woensdag 11 januari 2006

SLORDIG DENKEN

De vraag waar de ChristenUnie voor staat, is en blijft een lastige vraag. Sommigen zullen dan zeggen: het ligt eraan naar wie je luistert; naar iemand als Tineke Huizinga of naar iemand als Eimert van Middelkoop. Daar zit een kern van waarheid in. Want wie Van Middelkoop wel eens heeft horen spreken op de radio of in het openbaar en wie zijn stukken wel eens heeft gelezen ontkomt niet aan de indruk van doen te hebben met een politicus die kwalitatief wel iets in zijn mars heeft.

En toch bekruipt me de laatste tijd steeds vaker het gevoel dat het wel mooi klinkt wat senator Van Middelkoop zegt, maar dat hetgene wat hij zegt toch net zo weinig hout snijdt als de woorden van zijn andere, ledige partijgenoten. Illustratief voor de vreemde manier van denken op het christelijke erf is het artikel van ChristenUnie-senator Eimert van Middelkoop in het Nederlands Dagblad d.d. 07/01/2006: "Een liberaal pleidooi tegen openbaar onderwijs".

Op het eerste gezicht lijkt dit stuk een aardig staaltje van klassiek-confessioneel en offensief uitdragen van de eigen visie. In reactie op het de voorstellen van het wetenschappelijk instituut van de VVD, de Telderstichting, om de financiering van het godsdienstig bijzonder onderwijs af te schaffen, bepleitte Van Middelkoop, volgens eigen zeggen, enige tijd geleden, ten overstaan van een journaliste dat niet het bijzonder onderwijs afgeschaft dient te worden, maar dat daarentegen de gedachte bespreekbaar moest worden gemaakt om het openbaar onderwijs af te schaffen. Van Middelkoop poneert dit als een goed liberaal standpunt: "Liberalen zijn immers voorstanders van een kleine overheid en een samenleving van vrije, verantwoordelijke burgers. Is het dan niet verstandig moderne burgers te prikkelen zelf de verantwoordelijkheid te gaan dragen voor het onderwijs van hun kinderen? Waarom zou de staat dat tot zijn kerntaken moeten rekenen?"

De argumentatie van Van Middelkoop

Senator Van Middelkoop zegt in zijn artikel nog enkele behartenswaardige dingen, maar al gauw blijkt de inzet van hem vooral een retorisch te zijn. Hij zal afschaffing van openbaar onderwijs namelijk niet bepleiten, en wel om drie redenen:

1. De reden van tolerantie. Van Middelkoop wil de liberalen niet het ideaal ontnemen van "de openbare school, die erop is gericht kinderen zelfstandig oordeelsvermogen te geven en de eenheid van de natie te bevorderen."

2. De ondeugdelijkheid van het klassieke liberale bewaar tegen bijzonder onderwijs. Volgens Van Middelkoop is de vrees van de liberalen dat Nederland door het bijzonder onderwijs uit elkaar zou vallen niet bewaarheid: "dit onderwijs heeft geen fundamentalistische kinderen afgeleverd! En daarmee komen de klassieke bezwaren tegen het bijzonder onderwijs wegens een gebleken gebrek aan bewijs te vervallen."

3. Bijzonder onderwijs goed voor de eenheid van de natie. Het derde argument ontleent Van Middelkoop aan de pedagoog Waterink. Deze gaf in 1965 een verklaring voor het feit dat het verzet in de oorlog in Frankrijk, een land met een eenheidsschool, minder algemeen was dan in het verzuilde Nederland: "Een regeringsbestel, waarbij men gedwongen wordt zijn kinderen a-religieus op te voeden, terwijl men de dienst van God als het hoogste goed beschouwt ook in de opvoeding van kinderen, is weinig geschikt om het enthousiasme voor de nationale zaak te wekken". Volgens Van Middelkoop is het honoreren van pluriformiteit goed voor de eenheid van de natie.

Vreemde logica

Op de keper beschouwd is alleen het eerste argument een argument om het openbaar onderwijs te behouden. De andere twee zijn argumenten om het bijzonder onderwijs te behouden. Het getuigt van uitermate slordig denken van senator Eimert van Middelkoop dat hij zijn maandelijkse stukken voor het Nederlands Dagblad niet beter doorleest alvorens ze op te sturen. De vraag blijft dus: waarom zou het openbaar onderwijs moeten blijven?

Wie de zogenaamde argumenten van de CU-senator beter bekijkt, zal er niet gauw van onder de indruk raken, laat staan dat liberalen er onder de indruk van zullen zijn. Van Middelkoop laat de vraag naar het openbaar onderwijs schieten door meteen weer in de verdediging van het bijzonder onderwijs te schieten. Verder beantwoordt Van Middelkoop zelfs niet zijn eigen centrale vragen, zoals: waarom zou onderwijs tot de kerntaken van de overheid behoren? Maar ook: draagt het bijzonder onderwijs wel werkelijk bij aan de eenheid van de natie? Want we kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat Van Middelkoop met een bepaalde mate van ironie deze "eenheid van de natie" erbij haalt. Maar Van Middelkoop verzuimt deze "eenheid der natie" te benoemen. En dat kan hij in feite ook niet, wil hij althans gemeend het openbaar onderwijs in stand houden als plaats "waar moderne burgers weigeren zelf de verantwoordelijkheid te dragen voor het onderwijs van hun kinderen.

Van Middelkoop lijkt dus weinig gelegen aan de werkelijke eenheid der natie" en het "enthousiasme voor de nationale zaak" van alle (!) burgers. (We spreken immers niet voor niets over de "eenheid der natie"?) En door deze overwegingen klinkt Van Middelkoops pleidooi opeens een stuk minder offensief en een stuk minder gemeend. En de vraag is: wie wil Van Middelkoop nu eigelijk overtuigen met zijn vreemde logica?
Kwalijke actualiseringKwalijker is de wijze waarmee Van Middelkoop zijn zogenaamde "feiten" actualiseert. Van Middelkoop legt verschillende verbanden die er volgens ons niet zijn. Allereerst ziet hij een verband tussen "pluriformiteit" en "de eenheid van de natie". Verder zou er een verband zijn tussen verzetsbereidheid en bijzonder onderwijs. En ten slotte transponeert Van Middelkoop zijn bewering dat in de geschiedenis van Nederland is gebleken dat het bijzonder onderwijs geen fundamentalistische kinderen oplevert op de situatie van nu, waarin deze vraag allereerst te maken heeft met de vragen rond islamitisch onderwijs.

Hoe Van Middelkoop een verschijnsel als "islamitisch onderwijs" in verband kan brengen met "de eenheid van de natie" laat hij in zijn artikel rusten. Maar hij laat ook andere dingen rusten. De vraag naar "eenheid van de natie" is in ons land door en na de oorlog een prangende vraag geworden, ook in het bevolkingsdeel dat het bijzonder onderwijs voorstond.

Een koppeling tussen bijzonder onderwijs en "nationale zaak" - zoals Van Middelkoop die legt - veronderstelt zaken waaruit deze "nationale zaak" zou zijn opgebouwd. Van Middelkoop benoemt deze niet, merkwaardigerwijs, maar afgezien daarvan zou het grootschalige proces van ontideologisering van het bijzonder onderwijs in ons land toch op z'n minst de vraag opwerpen of de "fundamentals" van de natie nog wel veilig zijn bij deze vorm van onderwijs.

Door te suggereren dat pluriformisme en bijzonderheid de verzetsbereidheid zouden versterken, suggereert Van Middelkoop - bedoeld of onbedoeld? - dat het het verzet te doen was om het behoud van de democratische liberale rechtsstaat. Nog een kleine stap en hij zou haast beweren dat de werkelijke liberale democraten onder het orthodoxe volksdeel gezocht moesten - en moeten? - worden.

Niet alleen vragen wij ons af of de verzetsbereidheid in ons land werkelijk groter was dan in Frankrijk, alle "autoriteit" van Waterink ten spijt, ook vragen wij ons af of de motieven tot verzet in de Tweede Wereldoorlog wel zo liberaalcorrect waren. Waren het niet juist de meer fundamentele noties die een deel van ons volk in opstand deden komen? Zoals onderdrukking, wegvoering van burgers, het verdrijven van het koningshuis, het vertreden van de Nederlandse natie met haar rechten en haar vrijheden en het antireligieuze karakter van het nazisme?

In werkelijkheid ietsje anders

De werkelijke oorlog van WO II heeft vele Nederlanders, zoals de "gereformeerde" Van Randwijk, doen beseffen dat de "oorlogen der zuilen" futiel en decadent zouden zijn. Niet voor niets ontstond er een Doorbraak-beweging die een terugkeer naar het oude systeem wilde voorkomen. De werkelijkheid van Doorbraak en ontzuiling is er dan ook gekomen. Met als gevolg dat de meeste ouders die hun kinderen naar het bijzonder onderwijs sturen eigenlijk niet meer in het bijzonder onderwijs "geloven".

De oorlog heeft niet zozeer de kracht van de verzuilde maatschappij aangetoond, maar haar zwakte. Deze zwakte zou in de jaren '60 door de oppervlakte heenbreken. Juist in een land waarin het bijzonder onderwijs zo'n gemeengoed was, was het "verzet" tegen de revolutie van de jaren '60 een schijnvertoning. Sterker nog: ook in onze tijd is de gedachte van een verzetsbereid orthodox volksdeel een fictie.

Als we over de "eenheid van de natie" spreken, zoals Van Middelkoop, dan doen we dat hoogstens nog ironisch, om daarbij ook de islamieten te betrekken om zodoende het eigen bijzonder christelijk onderwijs veilig te stellen. Dat klinkt minder flink dan we op het eerste gezicht zouden zeggen na het lezen van Van Middelkoops stuk. De "eenheid van de natie" zegt hem waarschijnlijk geen zier; we horen hem er inhoudelijk tenminste weinig over zeggen.

Geen illusies

En wat betreft de "verzetsbereidheid" moeten we ons ook maar weinig illusies maken. Al in 1950, vlak na de "verzetsrijke oorlog", werd de antirevolutionaire prof. Mekkes, onder meer in Trouw, verweten dat hij met zijn pleidooi voor het calvinistische "recht van opstand" de overheden ongehoorzaam zou zijn. Zou de situatie nu anders zijn, en zou senator Van Middelkoop een warm pleitbezorger zijn van dit recht ten overstaan van de liberale en islamitische machten die onze "natie" bedreigen? Wij wagen dat ten zeerste te betwijfelen. Velen, waaronder prof. A.Th. van Deursen, plaatsen grote vraagtekens bij dit zogenaamde "recht van verzet".

En om het op een even slordige manier te zeggen als dat senator E. van Middelkoop het doet: "Als de teloorgang van het rechtmatige verzetsdenken tegen onrechtmatige onderdrukking een vrucht is van het bijzonder onderwijs, dan zijn we te beklagen. In tegenstelling tot onze ChristenUnie-senator hoop ik zelfs niet eens dat het bijzonder onderwijs iets van doen zou hebben met alle positieve zaken die hij in verband meent te kunnen brengen met deze vorm van onderwijs. Ik hoop dat deze zaken: "verzetsbereidheid", "de eenheid van de natie" en "enthousiasme voor de nationale zaak" dieper zijn gegrondvest dan dat het verval van onze tijd heeft aangetast; om werkelijk hoop te kunnen koesteren op herstel van deze dingen.

Geen opmerkingen: