donderdag 27 december 2007

EEN GEVAARLIJK FEEST - EEN KERSTOVERDENKING

"Only in America with nothing but a Dream; only in America where every Man’s a King." (Johnny Cash)

Elk jaar wordt het kerstfeest problematischer. Terwijl in de Verenigde Staten steeds meer instellingen kerstmis en kerstboom weren omdat zulke zaken tegen het secularisme ingaan, neemt ook in Europa de vervlakking hand over hand toe. Onze moderne cultuur kan niets meer met feesten; vooral niet met kerstfeest. Met name dit feest is een aanklacht tegen zowel atheïsten als tegen theïsten. Kerst druist in tegen de moderniteit en haar uitwassen. Het is daarom een prachtig feest. Hoelang zal kerst nog bestaan voordat het als een zeepbel uit elkaar spat? Zienderogen neemt de gezelligheid af. Volgens een cultuurwatcher in De Pers is er geen “diepere betekenis meer achter kerst” en daarom “moeten we er maar een leuk feestje van maken." En daarmee staat het feest al deels op de tocht. De platte commercialisering, de eindeloze herhaling van gedateerde eighties en nineties christmas songs van George Michael, John Lennon en Paul McCartney doen zelfs menig popmuziekliefhebber verzuchten waarom er geen kerstliedjes meer worden gemaakt. Wie de diskjockeys hoort kletsen, hoort de verveling erin door klinken.

Een koningin die de kersttoespraak misbruikt om de PVV van Wilders aan te vallen, godsdiensten om de oren slaat met “de wet” – hoe pervers deze ook kan zijn – en die een lans breekt voor het COC maakt het er ook niet beter op. Kerst is een zeepbel die uit elkaar gaat spatten. Seculieren zullen juichen, vrome gelovigen zullen er geen traan om laten. Het klassieke christendom is allang verdwenen. Kerken raken met het jaar leger; de goedgevulde kerstnachtdienst wordt daarmee steeds meer een vlag op een strontschuit. Iedereen wil een gezellige kerstmis, de priesters zijn er haast niet meer en als ze er zijn scheuren ze van hot naar her. Om als het glad is in de aanloop naar dit feest in een kanaal te schieten en te verzuipen – zoals afgelopen weekend bij Den Helder gebeurde. Kerst is bezig met roofbouw op clerus, gelovigen en cultuur. Mensen raken vermoeid. Decadentie rukt op. En vooral met een feest als dit wordt het zichtbaar. Een theologiestudent verzuchtte eens dat hij met kerst niet meer naar de kerk ging omdat hij dan de slechtste preken hoorde. Al werden ze met andere feestdagen ook steeds slechter. En een kerkmusicus verzuchtte onlangs tegen me dat er nauwelijks nog oude kerstliederen worden gezongen op scholen en in kerken. Men vindt ze te sentimenteel, te romantisch, niet meer van deze tijd. Men wil moderne geluiden, evangelische opgewektheid.

Een echt feest kan echter niet zonder ongedeelde feestvreugde en loutere triomf. Feestvieren doe je niet besmuikt. Of met bijbedoelingen, zoals meegaan met je tijd in opgewekte charismatische kitsch. En in die bijbedoelingen komen we nu om. Je hoort oproepen tot wereldvrede en gezelligheid in de wereld. En oproepen tot wereldvrede, bekering en evangelisatie-ijver in de kerk. Kerst wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het feest zelf. Kerst wordt van lieverlee misbruikt. En omgevormd in een feest van idealen als “wereldvrede” en van de voorspoed van de volle maag. En zowel de dromers als de stoffeerders draaien het feest de nek om. Jazeker: Kerst is het feest van droom en stof. Van een Goddelijk ingrijpen op de mens zijn oorspronkelijke staat en roeping terug te geven. Maar het is het feest tegen spiritualiteit en materialisme, tegen atheïsme en theïsme tegelijk. Want God is mens geworden en Zijn zoon is vlees geworden in het kindeke Jezus. Om later man te worden en het koningschap aan elke man terug te geven.

Wellicht ten overvloede, maar Kerst gaat niet zonder mijmering. De avonden zijn lang, het jaareinde nadert en het moment om terug te blikken komt eraan. Kerst is als feest van “vrede op aarde” een dromenfeest dat dicht op de hielen wordt gezeten door de vervlogen dromen van Oudejaarsavond. De mens is stoffelijk en keert tot stof weer. Zijn dromen en daden beklijven nooit. Zolang een mens leeft, droomt hij en hoopt hij. Maar met de dood zijn de dromen voorbij. Gevaarlijk zijn die dromen – althans gevaarlijk in de ogen van moderne mensen – die proberen te blijven. Individuele dromen zijn ongevaarlijk mooi; collectieven dromen worden met argwaan bekeken. Dromen met pretentie – idealen, grote verhalen – zijn van een voorbije tijd. De machinerie van vooruitgang is een vernieler van collectieve dromen: godsdienstige dromen, politieke maakbaarheidfantasieën, culturele verheffingsidealen.

De kerstdroom is even mooi als gevaarlijk. Zolang ze romantisch en harmonisch wordt uitgelegd, is er nog weinig aan de hand. Althans op dit moment. Zolang de christenen samen met de engelen aan de zijlijn van de maatschappij het “Ere zij God” zingen, onhoorbaar, bedeesd en onverstaanbaar, en de commercie en de “Top 1000’s aller tijden” op de radiostations door de kerstversiering rinkelen, blijft de vrede in stand. Kerst is ongevaarlijk zolang de mythe in stand blijft dat God onkenbaar is, ver staat van deze aarde en dat geloof de kloof tussen Hem en de gelovige moet overbruggen. Kerst is ongevaarlijk en potsierlijk zolang de vroomheid heerst en op de lachspieren werkt van elke gezonde Nederlander. Zolang de theologen hun verzinsels van de kansels mogen uitspinnen, is Kerst als een web van ochtenddauw dat wordt uitgesponnen over een horde dronken voetbalsupporters. Ongevaarlijk. Onwerkelijk. Aan een slijtage onderhevig die steeds meer zich afkeert van openlijk geweld en openlijke agressie.

Een gevaarlijk feest

Het wordt anders wanneer de christenheid weer doorkrijgt wat Kerstfeest inhoudt. Dan wordt Kerst een gevaarlijk feest. God is immers mens geworden en heeft ons vlees aangenomen. Kerst betekent: “Ik laat niet varen het werk Mijner handen” (Psalm 138). Met andere woorden: “Ik ga door met waaraan Ik begonnen ben; Ik ben nooit gestopt, heb Mij nooit beschaamd afgekeerd van Mijn kinderen.” Gods Zoon is in Jezus onderdeel geworden van het menselijk geslacht, van de menselijke geschiedenis, van het stof van deze aarde. God en aarde zijn niet los te zien. Ze vallen niet samen. Hij is en blijft Schepper van deze wereld, Onderhouder, Volbrenger. Maar het Koninkrijk van God c.q. het Koninkrijk der Hemelen begint bij de uitloper van deze aarde in de hemel: de mens Jezus die zit aan de rechterhand van Zijn Vader, als “tweede Adam” – als vertegenwoordiger, als belichaming van het menselijk geslacht. Onlangs zei een classicus in het Nederlands Dagblad dat het Koninkrijk van God in de Bijbel altijd “nabij” is, zelfs “onder ons”, maar ook – en dat gaat nog verder – “in ons” is. Zoals de apostel Johannes verklaart: wij in Christus en Hij in ons. Deze aarde, dit mensdom is in de hemelen, en de goddelijke kracht is in de aarde. Niet zonder meer. God blijft God en de mens blijft mens. Maar de afstand is weggevallen. Het theïsme is dood; het goddelijke is niet als denkbeeld ver weg, maar is vastgeklonken aan ons mens-zijn. Evenzo is de wereld niet seculier; ook het atheïsme is dood.

Maar zolang de gelovigen zich nog laten wijsmaken dat zij theïsten zijn - gelovers in een Godsdenkbeeld - geeft men de oneerlijke atheïsten vrij spel. Want eerlijke atheïsten bestaan er niet, althans ik ken ze niet, evenals dat er serieuze theïsten bestaan. Elke atheïst hanteert een dualisme van stof en geest, van wereld en geloof, van mens en god waarbij men het concrete, wetenschappelijk verifieerbare omhelst en het andere – het niet wetenschappelijke – verwerpt. Het geloof in een God, het geloof, de religie zijn achterlijke denkbeelden, ziektes, fenomenen die overwonnen dienen te worden. De leefbare maatschappij dient seculier te zijn: gevrijwaard van elke aanwezigheid van georganiseerde religie. Het is een vreemd dualisme dat men hanteert. Men gelooft slechts in materie, maar gedachten zijn esoterische, onstoffelijke, antimateriële uitingen van mensen die zodra er religie in het spel komt, met argwaan bekeken dienen te worden. Religie is van outer space. Terwijl de atheïst Moleschott nog zei: “Ohne Phosphor keine Gedanken”, roept de huidige atheïst de esoterie in het leven, zodra deze “Gedanken” religieus blijken te zijn. Hoezo, horen gedachten, hoort geloof in God dan niet bij deze “materiële” werkelijkheid? En: als de werkelijkheid in werkelijkheid atheïstisch is, en dit dus altijd is geweest vanaf den beginne, dan is geloof in God, religie, toch ook onderdeel van de “atheïstische” werkelijkheid? Een eerlijke atheïst zou daarom de godsdienst, het geloof in God, de intentie van Kerst moeten omhelzen als horende bij zijn eigen leefwereld. Als er niets buiten deze werkelijkheid is, dan bestaat er geen dualisme, geen dialectiek, geen “vreemde religie”. De moderne atheïst zou alles wat bestaat, het ganse christendom, inclusief het geloof, moeten omhelzen als onderdeel van zijn eigen niet-dualistische domein. Hij doet het niet. En hij ziet het niet. De prominente atheïst Richard Dawkins ziet het geloof als een ziekte die overwonnen dient te worden. De werkelijkheid – ons ganse voorgeslacht is een verzameling vlees dat met kankercellen van outer space is doorgekankerd. Het materiaal waarvan Dawkins, zijn bevindingen en zijn vrinden is gemaakt, is rottend vlees. Dawkins haat het vlees, zijn eigen vlees, het vlees van zijn vaderen waaruit hij is ontsproten. Dat hij zich onlangs een “cultuurchristen” durft te noemen, maakt het alles extra lachwekkend. Het dualisme is zover doorgevreten in de geest van deze man, dat het zieke en leugenachtige rustig onderdeel kan uitmaken van zijn identiteit – aangezien hij toch in andere sferen leeft.

Tegenover de atheïst staat de theïst. Terwijl de atheïst vanuit de “materie” de aanval inzet op de ongedeelde natuur, zet de theïst vanuit de “geest” de aanval in op deze natuur. De theïst is een “vreemdeling” op deze aarde. Zijn “burgerschap is in de hemelen”. Het Koninkrijk waarin hij gelooft “is niet van deze aarde”. De theïst speelt met waarheden die op zich “waar” zijn. Jezus heeft lammen en zieken genezen. En Hij heeft de vredestichters zalig gesproken. Dat is waar. Maar het is slechts één zijde van de waarheid. Wie vrede wil begrijpen, moet het Oude Testament openslaan en niet naar de kersttoespraak van de koningin luisteren. In de Wet van Mozes en in de profeten komt ons een harde vrede – een tough love – tegemoet waarvan de wereld niet wil weten. En de kerk ook niet. Die heeft van een aards volksfeest met een goddelijke diepgang en hoogte een “religieus feest” gemaakt. Voor zachte mensen, sentimentele mensen en dromerige mensen.

Kerst is daarmee hèt tijdstip waarop beuzelarijen volop klinken. Het weerloze kindje, de kerstgedachte, de Vredevorst – juist in een tijd van een islam die het zwaard hanteert, zweert de theïst bij “zijn” geloof dat van een zwaard niet wil weten. In de hemel zijn volgens hem geen zwaarden, alleen kruisen van “Gedanken”. Juist in deze tijd zet men Jezus en Mohammed naast elkaar en stelt dat het christendom haar geloof niet met geweld verbreid. Men onderstreept het vreedzame karakter en heft met een zoete kinderstem het “Ere zij God” aan. Doch de engelen zongen niet liefelijk, zij ‘scandeerden’. Zoals klassieke troepen hun overste toeschreeuwden: “Heil! Eer!” Kerst is mooi en huiveringwekkend tegelijk. Christus is in het vlees gekomen om – zoals de Bijbel het zegt – het zwaard te brengen. Wat Hij heeft gebracht, is in de hemel toebereid. Van meet af aan is er het zwaard geweest dat in handen van gelovigen een zegenrijke arbeid deed. En Jezus schaamde zich niet om juist de profeten met het meeste bloed aan de handen bij Zich te nemen op de berg der verheerlijking: de berg Tabor. Samen met Mozes en Elia bereidde Hij zich voor op Zijn lijdensweg; samen met Mozes en Elia toonde Hij de heerlijkheid van Zijn Vader. Elia die duizenden Baälpriesters liet afslachten en Jehu tot zijn wrede taak aanzette om Israel te zuiveren. Mozes die de zonen van Levi met het zwaard de legerplaats in liet gaan om te doden wat zei tegenkwamen; daarna werd de stam van Levi verheven tot priesterstand; want zij die het bloed kennen, mogen rond het altaar staan. De theïsten die het bloed voor de droom hebben ingewisseld, hebben daarmee hun plek bij het altaar verspeeld.

Kerst en het zwaard

Christus is gekomen om het zwaard te brengen. Natuurlijk: niet alleen hierom. Hij is gekomen om mensen te zaligen. Omdat God de wereld liefhad. Jazeker. Maar de liefde Gods werd openbaar in het kindeke Jezus. En wat die liefde inhoudt wordt getoond in de Wet en de Profeten: in Mozes die de Wet schonk en in Elia die de grootste aller profeten was. De Bijbel is een rauw boek. En God is – zoals de theoloog Van Ruler ooit zei – een “ruige God”. En de Kerk belijdt: dit kind in de kribbe is de Zone Gods – is God Zelf. Dit kind is de engel des HEEREN die vocht met Jacob – de engel die God Zelf bleek te zijn. Het is de engel des HEEREN die bij Jozua was alvorens hij het land Kanaän met het zwaard moest veroveren. Dit brengt ons bij de vraag: over welke Jezus Christus hebben wij het? Over de evangelische voorbeeldfiguur die ons oproept onze andere wang te keren en zo vrede te vestigen? Over de tegenpool van Mohammed die gewapenderhand een rijk wilde stichten? Over een godmens die mensen – alle mensen – een zalige, eeuwige toekomst wil bezorgen in de hemel en op de nieuwe aarde? Met andere woorden: is Jezus Christus de man van het Jenseits?

Hoe vroom bedoeld ook, vergelijkingen tussen Jezus en Mohammed stuiten me enorm tegen de borst. Zelfs al wil men het tegendeel zeggen, men plaatst in feite beide figuren op één lijn, om daarna vroom, redelijk en zedelijk een juiste weloverwogen keuze te maken. Jezus staat echter niet tegenover Mohammed. Hij stond niet tegenover Jozua, Mozes of Elia om daarna de laatste drie af te wijzen omdat hun daden tegen het evangelie in zouden druisen. Wie Jezus naast Mohammed stelt om daarna Mohammed af te wijzen, en wie dit doet omdat Jezus met Zijn boodschap elke vorm van geweld en dwang af zou wijzen; zo iemand heeft er niets van begrepen. Zo iemand tornt aan het God zijn van Jezus Christus en aan Zijn Goddelijke missie. Jezus is niet komen om met geweld een Rijk te stichten. Jazeker. En Hij is ook niet gekomen om zonder geweld een Kerk te stichten. Hij is slechts gekomen in het vlees om Zijn eenzame arbeid te verrichten, om te tonen wie God is, altijd was en altijd zal zijn: aan ons verknocht en – in Zijn Zoon – tot in de dood aan ons verbonden. Toen bijna alle volgelingen van Jezus hem hadden verlaten en toen nog slechts de twaalven er waren, vroeg Hij hun: “zouden jullie ook niet gaan?” Jezus had ook geen vreedzame kerk nodig. Waarom zou Hij?; God was er toch immers al? Altijd al geweest? En de Wet en de Profeten waren er toch ook? En de Wet was toch reeds geschreven in het hart van elke mens – ook in dat van de heidense mens?

Het kindeke Jezus keerde Zich niet af van zijn voorgeslacht. Wat vrijzinnigen en evangelische protestanten ook mogen vinden wanneer ze het Oude Testament voorstellen als een “Geschichte des Scheitern” (cf. Westermann), een gedachte die zelfs de Evangelische Omroep verspreidt. Maar wij belijden: met Kerst daalt God in Christus af in de Oudtestamentische aarde om daarna nooit meer los te raken. De aarde die was doordrenkt met bloed, zweet en tranen werd tot heilig materiaal. Hij werd geboren in de velden van Efratha bij Betlehem. De velden waar Rachel, één van de vrouwen van Jacob was begraven. De velden waar David rondstruinde om als een sterke held te vechten met leeuwenkracht. De velden waar Tamar als hoer nederzat om haar schoonvader Juda te verleiden; uit welke verbintenis een voorvader van Jezus werd geboren. De velden waar de Joden werden samengedreven om te worden verbannen naar Babel. In deze velden werd Jezus geboren. Liet Hij zich aanbidden door herders uit het veld: maatschappelijk uitschot, onvromen die overigens wèl (!) de belofte kenden over de redder die geboren zou worden (zoals blijkt uit Lukas 2: 15). Deze mensen lieten de afstamming van het volk Israël zien: ruig, gewelddadig, ongeorganiseerd, ongecultiveerd. Dezen deden herinneren aan wat een Joodse man moest zeggen wanneer hij naar het altaar trad: “Mijn vader was een ronddolende Arameeër” - een Bedoeïne, herdersvolk. God greep daarmee terug naar het begin "where every man is a king".

God keert Zich in Jezus af van de koninkrijken dezer wereld met hun despoten, hun Mohammeds, hun Shell Companies, hun Nero’s en hun staatsgeweldsmonopolies. Zijn Koninkrijk is niet van deze wereld, “where nobody is a king”. God grijpt met Kerst terug op het koningschap aller mannen, zoals het oorspronkelijk de bedoeling was, evenals het “èèn man, èèn vrouw”. God greep in de geboorte van Jezus terug naar de oorsprong van de mens, naar de aarde waaruit de mens is voortgekomen. Hij greep de geschiedenis van tragiek, jammerklachten en heldendaden als het ware vast om daarmee te zeggen: “Ik laat niet varen het werk dat Mijn hand begonnen is.” Waar Mohammed de voorgeschiedenis – de periode voor de islam – tot duisternis verklaarde, waar vrijzinnigen en evangelische christenen het Oude Testament tot duisternis verklaren, waar liberalen en humanisten de tijd voor de Verlichting tot duisternis verklaren, daar doet God iets anders: Hij komt in de duisternis, verbindt zich onlosmakelijk met de aarde, met het gat in de grond waarin Zijn Zoon gelegd wordt, met de geur van vee, met de verborgen vroomheid van de herders.

Niet van deze wereld?

Gods Koninkrijk is niet van deze wereld. Is het nooit geweest. Nooit wonnen de Israëlieten oorlogen door middel van paarden, wagens, zwaarden en mannenkracht. Altijd was het de hand des HEEREN die voor of tegen hun was. Al moest men zelf wel ten strijde trekken mèt paarden, wagens, zwaarden en mannenkracht. Doch het Koninkrijk van God denkt vanuit de oorsprong van de dingen die heenleidt naar het einde van deze dingen. Anselmus zegt in zijn boek Cur Deus Homo (waarom God mens is geworden*) dat God mens is geworden om te sterven. Wij voegen daaraan toe: Hij is mens geworden om geboren te worden en te sterven. Hij is kind geworden om man te worden. Kerst roept ons – de kerk, de wereld – op om “man te worden”. Om ons in goddelijke kracht te verbinden met de aarde die ons geschonken is (cf. Genesis 12: …. Waar men ook kan vertalen: “de aarde die Ik u schenken zal.”). Christus keerde zich niet tegen het volk. Hij keerde Zich tegen de leiding die een geweldloos evangelie verkondigden. Die de scheiding tussen Kerk en Staat goedpraatten. Die zwolgen in barmhartigheid en niet te beroerd waren een compromis te sluiten met Grieken of Romeinen dat dwars tegen de waarheid inging. Jezus keerde Zich tegen hen die zeiden: “Geef de keizer wat des keizers is, en God wat van God is”. En die ondertussen alles aan de keizer gaven wat van God was: het leven, het evangelie, het vrederijk, de goddelijke verering. Door te herhalen wat zij het volk leerden, en daarbij olijk de beeltenis van de keizer op een munt als hoofdargument te hanteren, dropen de oversten van het volk beschaamd af. Waar God Zijn stempel zet op Zijn schepping, plaatst men de keizer boven hun God alleen al vanwege diens beeltenis op een simpele munt van koper of iets anders.

Hetzelfde is aan de hand in onze tijd. Want volgens zowel de theïstische kerstvierders als de atheïstische kerstbespotters komt de “keizer” van vandaag, de Staat, de EU, de VN, alles toe: het vrederijk, het geweldsmonopolie van de Staat, al ons geld, onze grond, onze kinderen. De wetten van de democratie staan boven die van God. De Kerk moet van de Staat gescheiden worden en eraan onderworpen worden. God mag gelasterd worden, een simpele politieagent niet. Jezus liet de Farizeeërs, de Saduceeërs en de Schriftgeleerden weten en voelen: jullie zetten de keizer op de eerste plaats en alles wat hij neemt, nemen jullie van God af, enkel en alleen om jullie vreedzame, vrome, theïstische, doch goddeloze theologietjes te laten kloppen. Is alles van de keizer – en daar kwam het wel op neer – dan is niets van God en dan zijn jullie lachwekkende paljassen met gewichtige gewaden. Later zouden de leiders van het volk hierop antwoorden: het is beter dat èèn sterft dan dat het hele volk ten onder gaat; het is beter dat God sterft, dan dat het keizerlijk gezag getart wordt. Terwijl de opstandelingen in Jezus’ dagen hun zwaarden wetten in de strijd tegen de Romeinen, keerde Jezus zich niet tegen het volk met het zwaard, maar vervloekte Hij juist de elite die van het zwaard niet wilde weten. Hoe anders dan sommige christenen het in onze tijd voor durven te stellen! Het zwaardloze christendom past uitstekend bij deze wereld. Het aanbidt de groten van deze aarde met hun wapens. Het plaats onder de kruisraketten een kerststalletje en plakt op de Patriot-raketten een sticker met “Jesus loves you”.

Wat nu?

God heeft iedere man tot koning geschapen. Moet daarom iedere man het zwaard heffen en zijn deel opeisen? Gods koninkrijk strekt zich uit tot alle uiteinden der aarde. Moet Zijn wet nu gewapenderhand worden verbreid? Ook hier geldt: Jezus is geen Mohammed, net zomin als Hij een Martin Luther King was. Of een Billy Graham. Gods Rijk hoeft niet gevestigd te worden; het is er reeds. Zijn Rijk en Zijn providentia (voorzienigheid) hangen ten zeerste samen, zo ze al niet samenvallen. Wij hoeven Zijn wil niet alomtegenwoordig te vestigen, die “komt” en “geschiedt” vanzelf, buiten ons. Dat doet Hij Zelf. Hij baant ongekende wegen om Zijn Koninkrijk te doen komen. Maar ondertussen zijn wij er ook. Met onze waardigheid, onze eer, onze roeping, onze geschapen hoedanigheden. Met het algemeen en persoonlijk belang op het oog. Wij mogen – indien nodig – het zwaard grijpen. Het is ons gegeven. Maar allereerst dienen we met verstand, inzicht en terughoudendheid te handelen. Met geduld. Net als God toen Hij na zoveel eeuwen Zijn Zoon gaf en Christus in Jezus mens is geworden.

Wij zijn Christus niet. Wij zijn mensen. En God is mens geworden, niet andersom. Hij is geen mens geworden opdat wij het mens-zijn zouden verwerpen om uitsluitend als Hem te willen zijn. Dit was de oerzonde in het Paradijs. Dit is de repeterende breuk van de zondeval. Wij mogen het mens-zijn niet mijden. Het goede leven moeten we omhelzen, ongeacht de gevolgen. Ook als dit het zwaard met zich meebrengt. Of het kruis. Evenals we de aarde, het volk en haar geschiedenis niet mogen mijden. Maar ons doel is niet ondergang, lijden of strijden. Ons doel is gerechtigheid; is: het goede leven. Niet en nooit geweld an sich. En met Kerst – met elk feest – vieren wij dit goede leven. Vanuit een ongedeelde vreugde. Vanwege de menswording van God, waarin het rauwe leven en de hemelse goedheid elkaar omhelzen. Natuurlijk: het goede leven is ook zwakken bijstaan, hongerigen voeden en naakten kleden. Maar het is meer dan dat. Wie het evangelie losmaakt van Mozes en Elia, van de geschiedenis en grond van dit bestaan, levert zich over aan atheïsten en theïsten. Die vernielt het feest en daarmee het goede leven. Die verleert het te ‘scanderen’. In de ogen van de wereld is Kerst een droom. Maar de droom van Kerst is echter dan het moderne leven. Het getuigt van de waren mens en de ware roeping van ieder mensenkind: om man te worden. Om de goddelijke natuur deelachtig te worden en zo het ware leven geschonken te krijgen.

Geen opmerkingen: