maandag 26 januari 2009

De weg terug (2) - Proposition 8

“Our remedies oft in ourselves do lie, which we ascribe to Heaven.” (William Shakespeare)

Het jaar 2008 was het jaar van de nederlaag van de Republikeinen in Amerika; hoe dan ook een bittere pil voor ons, Europeanen. Of we ons nu conservatief noemen of niet – zonder Amerikaanse conservatieven en gelovigen stelt het klassieke denken in het westen weinig meer voor. Maar het conservatisme is door Bush Jr. en zijn neocons in diskrediet gebracht; zodanig dat zelfs Amerikaanse katholieken zich weinig gelegen lieten liggen aan wat hun bisschoppen zeiden. En al eerder werd duidelijk dat de Christian right nauwelijks nog in staat is eensgezind op te treden rond ethische kwesties als abortus en homohuwelijk. Voor wie in Europa zijn hoop had gevestigd op een redding vanuit Amerika was 2008 dus geen goed jaar. De weg terug lijkt daarmee verder weg dan ooit.

Veel vitaal christendom, conservatisme en katholiek geloof is in het westen nog slechts in de VS te vinden. En de verleiding is groot om na de nederlaag van de Republikeinen het klassieke, conservatieve en christelijke denken op z’n gat te zien liggen en het daar ook te laten liggen; althans voor een lange tijd. Een prominente Nederlandse conservatief, Bart Jan Spruyt, verzuchtte na de nederlaag van McCain dan ook dat “de conservatieve beweging jaren of misschien wel decennia nodig (heeft) om de eigen grondslagen opnieuw te doordenken.” Want, zo zegt hij: “een eenvoudige terugkeer naar oude principes volstaat (…) niet.”

Het ‘doordenken’ van ‘grondslagen’, waarover Spruyt spreekt, impliceert allereerst ‘het denken’. Termen als ‘grondslagen’ van een ‘beweging’ en dan nog wel een ‘conservatieve’ – welke arbeider, welke moeder, welke pasgetrouwde laat zich vangen door dit soort abstracties? Wat hebben deze mensen met ‘het doordenken van grondslagen’ zonder terugkeer naar oude principes’? Het nieuwe denken vraagt nieuwe principes – principes die het ‘oude’ volk dus niet kent. Het resultaat van talloze denktanks die sinds Reagan het Amerikaanse ‘denken’ hebben bepaald, heeft het conservatisme niet kunnen redden. Volgens Spruyt was de neergang van het Amerikaanse conservatisme zelfs “onafwendbaar” en werd slechts versneld door het rampzalige beleid van Bush.

Zolang het behoudende deel van de westerse intellectuelen meent dat de redding wordt bewerkt door het ‘denken’, zal de Europese kar in de modder blijven steken. Met de vlucht naar het ‘denken’ en ‘doordenken’ van ‘oude grondslagen en nieuwe principes’ (op zichzelf al een merkwaardig tweetal) doet men juist dat wat deze tijd niet vraagt. Waar talloze mensen hun baan verliezen, hun pensioen zien verdampen, hun vrijheden zien afnemen, vragen deze mensen niet om de terugkeer van het denken, maar om de teruggave van het leven zelf. In de crisis vraagt de mens om het goede leven dat hem is afgenomen, of dat hij is kwijtgeraakt. Hebben conservatieven, of katholieke en andere christenen, in een tijd van crisis de mens niets meer te bieden dan een bundel abstracties?

De crisis van het conservatieve denken laat zien dat conservatisme door en door modern is, tot in haar crisis toe. Net als het modernisme blijkt het conservatisme een zeepbel; een product van academici. Wie aandelen had in het conservatisme is zijn geld kwijt. In de kredietcrisis mogen dan vele miljarden zijn verdampt; het conservatisme schijnt ook in lucht te zijn opgegaan.

Crises

De Europese, de westerse cultuur is de cultuur van de elkaar opvolgende crises. Nu is er een kredietcrisis; er waren al de klimaatcrisis, de demografische crisis en de islamcrisis. En elke crisis wordt gekenmerkt door een zeepbel die uit elkaar spat. De multiculturele maatschappij werd kapot geprikt door de aanslagen op 11 september, de ongebreidelde economische groei door het instorten van de financiële luchtbel in Amerika. De grootste liberale luchtbel, namelijk die van ‘Het Einde van de Geschiedenis’ (Fukuyama) wordt keer op keer lek geprikt door voorspellingen op het gebied van klimaat, voedsel- en watervoorziening.

Tegelijk is duidelijk dat het juist de crises zijn die de contouren van onze beschaving weergeven. Waar de crisis is, daar is de moderne beschaving. Economie, klimaat, wereldvrede, gelijkheid en laïcisme vormen de pijlers van onze cultuur; elke aantasting van deze pijlers is een aantasting van onszelf. Waar de kranten niet vol van staan, is: de teloorgang van het christendom, het instorten van de geboortecijfers, de afnemende huwelijkscijfers. Hier betreft het geen crises – hier betreft het dus niet de werkelijkheid van ons bestaan.

De werkelijkheid van Europa bestaat uit hypotheken, politieke correctheid, inflatiecijfers en radicale ongebondenheid. Waar het concrete bestaan wordt bedreigd, is er geen crisis. Waar huwelijken kapot lopen, dragers van de moraal omvallen, volken uitsterven, vormt de concreetheid en feitelijkheid van deze zaken als het ware de garantie van hun onbelangrijkheid voor onze moderne cultuur. Een cultuur waarin niet alleen de waarden zijn omgekeerd, maar waarin alles is omgedraaid: wat virtueel is, is echt en wat concreet is, is slechts schijn. De vervreemding van de mens, waar marxisten en neomarxisten nog zo bang voor waren, is opgelost door de vervreemding tot het ware leven te verheffen. Kwam voor de klassieke mens het leven nog voor de filosofie (‘Primum vivere deinde philosophari’), voor de moderne mens geldt: ‘eerst de filosofie, pas daarna het leven’. En lees voor ‘filosofie’ ook: idealen, politieke realiteiten, wensdromen.

Denken vanuit de zeepbel

Modern denken, is denken vanuit de abstractie. Niet vanuit het ondernemerschap, maar vanuit het kapitalisme. Niet vanuit concrete, geboren kinderen als verzekering voor de oude dag, maar vanuit pensioenfondsen die worden gevuld door carrièrebeluste tweeverdieners. Moderne politiek gaat niet meer over de concrete belangen van kinderen en van gezinnen, maar over de dekkingsgraad van onze pensioenfondsen. En moderne economische politiek heeft niet meer de belangen van de concrete ondernemer of middenstander op het oog, maar de toepassing van algemene principes waardoor Nederlandse, Duitse en Belgische ondernemers opeens moeten gaan concurreren met Poolse of Chinese concurrenten die zich niets hoeven aan te trekken van een torenhoge hypotheek of strenge milieuvoorschriften. Of een plaatselijke kapper moet dan opeens concurreren met Walmart-achtige megastores.

Het denken vanuit de zeepbel kent bizarre consequenties. Een oude dag is mogelijk zonder kinderen. Een kapitalistische vrijmarkteconomie is mogelijk zonder ondernemerschap – ergo: een markt is denkbaar zonder ondernemers. Het vrije verkeer van mensen, goederen en diensten heeft geleid tot ongekende schaalvergroting in tal van sectoren. Supermultinationals vervangen tal van zelfstandige ondernemers en elimineren elk ondernemerschap: slechts zetbazen die spelen met andermans kapitaal spelen het kapitalistische spel.

Het moderne conservatisme heeft het kapitalisme omhelst, maar de waarschuwingen wat betreft het kapitalisme in de wind geslagen. Waar Burke waarschuwde tegen de invloed van “sophisters, calculators and economistst” op het economische leven, voorzag Joseph Schumpeter het einde van het kapitalisme door de overwinning van de intellectueel op de ondernemer. Niet de arbeider, maar de intellectueel vervreemdde zich volgens Schumpeter meer en meer van de reële economie: niet de arbeider bij Philips, maar de intellectueel die in staat is om Plato te lezen. De vervreemding zit de moderne intellectueel in het bloed. En om de vervreemding te boven te komen, is er de vlucht in de maakbaarheid.

De crisis van onze cultuur is haar moderne hang naar een maakbaarheidsdenken dat het leven op de tweede plaats stelt. Dit breekt ons op. Steeds weer is er namelijk een werkelijkheid die het denken inhaalt. Het marxisme werd ingehaald door de werkelijkheid van de economische wetten. De neoliberale dromen over een ongebreidelde economische groei worden gedwarsboomd door sombere klimaatontwikkelingen. Katholieke en christelijke denkers hebben de hoofdrol gespeeld in het opzetten van een Europese Gemeenschap en een Verenigde Naties, en zelfs een Amnesty International. Het bleken na verloop van tijd instrumenten te zijn die zich tegen het christelijke waarden keerden; het geflirt van kerk en christendom met democratie en mensenrechten heeft ons zodoende niet verder geholpen, maar heeft daarentegen het ‘denken vanuit de zeepbel’ versterkt: de vervanging van de realiteit door wensdromen.

Realisme

Volgens de Amerikaanse socioloog Robert Nisbet is een belangrijk kenmerk van het moderne denken dat dit denken de mens niet benadert uit wat deze mens werkelijk is, maar vanuit dat wat deze mens volgens hen zou moeten zijn of worden. Niet de feitelijke ongelijkheid bijvoorbeeld, maar de gewenste gelijkheid is dan een uitgangspunt. Iemand als Louis de Bonald liet in zijn boek over echtscheiding, Du divorce (1801), zien dat het revolutionaire denken over het huwelijk dat ook weer verbroken kan worden, berustte op de illusie dat het huwelijk slechts een contract is tussen twee mensen. De Bonald liet zien dat het huwelijk meer is dan dat, namelijk kenmerk van de familie als basis van de sociale orde en hij toonde aan dat een huwelijk altijd vele aspecten heeft: sociale, economische, religieuze. Een man is niet alleen echtgenoot, maar ook vader, schoonzoon en nog veel meer. Robert Nisbet beschouwt het werk van De Bonald als één van de grondleggende werken van de sociologie.

Nu is sociologie geen garantie tegen vervreemding. Juist in een tijd waarin de sociale wetenschappen de maatschappij hebben getransformeerd, is de vervreemding groter dan ooit. De sociologie waar Nisbet op doelt, is dan ook niet die van de maakbaarheid, maar die van de feitelijkheid van sociale gegevenheden van alle tijden. Nisbet ziet de sociologische benadering van De Bonald in de lijn van de historische benaderingen van andere contrarevolutionaire tijdgenoten: Savigny, Von Haller, De Maistre en Burke.

Al deze denkers kenmerkten zich door een mijden van elke abstractie. Bij hen treft men geen overdreven natuurrechtelijke manier van denken, hoogdravende pleidooien voor klassieke deugden, vrije markten of wereldwijde democratieën.

Het moderne christelijke en conservatieve discours heeft zich hiervan vervreemd. Het dweept hoogstens nog met Burke, maar ratelt aan één stuk door over klassieke deugdenleren, vrije (nog vrijere) markteconomieën en democratische verworvenheden. Niet alleen mannen als Nisbet, of meer recent Claes G. Ryn, maar vooral Paul Edward Gottfried toont in zijn laatste boek, Conservatism in America, aan dat het conservatieve denken daarmee is verzand in dode abstracties. ‘Value-conservatism’ noemt Gottfried het, haast smalend. Voer voor de studeerkamer, maar meer niet. Dit ‘waardenconservatisme’ weerhoudt ons, volgens Gottfried, van het aanspreken van de concrete burger. Het weerhoudt ons, in de woorden van Claes Ryn, van een “new spirit of ethical realism”; een ethisch realisme dat meer op persoonlijk karakter en de concrete leefgemeenschap is gebaseerd dan op vage noties van hulp aan alle verschoppelingen op deze aarde. Een realisme dus, niet in filosofisch opzicht, maar een realisme van vlees en bloed: concrete mensen, concrete gemeenschappen. Zoals Pat Buchanan dat doet: zich richten op geschoolde arbeiders, autochtone Amerikanen of christenen. Elke reddingspoging zonder concrete sociale basis, zo betoogt Gottfried, maakt zo’n poging vatbaar voor corruptie en machtspolitiek.

Proposition 8

Volgens Ryn, Buchanan en Gottfried begint de weg terug dus bij concrete mensen en concrete gemeenschappen. Wie de weg terug wil bewandelen, moet niet terugschrikken voor religieuze, etnische of sociaaleconomische implicaties. Je kiest niet voor de familie waarin je wordt geboren; hetzelfde geldt voor het volk waar je deel van uitmaakt. Kiezen voor de weg terug, betekent afleggen van de vrijblijvendheid. Dus geen ‘christelijke waarden’ zonder kerk en christendom. En geen spreken over de gelijkwaardigheid van man en vrouw zonder de fundamentele mannelijkheid van de man en de vrouwelijkheid van de vrouw onder ogen te zien.

Met het waardenconservatisme, dat ook bij ons hoge ogen gooit, kom je niet verder. Hopen op elitevorming en culturele renaissances bezorgt je veel eerder blikvernauwing: het niet zien welke uitdagingen er werkelijk liggen, zoals het Californische referendum over het homohuwelijk, over het amendement Proposition 8, liet zien.

Dit referendum werd tegelijkertijd met de presidentsverkiezingen gehouden. De aanloop van het referendum werd bepaald door aanvaringen tussen progressieve blanke elites uit film- en gaywereld enerzijds, en de spraakmakende evangelical kerken anderzijds. De homolobby verstoorde kerkdiensten, vernielde winkels en restaurants van hen die de anti-homohuwelijkcampagne hadden gesteund, totdat...

Totdat het amendement tegen het recht op homohuwelijk werd aangenomen. Toen bleek wie er vooral tegen hadden gestemd: de zwarte bevolking. Juist de zwarte bevolking die massaal op Obama had gestemd, juist zij met schrikbarende criminaliteitscijfers, gestempeld door gebroken gezinnen, stemde massaal tegen het homohuwelijk. De homo’s waren razend; meteen ontstonden er razzia’s waarin homobendes zwarten opjoegen en vervolgens molesteerden.

De linkse elite is (nog) niet in staat de moraal van de zwarte gemeenschap om te turnen. De rechtse elite is niet in staat aansluiting te vinden bij de aanwezige morele reserves van de zwarte gemeenschap. Wie de belangen van arbeiders en proletariaat veronachtzaamt, vanuit een elitaire houding afstand neemt tot het gepeupel en weigert de handen vuil te maken door middel van actie, religie of populisme, èn wie weigert de deugdenretoriek, de kapitalismeretoriek of de waardenretoriek overboord te kieperen, heeft geen boodschap aan zwarten en heeft geen verhaal voor deze mensen.

Proposition 8 laat zien dat gediscrimineerde’, vaderloze, criminele mensen in staat zijn hun identiteit te stijven door het laatste restje moraal vast te houden. Wie concreet denkt, snapt het stemgedrag van de zwarten. Zwarten zijn ‘Democraat’ omdat de vrijemarktideologie hen niets te zeggen heeft. Wie vanuit klassieke deugden naar deze mensen kijkt, verwacht niets van hen. Maar de Californische feiten liegen er niet om: juist degenen die hechten aan vorming en moraal, zijn, als het erop aankomt, vervreemd van de echte moraal. Het zwarte schorem heeft niets; ze bezit slechts de moraal – waar men zelf vaak niet aan kan voldoen. Voor de echte conservatief ligt er onder de zwarte misère dan ook een basis voor hoop.

Proposition 8 leert ons dat de weg terug niet begint bij abstracte waarden, of bij het ‘overdenken van principes’; de weg terug begint vaker bij rauwe leven en bij de onverwoestbare natuur, zelfs tot in de zwarte getto’s in L.A..

1 opmerking:

Anoniem zei

De grap is dat links altijd de zielige minderheden steunt, die dan vervolgens conservatiever blijken dan de gehate rechtse inheemse bevolking. Zodoende valt links in haar eigen (krom)zwaard.