zondag 29 april 2007

EEN VAST RECHT

Volgens Marc Rutte hoeven mensen die uit zelfverdediging de aanvaller verwonden niet gestraft te worden. Is dit een zoveelste slag in de lucht? Of ontluikt hier een hernieuwd zicht op een oude bron van onze rechtsstaat? Het is volgens staatssecretaris Rutte "te absurd voor woorden dat iemand die bij wijze van zelfverdediging zijn aanvaller verwondt, kans loopt daarvoor de cel in te draaien". Rutte pleit ervoor dat iemand in het geval van "gerechtvaardigde zelfverdediging" altijd vrijspraak van de rechter moet krijgen [1].

Volgens PvdA-kamerlid Aleid Wolfsen is het voorstel van Rutte onzinnig, omdat iemand volgens hem niet kan worden gestraft als hij uit noodweer heeft gehandeld. Dat staat namelijk al in de wet. De vraag is natuurlijk: wat is "gerechtvaardigde zelfverdediging"? Als iemand benauwd is en naar een knuppel of een fles grijpt en daar de dader mee op het hoofd slaat - morsdood slaat - is zo'n daad van "zelfverdediging" dan gerechtvaardigd. Dient hier dan altijd vrijspraak op te volgen? En wanneer er geen lijfsbehoud speelt, maar wel onze eigendommen dreigen te worden ontvreemd? Of wanneer we niet zelf enig risico lopen, maar dat we er wle getuige van zijn dat iemand anders fysiek bedreigd wordt - of dat diens eigendommen op het spel staan?

Van Marc Rutte worden we niet veel wijzer. Iemand waar we wel wijzer van worden is prof. Boudewijn Bouckaert. Deze schreef in het Belgische blad De Tijd een interessant exposé over dit thema. Volgens prof. Bouckaert dient het recht op zelfverdediging breed te worden geïnterpreteerd. Daarbij denkt hij behalve aan de bescherming van de eigen fysieke veiligheid ook aan het beschermen van de eigen goederen, zoals dat overigens al bestaat in Nederland en Duitsland. Bouckaert richt zijn betoog op het belang van de kwetsbare zelfstandige die niet kan leven met een overheid die niet altijd de hoogste prioriteit kan en wil geven aan het beschermen van iemand eigendommen. Bouckaert: "De "kruidenier" die zijn have en goed verdedigt tegen een dief, is zo goed als op voorhand veroordeeld door deze intellectuelen, over het algemeen niet geconfronteerd met enig probleem van economische onzekerheid." En, zo vervolgt hij: "Het eigendomsrecht is een mensenrecht en wordt aldus beschermd door het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Wie dat ernstig neemt, kan de afdwingbaarheid van het respect ervoor niet afhankelijk maken van de toevallige beschikbaarheid of bereidwilligheid van de overheidspolitie."

Mensenrechten gaan dus aan de vastlegging ervan vooraf, gezien deze uitspraak: "Het eigendomsrecht is een mensenrecht en wordt aldus (sic! - EvG) beschermd...". Prof. Bouckaert gaat verder in het doortrekken van de consequenties. Deze vaststaande mensenrecht kan, net als dus andere rechten, niet afhankelijk zijn van de "toevallige beschikbaarheid of bereidwilligheid van de overheidspolitie". Bouckaert redeneert met een argumentatie waarin het noodzakelijke logische consequentie reeds besloten ligt in de op voorhand gedane constatering van een fundamentele zaak: Het "mensenrecht" eigendom is niet alleen onafhankelijk van enig ingrijpen, of vraag om ingrijpen van een instantie, maar heeft uit zichzelf reeds de evidentie van zowel het recht van eigendomsverdediging in zich besloten, als het handhaven, afdwingen ervan door de bezitter van dit eigendom. Het is deze primordialiteit die verrassend genoeg uit de mond van een "liberale" hoogleraar rechten komt. Het recht is daarmee de vastlegging van het reeds bestaande recht dat inzake het eigendom dit eigendom vastlegt bij de eigenaar, evenals de rechten tot verdediging cq. het afdwingen van het handhaven van dit eigendom. Dus ook de ordehandhaving en het ingrijpen dat hierbij hoort, liggen besloten in het recht dat voor de formele vastlegging uitgaat en dat qua handhaving en uitvoering ook uitgaan voor en boven de aan de overheid gedelegeerde handhaving en uitvoering.

De onlosmakelijkheid van eigendom en eigenaar wordt, door prof. Bouckaert, versterkt door het voorbeeld van de kruidenier. De economische onzekerheid die een rol kan spelen bij een kruidenier die ingrijpt wanneer zijn goederen ontvreemd worden, duidt, fundamenteel gezien, op een bestaanszekerheid die in het gedrang komt. Het bestaan is meer dan het vege, biologische lijf. Het omvat ook datgene dat het bestaan zekerheid verschaft, of daar althans noodzakelijk mee is verbonden: het eigendom. Prof. Bouckaer pleit dan ook voor een meer complementaire opstelling tussen overheid en burgers, met name de burgers in zogenaamde risicovolle beroepen. Bouckaert: "De burgers hebben de verdediging van lijf en leden, have en goed aan de overheid en haar politie gedelegeerd omdat zuivere private bescherming tot chaos en spiralen van geweld kan leiden. Deze delegatie kan redelijkerwijs niet betekenen dat men de bescherming van zijn eigendommen volledig afhankelijk maakt van de goodwill van de overheidspolitie. Institutionele verdediging en zelfverdediging moeten, in een rechtstaat, die de rechten van zijn burgers ernstig neemt, in een complementaire verhouding blijven staan."

In de concretisering van deze complementariteit gaat de schrijver ver. Zo zouden burgers het recht moeten krijgen tot wapenbezit. Organisaties uit het middenveld kunnen hun leden uit risicovolle beroepen "aanleren hoe zij op een verstandige wijze met de zelfverdediging, inclusief het gebruik van wapens kunnen omgaan." Bang voor escalatie van geweld en een "cowboy-maatschappij" is Bouckaert niet. Er is volgens hem namelijk geen noodzakelijk causaal verband tussen wapenbezit en geweld. Landen met veel wapenbezit kennen soms een lage criminaliteit, zoals Israël en Zwitserland, terwijl landen met strenge wapenwetten soms een hoge criminaliteit kennen, zoals Mexico en Zuid-Afrika.

Een fundamentele insteek

Het pleidooi van prof. Bouckaert is opmerkelijk. Niet vanwege het feit van het recht van verdediging van eigendom - dat kennen we in Nederland al. De kracht van Bouckaert is zijn sterke fundamentele insteek waarbij fundamenteel recht, bezit en handhaving ervan en burgerschap ineen vloeien. De redelijkheid van deze burger doet bij prof. Bouckaert niet principieel onder voor die van overheidsdienaren en juristen, zoals hijzelf. Deze leraar kent zijn gelijken. Deze redelijkheid begint bij een concrete situatie waarin een concreet goed dreigt te worden ontvreemd, en is dus niet afgeleid van een hoger ideaal. Maar de grootste winst is dat prof. Bouckaert, niettegenstaande zijn erkenning van de delegatie van taken door de burgers aan een overheid, nooit betekent: een overdragen van bevoegdheden door deze burgers. De burger blijft niet alleen de eerst verantwoordelijke persoon, maar is ook potentieel de eerst handelende persoon. Zonder het tweede zou het eerste - de verantwoordelijkheid - een abstractie zijn en de werkelijkheid verbloemen van de burger die machteloos moet toezien. Maar met de toevoeging van de mogelijkheid van handelen tot handhaving doet de concrete werkelijkheid van de burger er weer toe. De burger die dan nog machteloos toeziet kan met recht schuldig voelen en laf worden genoemd (al doet Bouckaert dat niet).

Er zijn echter ook enige vragen te stellen bij het betoog van prof. Bouckaert. De hoogleraar zet zijn betoog dan wel onder meer in bij de passiviteit van de toeschouwers tijdens de moord op Joe Vanholsbeeck, de uitwerking ligt niet in het verlengde van deze concrete aanleiding tot het schrijven van zijn artikel. Bouckaert werkt het recht namelijk uit tot de sfeer van het eigendom, terwijl hij ook had kunnen denken aan de verantwoordelijkheid van de toeschouwer die had kunnen ingrijpen. De vraag zou des te pregnanter zijn geworden: kan en moet iemand ingrijpen wanneer deze persoon niet zelf fysiek (of wat betreft het eigendom) wordt bedreigd? En kunnen we, zoals het geval "Vanholsbeeck" ons laat zien, nog wel spreken van een recht om in te grijpen? Was hier niet veeleer sprake van een plicht tot ingrijpen, zelfs als dit zou leiden tot het gebruik van geweld en tot het riskeren van eigen lijf en goed? Kan iemand die wèl het recht heeft om in te grijpen, maar dit niet doet, laakbaar gedrag worden verweten? Om het fundamenteel te benaderen: wanneer we de taak om in te grijpen en te handelen aan een instelling als de politie, dan verwachten we ook daadwerkelijk dat deze politie zàl ingrijpen, desnoods met geweld, en desnoods met gevaar voor eigen lijf en goed. Wie dan nog, zoals prof. Bouckaert, de verhouding tussen burger en overheid als complementair wil zien, zal er dan niet onderuit komen het primaat bij de burger neer te leggen: iedere burger heeft de plicht om in te grijpen. Datgene wat men delegeert moet immers zowel voor het moment van delegatie als na dit moment identiek zijn. Als de uitvoering van het recht besloten ligt in dit recht zelf, dan is de plicht van een instantie als de politie niet anders dan die van de burger die delegeert.

Het is duidelijk dat bij een dergelijke interpretatie van de complementariteit de idee van de delegatie onder druk kan komen te staan. Is er nog een politie of een justitie nodig als iedere burger in feite eenzelfde bevoegdheid bezit als deze genoemde instanties? Want een justitie kan dan wel een afweging maken of het gebruikte geweld" proportioneel was i.c. gerechtvaardigd - de burger zelf doet dat ook al voor en tijdens zijn ingrijpen in een situatie die hiertoe verplicht. En alleen als men ervan uitgaat dat de afweging van "de" burger eenzelfde is als die van een rechter èn als we ervan uitgaan dat deze burger in staat is deze afweging te maken en toe te passen in zijn directe handelen - sterker nog: zijn directe handelen daarmee kan laten samenvallen - kunnen we spreken van een recht dat in haar afdwingbaarheid niet afhankelijk is van externe instanties. Delegatie veronderstelt een burger die kan overzien wat hij delegeert. En de burger die delegeert, kent zijn eigen grenzen in de uitvoerbaarheid van zijn eigen verantwoordelijkheden. Een individuele burger is onverstandig bezig zijn eigen lijf en goed nodeloos op het spel te zetten wanneer deze een criminele organisatie tart die erom bekend staat dat ze weinig scrupules kent. De maat van de bedreiging kan de maat van de mogelijkheden van de persoon overstijgen. Deze "maat" kan zowel de grootte van de bedreiging, als de ernst ervan (terrorisme) als de complexiteit ervan (noodzaak tot het verzamelen van sporen en van bewijsvoering) betreffen.

Prof. Bouckaert ziet dat ook in: "Zelfverdediging vormt geen vrijbrief voor om het even welke actie. De daad van zelfverweer moet in verhouding staan met de dreigende inbreuk. Wordt die proportie doorbroken dan slaat zelfverdediging om in agressie." Wij nemen aan dat Bouckaert deze stelregel ook betrekt op de gemeenschap c.q. "de toeschouwers" die ingrijpen of dienen in te grijpen, zoals in het geval van "Joe Vanholsbeeck". Dit citaat van prof. Bouckaert brengt ons bij een andere vraag: is er dan geen gerechtvaardigde agressie mogelijk? Is het reëel om gerechtvaardigd geweld als “redelijk” te bestempelen, maar ongerechtvaardigd geweld, want bijv. buitenproportioneel, als “agressie”? Verbloemt prof. Bouckaert hier niet misschien een depreciatie van de diepste ongedeelde drijfveren die eveneens onlosmakelijk verbonden zijn met de onlosmakelijke uiting ervan? En sluit hij zich zo niet hiervan af: namelijk dat het recht niet zozeer een redelijke basis is, maar dat het recht een redelijke uitwerking is van een basis die dieper aanwezig is: het ongedeelde leven van de concrete mens levend in een concrete context van bestaan en gemeenschap? Met andere woorden: heeft iemand het “recht” om agressief te zijn wanneer hij wordt bedreigd of wordt gemolesteerd? Sterker nog: is de agressie wel los te koppelen van de reactie en van de motieven – en het al dan niet overwegen daarvan – achter deze daad? Het is begrijpelijk dat prof. Bouckaert inzet bij de redelijkheid en niet bij het instinctmatige en driftmatige van de mens. Want is het gevaar niet groot dat als men bij het driftmatige inzet, dat dan de weg wordt opengelegd naar de burger die vergelding of zelfs wraak zoekt voor het hem aangedane leed en/of onrecht? Toch ontkomt onzes inziens prof. Bouckaert niet eraan de agressie te zien als onderdeel van het – mogelijk – rechtvaardige motief tot handelen in ingrijpen inzake dreiging van geweld of vervreemding. Als de emotie de gerechtvaardigde daad voorafgaat, voedt en zelf “begeleidt”, dan is deze emotie toch nooit te diskwalificeren als laakbare “agressie”?

Zwerver Cor

Een voorbeeld waarin het duidelijk is dat het pleidooi van prof. Bouckaert nog een andere open c.q. “onuitgewerkte zijde” heeft, wordt geïllustreerd met het verhaal van de zwerver “Cor”. Enkele weken geleden kocht ik van een zwerver een straatkrant met een opmerkelijk interview [3]. Het interview was met Cor, een gewezen zwerver die sinds enige tijd, samen met zijn vrouw, een normale woning heeft betrokken. Het verhaal van Cor noem ik hier niet voor niets. Vroeger hadden Cor en zijn vrouw het goed. Samen runden ze een eetcafé in Nijmegen en hadden een glazenwasser- en schoonmaakbedrijf. De zaken draaiden goed, ze hadden vier kinderen, een mooi huis en reden beiden in een Mercedes 500. Toen kwam de kentering in het leven van Cor en zijn vrouw. Hun negenjarige dochtertje werd misbruikt. En hoewel ze er aangifte van hadden gedaan, bleef de verdachte vrij rondlopen. Omdat justitie verder niets eraan deed heeft Cor toen het recht in eigen hand genomen. Uit wraak. De manier waarop hij het deed, vermeldde het interview niet, maar het was zodanig dat Cor voor jaren de gevangenis in verdween terwijl zijn vrouw ook werd veroordeeld. Tijden hun detentie verwaterde het contact met hun kinderen, en toen ze beide vrij kwamen, raakten Cor en zijn vrouw op straat. Na vijf jaar in opvangtehuizen te hebben doorgebracht hebben ze nu normale huisvesting.

Het "geval" Cor is duidelijk geen geval van zelfverdediging, maar een geval van het recht in eigen hand nemen. En de communis opinio is dat waar mensen het recht in eigen hand nemen dit gedrag moet worden afgestraft. Niet de gedupeerde - het slachtoffer - spreekt namelijk recht of handhaaft de orde en voltrekt vonnissen, maar de daartoe aangestelde overheden i.c. rechters dienen dit te doen. Voor de moderne staat is het ondenkbaar dat een burger het recht zou hebben zelf het recht te grijpen en te "straffen". Wanneer iemand lijfelijk wordt aangevallen en hij slaat terug, dan is er begrip. En hetzelfde geldt voor het geval dat iemand een indringer betrapt in zijn eigen huis, of wanneer een winkelier een grote diefstal opmerkt die hem ernstig zal duperen. Slechts op zulke momenten is er nog iets dat aan de oude rechtssituatie herinnert, namelijk dat het de "heer des huizes" of de "pater familias" zelf is die ingrijpt, verhindert en afdwingt. Het uiteindelijke oordeel, en daarmee het uiteindelijke (eventuele) vonnis, ligt buiten het bereik van de individuele burger. Cor ging dus, volgens de gebruikelijke maatschappelijke opvattingen, over de schreef bij zijn "voltrekken van zijn eigen uitspraak en vonnis" aangaande de dader die zijn dochter had misbruikt. Maar is dit oordeel over "Cor" nog wel zo hard te maken, mede in het licht van de opmerkingen van prof. Bouckaert en de vragen die men daar weer bij kan plaatsen?

Eén zo'n vraag zou kunnen zijn: mag men het recht in eigen hand nemen als men dit recht reeds in eigen hand bezit? Namelijk het recht tot afdwinging van dit recht? De mens is toch immers niet alleen een optelsom van "biologisch wezen" (minus "agressie") en "eigendom"? Een mens is toch ook zijn "reputatie", zijn "eer", en vooral "zijn" gezin als zijnde zijn eigen "vlees en bloed"? Wie geen eigendom heeft, maar wel een dochter, voor deze persoon is schending van deze dochter een onherstelbare aantasting van het eigen bestaan - nog uitgaande voor enige notie van bestaans(on)zekerheid. Dat iemand - de dader - het leven van een ander mens, bijvoorbeeld dat van een meisje, voor de rest van haar leven kan vernielen en dat deze "misdaad" slechts wordt "bestraft" met enkele jaren cel is in het licht van het onherstelbaar beschadigde bestaan van zowel kind als ouder, toch een monstrueuze abstractie? De onverbiddelijke eisen van genoegdoening, wraak en intens verdriet gaan samen. Ineens wordt duidelijk dat geschonden Recht en geschonden leven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Want waar de mens vanuit zijn diepste wezen zichzelf verdedigt, openen er zich andere werkelijkheidscategorieën dan die van "behoud" en "handhaving". Zoals de schending van het huis voor iemand meer kan betekenen dat iemand zonder "toestemming" en met "ongerechtvaardigde middelen" zich toegang heeft verschaft tot een woning. Namelijk dat deze schending van het "huis" de schending impliceert van de meest basale bestaansvoorwaarde van het man- en vader-zijn, namelijk om de "zijnen" i.c. vrouw en kinderen te beschermen, te koesteren en lief te hebben als zijnde het eigen lichaam.

Lijfsbehoud is meer is dan een louter biologisch voortbestaan met de verworven middelen (eigendom) om dit bestaan zeker en zelfs gerieflijk te maken en te houden. Er komt meer naar boven dan dat men denkt in de ene oerdaad van verdediging. Want wat wordt er verdedigt? Alleen het vege lijf? Daar kan onze maatschappij mee leven. Maar wordt er meer verdedigt: het recht, het geschonden leven dat roept om wraak, de geschonden eer van de man, echtgenoot en huisvader - in deze gevallen flakkert het vuur van de abstracte wraak van een maatschappij die huivert voor de bronnen van recht en rechtspraak: wraak en genoegdoening. De oerchristelijke basisregel inzake het recht "Mij komt de wrake toe", namelijk dat het recht en het vonnis spreken is voorbehouden aan de machten die boven de mens uitgaan: God inzake het bestaan na het huidige, en de overheden aangaande dit tijdelijke bestaan, is in het licht van het pleidooi van Bouckaert en door ons aangebrachte "radicaliseringen" niet te interpreteren als een rechtsregel die berusting en passiviteit gebiedt, maar als een "regel" die de weg van het recht wijst.

Waar een "overheid" weigert recht te handhaven, laat staan hierin "recht te spreken, ligt dan de weg niet open naar een gerechtvaardigde afdwinging van dit recht door de burger die dit "recht" bezit ongeacht elke vastlegging van dit recht en ongeacht welke delegatie van dit recht? Het is een vraag die we niet te snel moeten beantwoorden. Deze vraag impliceert namelijk geen individuele toepassing van rechtsregels door al dan niet direct betrokkenen. In de oude situatie was ook de gemeenschap direct betrokken i.c. geschonden in de misdaad. Bewogenheid voor het recht ging samen met bewogenheid met het slachtoffer of de overlevenden. Bij het primordiale van onder meer de emotie en de ervaring van het geschonden recht c.q. bestaan, behoort ook de primordiale notie van het verantwoording afleggen aan de gemeenschap als onderdeel zijnde van deze gemeenschap. Maar het is juist in onze tijd dat de menselijke, concrete en gemeenschappelijke zijde van de misdaad wordt erkend. In het kader van onbevangen en objectieve rechtsspraak laat diezelfde "gemeenschap" de slachtoffers van een misdaad dikwijls juist in de kou staan en heeft deze "gemeenschap" dit "in de kou laten staan" zelfs verheven tot verheven principe van de rechtsstaat. In zo'n systeem is een mens die werkelijk onrecht ondergaat en er haast aan ten onder gaat zelf een potentiële misdadiger geworden. Het is tekenend dat een kandidaat-lijsttrekker, als Marc Rutte, stemmen denkt te trekken door iets te poneren dat duizenden jaren een volstrekte evidentie was. Doorziet Rutte de consequenties van zijn woorden en durft hij de lijnen erin verscholen ook door te trekken? Wij betwijfelen dat. Het erkennen van de implicaties zou namelijk ook kunnen betekenen dat de vanzelfsprekendheid van de huidige vorm van de rechtsstaat ter discussie wordt gesteld.

Maar het verder doordenken van het pleidooi van prof. Bouckaert zou ook kunnen betekenen dat de handelingsbekwame burger opnieuw wordt ontdekt. En het zou een winst zijn als bij "zelfverdediging", in welke situatie dan ook, niet meer zozeer de vraag naar de al dan niet aanwezige toerekeningsvatbaarheid centraal zou staan, maar dat er meer wordt ingestoken bij de handelingsbekwaamheid van de mens. Misschien dat men dan ook tot het inzicht komt dat de bevoegdheid van de burger niet primair van buitenaf komt, d.i. wordt bepaald door de instanties die rusten op de gedelegeerde macht, maar dat de bevoegdheid van de burger van binnenuit komt en wordt gedragen door een vast recht. Namelijk een recht dat niet bestaat bij de vastlegging door een instantie, maar dat uitgaat voor de vastlegging ervan. Een recht dat zoveel zaken omhelst dat dit recht als het ware samen komt te vallen met het bestaan zelf. Dan hebben we het niet meer over een "verleend" recht van zelfverdediging van lijf en/of goed, maar dan spreken we over de basis van onze rechtsstaat. Dan zijn we een bron op het spoor die we allang vergeten waren: de burger voor wie gemeenschap, recht, gevoel, handhaving en liefde onlosmakelijke onderdelen zijn van een burgerschap dat op zijn beurt weer onlosmakelijk is verbonden met een gemeenschap en een werkelijkheid die soms lijkt te zijn verdwenen, maar die werkelijkheid lijkt te zijn wanneer een kruidenier een overvaller "stopt" en een wanhopige vader zich niet neer blijkt te kunnen leggen bij een rechtssysteem dat geen genoegdoening verschaft. Pas dan kunnen we de burgers aanspreken die werkeloos toekeken toen de Brusselse scholier Joe Vanholsbeeck werd vermoord.

Noten

[1] Rutte: Geen straf bij zelfverdediging op Elsevier.nl d.d. 21/04/2006.

[2] Boudewijn Bouckaert, "Zelfverdediging is een mensenrecht" in De Tijd d.d. 27/04/2006.

[3] "Cor, een straatkrantverkoper", in Goeiedag, straatkrant nummer 1, Jaargang 5, 2006.

Geen opmerkingen: