vrijdag 16 maart 2007

RETURN OF THE PINK CADILLAC

Naar aanleiding van de verschijning van het opinieblad Opinio, een blad dat zich linksconservatief noemde, schreef ik samen met Ds. H. Oussoren de volgende analyse.

De boodschap is klip en klaar. Het nieuwe conservatisme komt aangereden. In een Pink Cadillac. En daarin past geen doemdenken of paniek. Paniek leidt volgens de nieuwe conservatieven namelijk tot fascisme, ook wanneer de auto gevaarlijk overhelt. Ja, juist dan moet ieder glimlachen tegen de moderniteit. Want het fascisme en het conservatisme staan volgens hen in een directe verbinding met elkaar. Met deze forse beschuldiging keert men zich tegen een conservatisme dat de moderniteit onder kritiek stelt. Wie enigszins romantische, contrarevolutionaire of vaderlandslievende trekken vertoont, moet dus op zijn tellen passen. De conservatief heeft nu niet alleen meer van de linkse kerk duchten; ook de rechtse kerk van liberale neoconservatieven staat voortaan met stenen klaar.

Voor wie het conservatisme ter harte gaat, bezorgde de recente uitspraken van die Bart Jan Spruyt in Binnenlands Bestuur deed over Geert Wilders een onbestemd, benauwd gevoel. Volgens Spruyt is de PVV van Wilders “De belichaming van een paniekerig soort van conservatisme is dat een middenpositie tussen prudent conservatisme en fascisme inneemt met een natuurlijke neiging tot de laatste stroming.”

Het was begrijpelijk dat sommigen bij de PVV danig in hun wiek waren geschoten. Want was Spruyt niet betrokken geweest bij de PVV? En had hij het verkiezingsprogram niet geschreven? De uitspraak kwam weliswaar als een donderslag bij heldere hemel, maar voor wie de conservatieve gang van Spruyt gevolgd had, voor die kwam deze uitspraak toch niet onverwacht uit de lucht vallen.

Met name de verwijzing naar het essay De verdediging van het Westen en het oproepen van “Weimar” als schrikbeeld lieten zien dat de uitspraak geen slip of the tongue was, maar onderdeel was van een denkbeweging die al langer duurde. Want had hij al niet eerder, in het essay De toekomst van de stad, het beeld van Weimar opgeroepen en toen zelfs de hulp van Carl Schmitt ingeroepen om de staat te beschermen tegen vijanden van binnenuit en van buitenaf? Had hij toen ook al niet ingezet bij de persoon van Winston Churchill en bij die van Alexis de Tocqueville?

Het was al niet gepast, evenmin verstandig om te spugen in de bron waar je uit gedronken hebt, maar de verontwaardiging ging verder. Spruyt zei namelijk dat de PVV een natuurlijke neiging tot het fascisme heeft. Deze vorm van karaktermoord op een beweging en partij had op z’n minst onderbouwd moeten worden. Maar juist dat deed Spruyt niet in de weinige zinnen die hij er aan besteed heeft. Zeker daar het een recente vorige werkgever betreft, was het correct geweest om dit niet na te laten. Maar, zoals gezegd, de uitleg lag vooral in waar naar verwezen werd.

In het essay De verdediging van het Westen, een lezing gehouden voor de Roosevelt Academy, zette Spruyt uiteen dat het gevaar in deze tijd volgens hem is dat er een paniekconservatisme ontstaat dat zich losmaakt van het “prudente conservatisme” en overhelt naar het fascisme. Deze suggestieve terminologie haalde hij weg bij Aurel Kolnai en laat deze vervolgens dienen voor een hedendaags demagogisch doel: de losmaking van het volk uit zijn eigen vertrouwde karakter en vaste structuur. De politieke filosoof Kolnai deed zijn ontdekking in het licht van het opkomende fascisme/nazisme tijdens het Interbellum, in zijn boek The War Against the West. Hierin sprak hij over “het contrarevolutionaire of fascistisch beïnvloede conservatisme van de paniek.” Evenals Leo Strauss hamerde Kolnai erop dat fascisme moest worden verstaan als haat tegen de moderniteit en als oorlog tegen de Westerse beschaving. Spruyt neemt dit over: “Het Duitse nihilisme (…) in het fascisme (…) was niet gericht op de vernietiging van al het bestaande, maar op de vernietiging van de moderne beschaving.”

Spruyt past dit toe op de huidige Nederlandse situatie: “Wanneer het waar is dat er een veenbrand van onrust en ontevredenheid onder de oppervlakte van de Nederlandse samenleving smeult, en wanneer het waar is dat die onvrede wordt ingegeven door teleurstelling over de uitkomsten van de moderniteit – en ik geloof dat het allemaal waar is – dan is het niet om het even wie zich opwerpt als de stem en belangenbehartiger van deze groep van ontevredenen.”

Paniekconservatisme

In enkele artikelen in Binnenlands Bestuur, zoals “Weimar in aanbouw”, laat Spruyt zien dat hij hierbij nu denkt aan het fenomeen PVV van Wilders. Diens mix van “liberaal nationalisme”, rechtspopulisme en paniekconservatisme ziet hij als een reprise van de jaren ’30. Deze demagogische taal van Spruyt brengt mensen tot een begrijpelijke woede. Maar behalve de botheid zijn er enkele andere aspecten van zijn move die de conservatief zou moeten doen opschrikken.

Spruyt plaatst namelijk het conservatisme in een natuurlijke, continue verhouding tot het fascisme en typeert het daarmee als het ultieme verderf in onze politieke cultuur en beschaving. Door te suggereren dat prudent conservatisme kan verworden tot paniekconservatisme en dat dit laatste verschijnsel “een natuurlijke neiging tot fascisme heeft”, worden fascisme en conservatisme door Spruyt als onlosmakelijk koppel gedoodverfd. Dit is ernstig. Hij geeft munitie aan linkse en liberale opinieleiders om hun wekelijkse ideeënstrijd tegen het conservatisme te intensiveren.

Hieronder zit nog een ander addertje verscholen. Fascisme en contrarevolutie worden door Spruyt namelijk op een lijn gesteld. De door Spruyt gehekelde contrarevolutie is een Europese traditie die zich vanuit de basale orde van meet af aan heeft verzet tegen de Franse Revolutie, haar idealisme en haar omverwerping en verwerping van bestaande geboden, trouw, verbondenheid, traditie, rechtsorde, standenstaat, monarchie, Corpus Christianum, eredienst en kerk. Door zonder voorbehoud Kolnai instemmend te citeren, doet Spruyt een grote greep in de modder en gooit daarmee naar alle contrarevolutionairen om hen te overladen met vuil van het fascisme. En wie het essay verder leest, bekruipt het vermoeden dat iedereen die tegenover de moderniteit terug wil grijpen op het prerevolutionaire, en wil staan op ultieme gronden, hetzelfde lot moet delen als dat van de contrarevolutionairen: op één hoop geveegd te worden met het euvele fascisme. Aristocraten, theocraten en… paleoconservatieven? Wie is nog veilig die met Spruyt van mening verschilt over het conservatisme en de publieke zaak?

Afgezien van zijn demonisering van alles wat riekt naar Altkonservatismus, wemelt zijn essay van rarigheden. Als hoofdmotief van de Duitse “fascisten c.q. paniekconservatieven” noemt hij het nihilisme. Echter Duitse vooroorlogse conservatieven wilden geen nihilisme laten bestaan. Wie ook maar enigszins het pathos van Nietzsche, een van de grote inspiratoren van de door Spruyt verfoeide Konservative Revolution, kent, weet dat niet het nihilisme, maar de erkenning van het nihilisme in de moderne cultuur door hun tot een hoofdmotief werd gemaakt, om hierdoor het nihilisme te overwinnen en uit te schakelen. De grondfout van veel Duitse conservatieven was dat men niet in staat was door de verwording heen de oude orde te zien en vast te houden.

Spruyt suggereert dat het Duitse paniekconservatisme gepaard ging met nihilisme, maar hun feitelijke verhouding tot het nihilisme lag dus volkomen anders: het liberalisme werd door deze Duitse intellectuelen juist ontmaskerd als nihilisme! Wat er van dit pejoratief overblijft, is geheel duister wanneer Spruyt ook spreekt over een nihilisme dat voortvloeit uit relativisme: “Dit is het meest destructieve gevaar dat een liberale democratie bedreigt.”

Merk op dat niet de aanval op het nihilisme de kern vormt van Spruyt’s betoog, maar dat hij zich in feite teweer stelt tegen de ontmanteling van de liberale democratie; deze is het brandpunt van Spruyt’s denken. Immers de inhoudelijke kant van het nihilisme en van de antimoderniteit doet er bij Spruyt niet toe. Want ook Wilders, als liberaal een exponent van de verworvenheden van de moderniteit bij uitstek, wordt door hem simpelweg neergezet als een ‘natuurlijke fascist.’

Spruyt doet niet eens moeite om uit te leggen wat een nihilist is. Hij noemt weliswaar even nihilisme en atheïsme in één adem, maar wanneer hij dan direct de naam van de Rooms-katholiek Carl Schmitt noemt, is het meteen weer volkomen duister geworden wat hij bedoelt. En heeft Spruyt nooit van de christenen Edgar Julius. Jung, Franz von Papen en Dietrich Bonhoeffer gehoord (laatstgenoemde theoloog wordt door Georg Huntemann ook als exponent van de Konservative Revolution gezien) – waarvan de eerste twee prominente Jung-Konservativen waren? En waren alle Spaanse en Italiaanse fascisten opeens atheïstisch?

Hij weet wel beter. Maar in plaats van een invulling van het begrip nihilist, geeft Spruyt er een omkering aan. Spruyt ziet het nihilisme niet zozeer als een verwerping van waarden, maar als een politiek (of levenshouding) die – Jenseits von Gut und Böse – uitgaat van ultimiteiten als volk, natie, natuur, etc. Politiek dient volgens Spruyt kennelijk ten principale een amoreel gebeuren te zijn, zoals blijkt uit zijn instemmend citeren van William Kristol, die immers meent: “Een van de belangrijkste dingen die je van Strauss kunt leren, is dat alle politiek beperkt is en dat geen enkele politiek werkelijk op de waarheid gebaseerd is. Er is dan dus een zekere filosofische houding die tot innerlijke onthechting van alle politieke gevechten leidt. Je neemt jezelf of jouw zaken niet zo serieus als wanneer je dacht dat ze voor 100 procent waar waren. Politieke bewegingen zitten altijd vol met partijgangers die voor hun opinies vechten. Met de waarheid heeft dat niets te maken.”

Waar Spruyt bezwaren tegen de moderniteit verwerpt, blijft hij hameren op de noodzaak van de premoderne deugden. Maar dan wel toegepast binnen het liberale systeem om dit systeem van binnenuit te wapenen en te funderen tegenover de oude orde. Met andere woorden: is de onthechting (cf. Kristol) de landingsplek voor de deugden? Hoe zou dat kunnen? Dit is de waarheid op zijn kop.
Het lijkt erop dat Spruyt hier inzet bij de afwijzing van elke vorm van vaste grond. De vraag kan zelfs gesteld worden of Spruyt’s sceptische benadering van de politiek zelf niet doortrokken is van nihilisme. De vraag stellen is haar te beantwoorden. Want is het niet ondenkbaar voor een conservatief – maar juist kenmerkend voor een neoconservatief – om de scheppingsorde tegen de beschaving uit te spelen zoals Spruyt dat doet? Namelijk door de ultimiteiten af te wijzen omdat deze bedreigend zijn voor de moderniteit? Spruyt bereidt aan de moderniteit een afgodspositie.

Weimar aan de Amstel

In de verkrampte afscherming tegen het nakende fascisme lijkt Spruyt slachtoffer te zijn geworden van zichzelf. Wanneer de fascistische dreiging constant op de loer ligt bij onvrede, paniek, doemdenken, opstand van de straat en weerzin tegenover zogenaamde moderne verworvenheden wordt deze ene conclusie haast onvermijdelijk: volgens de Cadillac-conservatieven is de werkelijkheid zelf fascistoïde. Als slachtoffer van eigen vooroordeel lijkt Spruyt de werkelijkheid tot potentiële vijandin te verklaren. Alsof er nog niet genoeg vaderlandse en Europese zelfmoordplannen ontstaan zijn.

Duidelijk wordt dit wanneer Spruyt de Nederlandse socialist Jacques de Kadt citeert die in 1946 met betrekking tot het fascisme sprak over “essentiële verlangens en behoeften van onze tijd.” Wat zijn deze verlangens en behoeften? Spruyt schrijft: “Het leven wordt er serieus opgevat, en de ernst van het leven wordt er ceremonieel onderstreept met eden, volksliederen en vlaggen; de mensen zijn zich bewust van hun plichten, en bereid om met offers het voortbestaan van hun samenleving te verdedigen. Bovenal is er het besef aanwezig dat men verantwoordelijkheid dient te nemen voor de bedreigde moraal.” En: “Het fascisme richtte zich tegen de vervreemding van natuur en werkelijkheid in de moderne stad, tegen de slapte van de moderne democratie, tegen het pacifisme, tegen een leven van ‘de maagmens’ (Jacques de Kadt), een leven dat alleen nog maar in dienst stond van productie en consumptie.” Een klassieke conservatief leest hier geen foute zaken. Spruyt doet dat echter wel.

Maar bovendien: wat rechtvaardigt Spruyt’s verdraaiing dat het nazisme en het fascisme aan elkaar gelijk zouden zijn? Of dat het fascisme antimodern zou zijn? De Oostenrijkse conservatief – en vriend van de oprichter van National Review Buckley – Erik Ritter von Kuehnelt-Leddihn zei hierover het volgende:

“Lange Zeit hindurch war der Faschismus in Europa keineswegs verfemt: Bis zum Kriegsausbruch wurde in Italien, wo die Todesstrafe praktisch abgeschafft war, fast niemand hingerichtet. In den politischen Prozessen wurden immer wieder Freisprüche gefällt. Und Mussolini? Ein politischer Condottiere, aber kein Ungeheuer. (...) Man darf sich also gar nicht wundern, daß sich sowohl Liberale wie auch Sozialisten voll Bewunderung für den Faschismus aussprachen. (…) Die Züge in Italien waren wieder pünktlich, die Mafia lebte im Untergrund nur recht prekär weiter, die faschistische Partei erwies sich als eine noch nie dagewesene Aufsteigeleiter für die unteren Volksschichten, die Frauen wurden emanzipiert, die Modernität zog mit dem Faschismus in Italien ein.”

Om nog maar te zwijgen van de door het fascisme omarmde Vermassung van de mens en de verheerlijking van de techniek. De periode na de Tweede Wereldoorlog laat zien dat fascisten in staat waren om van de weeromstuit voorbeeldige liberalen te worden, zoals het Wirtschaftswunder in Duitsland ons laat zien.

De inconsistenties in Spruyt’s verhaal maken zijn pogingen om het Altkonservatismus c.q. traditionele (paleo-)conservatisme te fasciseren des te kwalijker. Door de afkeer van – en het verzet tegen de moderniteit als zelfhaat te kwalificeren en dit op een lijn te zetten met de islamitische haat tegenover het Westen verklaart Spruyt de moderniteit tot het onaantastbare wezen van onze cultuur. Wie de vooruitgang, de afbraak van de traditie, het nihilisme en de vervreemding van de natuur haat, haat zichzelf, is in feite zijn redenering. Aangezien hij een heilige oorlog voert voor de moderniteit, is hij voordat hij het weet een bondgenoot van allerlei humanisten, utopisten, neoliberalen, socialisten of islamofascisten. Iedere afgedwaalde kan profijt trekken van Spruyt.

Er hangt een duistere dreiging van de eeuwige terugkeer van verleden, natuur... De Apocalyps is wat wij ooit waren. Om het apocalyptische beeld te laten kloppen – en islam, theocratie, rechtspopulisme, antidemocratisme, paleoconservatisme, vaderlandslievendheid, etc. allemaal onder één verwerpelijke noemer geplaatst te krijgen – grijpt Spruyt naar methoden waarin hij de natuurlijke, instinctieve reacties in een kwalijk daglicht stelt.

Natuurlijk: een goede ideologie heeft een apocalyptische ondertoon. En wil ze de moderne mens aanspreken dan dient het apocalyptische moment niet alleen in het hier en nu plaats te vinden, maar moet het ook worden geïllustreerd met een reëel beeld van het ultieme kwaad; het verhaal van Spruyt moet dus refereren aan de Tweede Wereldoorlog, om preciezer te zijn: aan het nazisme. Verder moet de oplossing van de apocalypticus binnen handbereik komen te liggen. Mensen moeten ergens toe worden bewogen en opgezweept. Bovendien liggen maakbaarheid en haalbaarheid in elkaars verlengde.

De apocalyptiek die Spruyt hanteert wordt aanschouwelijk gemaakt met het spookbeeld van een onbeheersbare Weimarrepubliek. Volgens simplistische, beperkt denkende geschiedschrijvers zou het constitutionele systeem van deze republiek mede de oorzaak zijn geweest van het opkomende nazisme. Ook is dat zo volgens Spruyt die helaas geen onderscheid kent tussen verzet tegen Weimar en verzet tegen de rechtsorde als zodanig. De grote aanval op de rechtsorde bestond daarin dat het Duitse keizerrijk werd afgeschaft en dat het eeuwenoude Habsburgse Rijk is ontmanteld, maar dit alles wordt door Spruyt verzwegen. De Apocalyps zou overtuigender – en conservatiever – zijn geweest indien ook de ontmanteling van het Oude Europa een plek had gekregen in het schrikbeeld van Spruyt. Maar daar is geen sprake van. Spruyt omhelst slechts de revolutie, en hij vervalst het revolutiebegrip door het op te plakken op de toestand van herstel (statu quo ante).

Slechts het beeld van Weimar speelt een rol in zowel De verdediging van het Westen als in Binnenlands Bestuur. Dit doembeeld uit het brein van Spruyt sluit goed aan bij de verborgen angsten die leven bij de liberale grachtengordelelite van Nederland en haar angst voor boeren en vissers, voor het gepeupel, voor geuzen, voor Jan Rap en zijn maat, en ook voor de islam en voor populistisch rechts. Het apocalyptische angstmodel sluit eveneens goed aan bij het volslagen gebrek aan geloof in zoiets als een orde, een openbaring of een metafysisch principe. Wars van nostalgie, maar bezwangerd van vooruitgangsfantasieën zou deze open staan voor een vorm van conservatisme-light door Spruyt “low conservatism” genoemd.

Begrijp de Cadillac

Een vorm van zulk conservatisme-light is het recente cadillac-conservatisme van Jaffe Vink. In het openingsartikel van het nieuwe links-conservatieve opinieweekblad Opinio ontvouwt hij zijn visie op het conservatisme. Conservatisme dat gelooft in de vooruitgang, is volgens hem wars van doemdenken, stelt de redelijkheid in plaats van dogmatisch denken dat bijvoorbeeld op de Bijbel is gefundeerd. En bovenal: het gelooft dat voor alle problemen technologische oplossingen mogelijk of voorhanden zijn. Kortom: conservatisme is cool.

Vink vergelijkt de Westerse beschaving – die volgens hem natuurlijk superieur is – met de Cadillac: “Wij gaan de doemdenkers de stad uitjagen – die gaan naar Finsterwolde alias het Donkere Woud, nadenken over het milieu met Al Gore, en kromme worteltjes verbouwen bij maanlicht, in afwachting van de Apocalyps. Dan gaan wij intussen het energiebeleid veranderen, met creativiteit en innovatie. We laten de auto niet staan, maar gaan de auto veranderen. En het moet een mooie auto blijven, want ik haal mijn chick ook liever in een Cadillac. Wie de Cadillac begrijpt, begrijpt de westerse beschaving (...) met haar vrijheid en welvaart, haar democratie en mensenrechten, haar kritiek en zelfkritiek, haar wetenschap en technologie, haar medicijnen en internet en met Plato, Shakespeare en Einstein, en een flatscreen op de koop toe, plus het inzicht in chemische processen.’’

Daar waar Spruyt het paniekdenken verwerpt, ridiculiseert Vink het doemdenken. Bij beiden staat de westerse beschaving centraal met haar verworvenheden: wetenschap, technologie, democratie, gelijkheid, etc.

Beiden maken zich schuldig aan eenzelfde grondfout: het conservatisme wordt niet alleen gesitueerd binnen de sfeer van vooruitgangsdenken en liberalisme, het wordt bovendien losgemaakt van het klassieke rechtsbesef. Het politieke statement van zowel Spruyt als Opinio is duidelijk: orthodoxie, rechtspopulisme en paleoconservatisme zijn óf irrelevant, óf marginaal, óf – en dat is volgens Spruyt hun natuurlijke neiging – extreemrechts.

In hoeverre Vink een serieuze conservatief is, valt te betwijfelen. Duidelijk is dat Vink wil laten zien dat hij het conservatisme claimt. Spruyt vindt dit allemaal best. Dit impliceert dat de zoveelste bom onder het Nederlandse conservatisme is geplaatst. De propagandamachine draait door. Iedereen die fundamenteel kritiek levert op de moderniteit, staat straks per definitie rechts van het conservatisme en is per definitie natuurlijk geneigd naar het fascisme.

De onthechting van Kristol is bij Vink die van de Cadillac. Met het moment dat er een opzichtige pink Cadillac kwam aanrijden, bleek de nieuwe aard van het Nederlandse conservatisme. Met neoconservatieve wijsheden in de kofferbak en een Fortuynistische motor onder de voorklep, zoeft deze droom van elke vetkuif over het Nederlandse asfalt. Los van iedere verankering (beperking) en begrenzing die deze vooruitgangsroes zou kunnen belemmeren. Neoconservatieven razen voort zonder geloof in het bestaan van de orde van volk, kerk, familie en traditie. Los van de eeuwige grond van natuur, godsdienst, waarheid en historie ligt het maakbaarheidsconservatisme onder handbereik van elke politiekcorrecte, ontwortelde usurpator. Het conservatisme wordt misbruikt als poetsmiddel om fletse dingen weer op te poetsen. De velgen en de carrosserie van een pink Cadillac lenen zich uitstekend voor deze conservatieve was.

Wie voorbij gaat aan Verlichting, nog vastzit aan religieuze dogma’s en niet onder de indruk is van de verworvenheden van onze moderniteit, valt buiten de kaders van het conservatisme-light. Dit optimisme is echter een kunstmatig gefabriceerd optimisme: het gaat namelijk niet alleen uit van de illusoire maakbaarheid van de wezenlijke dingen (het mechanische karakter ervan), doch het stelt het optimisme ook tegenover een achtergrond van een alternatief: de onheilsspellende heerschappij van de doemdenkers. Vervolgens verwenst hij iedereen die hier op wijst naar de denkbeeldige zompen van Oost-Groningen. Het is op zijn minst vreemd dat Vink als zoon van Scheemda al het minne volk naar zijn eigen geboortegrond verwenst.

Met het afscheid van de organisch, natuurlijk en historisch bepaalde maatschappelijke werkelijkheid komt de scheppings- en natuurvijandigheid van het moderne conservatisme aan het licht. Wie zoals Spruyt het natuurlijke verschijnsel paniek ziet als iets dat een natuurlijke neiging heeft tot het fascisme, evenals tot volkssentiment en de behoefte aan gezamenlijk verweer, het recht tot zwaardvolgen, en daarmee praktisch behoefte heeft aan richters en aanvoerders, die spreidt door het demoniseren van de normale weerbaarheid een zekere natuurvijandigheid en minachting voor het eigen land ten toon. Wat bij Spruyt node ontbreekt, is de waardering voor en een fundamenteel vertrouwen in de gewone man; zijn gevoelens, waarden, sentimenten en ongereflecteerde handelen: de geschapen, natuurlijke man van alle tijden – jenseits cultuur, vooruitgang en beschaving.

Haatconservatisme

Het is een gevaarlijk spel dat sommige Nederlandse conservatieven thans spelen. Met name Bart Jan Spruyt en Jaffe Vink lijken bezig met een poging tot vervorming en herdefiniëring van het begrip conservatisme. Hun cadillac-conservatisme van vooruitgang, snelheidsroes en een opgepoetste American Dream mag het dan goed doen bij een zompige elite die het midden houdt tussen de door hun kinderen gekoesterde verworvenheden als TMF en Coca-Cola enerzijds en de onvrede van het straatgajes anderzijds, de echte conservatief weet wel beter.

Illustratief is het beleid van het nieuwe links-conservatieve opinieblad om geen advertenties en illustraties te plaatsen omdat in de toekomst ook opinie via je gsm op te vragen is, en dan zijn deze extra’s opeens vervelend. Wie conservatisme in wil passen in het vooruitgangsdenken, selecteert de facto mooie pakketjes op de maat van de achterbak van zijn Cadillac en zal alle overbodige, reactionaire, achterlijke, genormeerde, intuïtieve, achterhaalde, pijnlijke en onmoderne ballast wegsnijden.

Dit wegsnijden gaat niet zomaar. Een conservatief weet dat vooruitgang gepaard gaat met afbraak. Wat achterhaald is en een sta-in-de-weg blijkt, moet verdwijnen. Om af te breken is een flinke portie ressentiment en haat is haast een noodzaak. En wie voortdurend wil vooruitsnellen en wil blijven breken ontwikkelt vanzelf een vorm van haatconservatisme als een soort tweede natuur.

Het perspectief is wenkend. Volgens Vink hebben verlichting en vooruitgang ervoor gezorgd dat we in een grootse tijd leven, “Een tijd van ongekende vrijheid en rijkdom. We zijn nog nooit zo vrij geweest en we zijn nog nooit zo rijk geweest. En die rijkdom is geen decadentie, maar een overwinning op de armoede. Het is de droom van onze voorouders die we hebben gerealiseerd. En die vrijheid is geen kermis, maar een overwinning op de dwingelandij. (...) In een traditie van eeuwen hebben we deze westerse cultuur ontwikkeld, met haar open samenleving en haar glorieuze vooruitgang.” En: “Door al deze vernieuwingen kwam tegen het einde van de achttiende eeuw het voor de westerse samenleving zo essentiële verschijnsel van de publieke opinie tot stand.”

De buitenkant is mooi en spetterend. De binnenkant is vervuld met ressentiment. Wie het volk wil verheffen, zoals de cadillac-conservatieven, kijkt neer op dit volk. Wie de technologie op een voetstuk verheft, doorbreekt de banden met de preïndustriële voorouders en met minder ontwikkelde volkeren om ons heen. Niet de ontwikkeling van binnenuit, met medeneming van het achterlijke, maar een ontwikkeling van buitenaf staat hier centraal. Men neme uit elke traditie wat men kan gebruiken en de rest werpe men weg. Voordat de tranen de grond bereiken, is de pink Cadillac al weer op weg naar de volgende ontwikkelingsfase: conservatisme via je mobieltje.

Verzwakking

Acties als van Spruyt en van Vink verzwakken het conservatisme. Ten eerste naar buiten toe. Door fascisme en conservatisme met elkaar te verbinden, maak je het klassieke conservatisme en heel het premoderne leven tot bron van alle kwaad. Door je verre te houden van de bestaande confederale structuren, en door het conservatisme zelfs te elimineren, behoud of creëer je dus een zogenaamd gezondere maatschappij. Met andere woorden: eliminatie van het conservatisme is onderdeel van de pink cadillac-agenda.

De verzwakking naar binnen toe is nog ernstiger. Wat Spruyt doet – en Jaffe Vink met hem – is in feite een paradigmaverschuiving op gang te brengen ten aanzien van het conservatisme. Spruyt kiest klip en klaar voor de aanvaarding van de moderniteit, maar hij doet dat onder het mom van conservatisme. Hij spant het conservatisme voor de kar van de moderne controlestaat, de wereldbeheersing, de nieuwe mondiale orde, de universalistische imperatief. Deze keuze klinkt door in de formulering van het nieuwe conservatismeparadigma “… dat zich baseert op het principe van de gelijkheid en waarin in principe dus alles voor iedereen mogelijk is?” En wie hier niet in meegaat staat kennelijk meteen in de hoek van fascisme en nazisme? Doch juist het betoog van Spruyt is koren op de molen van dictatuur.

Door het bijdetijdse conservatisme tot liberaal vooruitgangsdenken om te vormen, wordt veroorzaakt dat het werkelijke conservatisme niet alleen naar de marge wordt gedrongen, maar zelfs van een extremistische couleur wordt voorzien. Behalve een externe bom plaatsen de cadillac-conservatieven dus ook een interne bom. Meteen daarna scheuren ze weg.

Conservatisme is een lastig iets. Het begrip gaat er vanuit dat iedereen die zich conservatief noemt ongeveer weet wat er mee bedoeld wordt. Het woord slaat dus alleen ergens op wanneer duidelijk is dat er niet alleen iets bewaard - geconserveerd - dient te worden, maar ook wat er bewaard dient te worden. Nu steeds meer verdwaalde geesten zich conservatief durven noemen, is de vraag gerechtvaardigd of het nog wel zinvol is het begrip conservatisme te blijven hanteren. Wij menen van wel. Maar alleen als duidelijk is wat er aan de hand is met het conservatisme van de laatste jaren. Het conservatieve paradigma is namelijk aan het verschuiven. En dat is een ontwikkeling waar lang niet iedere echte conservatief blij mee is.

De prominente Nederlandse conservatief Bart Jan Spruyt verspeelt namelijk de voorsprong die het conservatisme had genomen. Wie stelt dat misbruik van het goede – zoals voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog het geval was – het goede voor altijd verderft, neemt daardoor al afscheid van het conservatisme. Vanouds (sinds de Franse Revolutie) had het conservatisme een enorme voorsprong op de ideologieën om proactief en zelfs avant-gardistisch te anticiperen op bepaalde ontwikkelingen in de cultuur.

Dit was mogelijk omdat het conservatisme niet opereerde vanuit een politieke consensus of vanuit een publieke opinie, maar vanuit de werkelijkheid van natuur, geschiedenis en religie. Wie dit uit het oog verliest, raakt behept met een vorm van verwarring: hij probeert een zogenaamd conservatisme te verbinden met woordvoerders en dragers die vreemd zijn aan de conservatieve boodschap. De grootste dreiging van het conservatisme is dan ook de vermenging van ijzer en leem. Het grootste gevaar voor een conservatief is de neoconservatief die meent dat hij een conservatief is. Deze werd gevaarlijk doordat hij zijn geloof verloor en inruilde voor hoop en goede bedoelingen. Dit gevaar speelt slechts voor de conservatieven. Want voor links en liberaal is het cadillac-conservatisme juist volslagen ongevaarlijk geworden en dus een potentiële bondgenoot.

Verpakt in een roze, glimmende carrosserie is het conservatisme opeens omgetoverd tot bagage in plaats van de raison d’être van onze beschaving te zijn en de bron van onze levensvreugde. Niet het leven, maar de technologie maakt de cadillac-conservatief blij. De conservatief maakt dit kunstmatig ontworpen perspectief juist somber. Maar ja: conservatieven zijn nu eenmaal verfoeilijke doemdenkers die zich hoeden voor de namaak. Om over ergere beschuldigingen maar te zwijgen.

Geen opmerkingen: