecreëerde (of erkende) ruimte c.q. middenveld. Steeds als er iets mis gaat in het middenveld grijpt de staat namelijk in, en de vorm van dit ingrijpen – bepalingen, wetten en regels – dringt steeds verder dit middenveld in om haar uiteindelijk over te nemen en te ‘besturen’ c.q. ‘aan te sturen’ vanuit de staat. Daarin laat de staat zich leiden door een visie op de mens als individu waarin het middenveld slechts de vorm is van de eigen keuze en niet de ons opgelegde werkelijkheid van leefomgeving, traditie en opvoeding. De werkelijkheid van het middenveld kan namelijk niet primair zijn vanwege het aanvaarden van de staat als ultieme bron van gezag En daarin ligt vanzelf besloten een visie op de mens als individu en op het middenveld als afgeleidde van georganiseerde individuen.

Een christendemocraat verwart, evenals liberalen en sociaaldemocraten, overheid met staat, gezag met macht, persoon met individu, werkelijkheid met een twee- c.q. driepolige maatschappijbeschouwing. Theologisch wordt deze verwarring binnen de christendemocratie nog eens aangevuld – versterkt – door de term ‘rentmeesterschap’ te verwarren met het mens-zijn zelf en daardoor zelfs theologisch de mens tot manager van zichzelf en zijn leefomgeving te reduceren c.q. te vervreemden.

Het verwarren van ondernemerschap met bestuurder- en managerschap maskeert het gebrek van medeleven van de politiek met de ondernemer en daarmee met een aspect van het leven dat nagenoeg iedere burger raakt.

Een bestuurder c.q. aanstuurder heeft uit zichzelf geen moraal of integriteit, maar handelt op basis van een aangeleerde en aangewende moraal. Hij krijgt bijvoorbeeld te horen dat hij minstens 30 procent vrouwen in de top moet nemen, omdat zijn bedrijf meer dan 250 werknemers heeft. Deze eis heeft niets te maken met ondernemerschap of met de regels van het ondernemerschap. Er is geen moraal die dit bepaalt; er is een overheid die zegt: “als je dit doet, ben je moreel gezien een goede ondernemer met voldoende integriteit”. Het is een vorm van opgelegde, kunstmatige nonmoraal die niet onderdoet voor de opdracht van een multinationale winkelorganisatie aan haar filiaalhouders: “Als je zoveel Euro omzet per vierkante meter haalt, ben je een goede ondernemer; en als je daarvoor mensen moet ‘vervangen’ door goedkope scholieren, dan is dit eveneens een goede zaak.”

Wie spreekt over integriteit en normbesef en daarna meteen ondernemers, managers en bestuurders aan elkaar gelijkschakelt, heeft er niet zoveel van begrepen. Een ondernemer valt of staat met betrouwbaarheid en integriteit. Voor een manager is echter niet integriteit allesbepalend, maar professionaliteit. Het bestuurderschap is in de praktijk iets van het tweede echelon, al wil ze graag het eerste echelon nabootsen (en de loef afsteken). Ze dweept daarom met integriteit en verantwoordelijkheid, maar als een bestuurder moet aftreden wegens een schandaal is hij meestal binnen de kortste keren weer ergens anders (als bestuurder) aan de bak. Bijvoorbeeld Geert Dales is als wethouder in Amsterdam mede- en hoofdverantwoordelijk (geweest) voor het finaciële debacle rond de Noord-Zuid metrolijn. Hij is daarvoor ‘gestraft’ met een burgemeesterspost en een prominente plek binnen zijn partij. Waar Rijkman Groenink een reputatieschade heeft overgehouden aan ‘ABN Amro’, heeft Dales dat niet: politieke integriteit is namelijk iets anders dan echte integriteit. Telegraaf-lezers zullen dit waarschijnlijk eerder door hebben dan lezers van de Elsevier.

De ondernemer heeft onze steun nodig: de Leidse middenstander die ‘s zondags zijn winkel dicht wil houden, ondanks de kapitalistische druk van bovenaf. Of de agrarische ondernemer die een fatsoenlijke prijs voor zijn melk wil krijgen, ondanks tegenwerking van Neelie Kroes die verhindert dat boeren een gezamenlijke vuist kunnen maken, maar de positie van mega-inkooporganisaties ongemoeid laat. Of de zoon of dochter die het familiebedrijf wil overnemen, maar door successierechten wordt benadeeld ten overstaan van grote bedrijven.

De christendemocratie moet gaan beseffen dat ondernemers geen liberale hobby zijn, en al helemaal geen maatschappelijke luxe zijn die behoort tot een sociaal getint middenveld, maar behoren bij de harde fundamenten van een gezonde maatschappij: harder dan politiek of managementscultuur. Het CDA moet beseffen dat moraal niet wordt opgelegd – ook niet in de vorm van 30-procentsnormen – om daarna ondernemers de zwarte piet toe te spelen indien ze hebben gefaald.

Er is vooreerst geen behoefte aan een maatschappelijk debat over ‘ethiek en ondernemen’. Er is behoefte aan inzicht over het belang van ondernemers in het licht van hun vermorzeling door multinationals, managers, bestuurders, de hitserige consument-democraten van D66 die persé op zondag hun croissantje willen kopen, en tegen een politiek-maatschappelijk model dat steevast en ten principale het ondernemerschap en het belang daarvan miskent.

Geen opmerkingen: