zaterdag 31 mei 2008

EENRICHTINGSSTAAT

Eindelijk hadden de voorvechters van de vrijheid van meningsuiting van zich kunnen laten spreken. Naar aanleiding van de harde aanpak van extreemrechtse sites door justitie. Men had kunnen protesteren tegen de structurele aanval op dit soort internetfora door justitie. Maar men doet het niet. Ayaan Hirsi Ali richt haar giftige tong wel op Hirsch Ballin en de zijnen, net zoals vele anderen dat doen, maar dan wel met slechts één doel: de islambashing onverminderd voortzetten en de vrijheid van meningsuiting net zo lang misbruiken tot deze niets meer waard is.


Waarom wordt de aanpak van extreemrechtse organisaties en websites door de media en de opinieleiders genegeerd? Zoals deze week genoegzaam bleek? Waarom mag beledigende kunst worden gesubsidieerd, maar mag een EO volgens velen niet uitzenden wat ze wil? Waarom moeten christenen als Yvette Lont op hun tellen passen en aangiftes riskeren, en mogen gratis dagbladen vol bevuiligingen massaal worden verspreid onder scholieren en anderen? Waarom moeten aangiftes tegen een Gregorius Nekschot door justitie maar worden genegeerd, maar staan politici als Rita Verdonk en Geert Wilders direct klaar met aangiftes tegen personen die hen ontoelaatbaar zouden beledigen? Waarom doet Hirsi Ali haar mond wel open als de islam in het geding is (tijdens het verkooppraatje rond haar “kinderboek”), maar zwijgt ze als een SGP door zowel Europa, politiek als rechtspraak wordt geschoffeerd? Wel, hierom: de moderne samenleving is een beweging die slechts één richting kent. Het eenrichtingsverkeer gaat richting een set nieuwe waarden die de oude moeten vernietigen. Maar alvorens dat gebeurt, gebruikt men deze oude waarden eerst om zichzelf te vernietigen. Men jongleert met grondrechten en waarden om het spel, en niet om de knikkers. Men jongleert met de vrijheid van meningsuiting om de mening onderuit te halen. Men gebruikt de vrijheid van godsdienst om de godsdienst af te schaffen. En ga zo maar door.

Wie dit niet in de gaten heeft, laat zich vroeg of laat in de tang nemen door de onvruchtbare dialectiek van de moderniteit. Die denkt dat hij wordt gedwongen te kiezen tussen grenzeloze vrijheid en een inperking van elke vorm van vrij denken en spreken. Of tussen theocratie en democratie. Tussen onderdrukking en liberale rechtsstaat. Of tussen participatie in het partijpolitieke proces en als buitenstaander ieder recht van spreken verspelen. Het lijkt een spel, een samenzwering van spelers die denken dat het voetbalstadion de werkelijkheid is en dat alleen spelers en toeschouwers er toe doen. De conservatief doorziet de samenzweringstactieken van de moderniteit. Vrijheid van denken is gefundeerd denken. Vrijheid van spreken is verantwoordelijk spreken. Vrijheid van godsdienst is de vrijheid om de ware God te dienen. Vrijheid en orde zijn voor de conservatief één en hetzelfde. Het is de moderniteit die de vruchtbare wisselwerking tussen vrijheid en orde heeft doorgesneden. En wie dit doorsnijdt, maakt van de moderne maatschappij een toestand waarin al het verkeer alleen nog dezelfde kant opraast. De eenrichtingsstaat is dan geboren.

De huidige samenleving kenmerkt zich door de samenzwering. Deze samenzwering van allen tegen allen gaat slechts één enkele richting uit: verraad van zichzelf en overlevering aan de chaos van de permanente tegenspraak van zichzelf. Het complot van minister van justitie Ernst Hirsch Ballin en cartoontekenaar Gregorius Nekschot is daarvan het zoveelste bewijs. Want wat is er erger? Een minister die de orde wil handhaven zonder zich daarbij gelegen te laten aan de links-liberale opvatting van politieke correctheid, namelijk: veroordeel alles behalve het links-liberale? Of een tekenaar die tekent wat iedereen denkt? Wie is er slechter? Een man met moraal en wijsheid die de alomtegenwoordigheid van de staat helpt vestigen? Of een man zonder moraal en wijsheid die ditzelfde niet wil, maar wel doet: namelijk de staat versterken en de burger een loer draaien? De man met moraal en wijsheid is minister van justitie Ernst Hirsch Ballin. De man zonder deze eigenschappen noemt zich Gregorius Nekschot. Beide personen zadelen elke conservatief met een dilemma op. Tenminste: de gebeurtenis die stof deed opwaaien en waarin beide een hoofdrol speelden. De arrestatie van Gregorius Nekschot op basis van een aantal aanklachten die tegen hem waren gericht vanwege cartoons die kwetsend zouden zijn, vormde de aanleiding tot een gekrakeel dat nog steeds niet afgelopen schijnt te zijn.

Wat was er volgens Elsevier, D66 en ander liberaal volk allemaal aan de hand? Welnu: het Openbaar Ministerie zou zich bediend hebben van buitensporig gedrag tegenover de cartoonist Nekschot. Is het nodig om een cartoonist dertig uur vast te houden na hem met een aantal agenten te hebben opgepakt? Is er sprake geweest van intimidatie? Van een grove inperking van de vrijheid van meningsuiting door de verderfelijke confessionelen in het kabinet: die van CDA en ChristenUnie? Is het waar dat iemand als Hirsch Ballin zich stiekem liet leiden door zijn drang om godslastering in het strafrecht te willen laten staan, en dat hij daarom maar al te graag wilde zien dat een cartoonist als Nekschot de wacht zou worden aangezegd? Er werd veel gespeculeerd en nog meer gefantaseerd. Buitensporig optreden van justitie en politie? Wie het politieoptreden kent, weet dat er in onze tijd of buitensporig wordt opgetreden of helemaal niet. Men wil geen risico lopen. Daarom zet men honden in, licht men iemand uit zijn bed en wordt er veel middelen ingezet. Of er gebeurt helemaal niets en men laat een wijkopzichter in elkaar slaan door baldadige randgroepjongeren. In Amsterdam is dat niet anders. En intimidatie? Intimidatie door linkse, seculiere staatslakeien. Want in Amsterdam bestaat de politie uit hetzelfde slag volk als dat partijen als PVV, VVD, GL, D66 en PvdA door worden bevolkt: linkse liberale, seculiere staatslakeien. Van die mannen en vrouwen die ook graag – zonder al teveel roepingsbesef – hun mening en gevoelens uiten. Als volksvertegenwoordigers oorlogen mogen verklaren aan anderhalf miljard mensen, mogen politieagentjes dan niet met kiezelsteentjes gooien?

Frappant was het feit dat ongeveer op hetzelfde moment dat de ophef rond Nekschot ontstond Rita Verdonk een aanklacht wegens smaad indiende tegen een aantal mensen dat op een onheuse manier tegen haar had gedemonstreerd. Je zou zeggen: wat is het verschil? Wat is het verschil tussen de zogenaamde oprechte verontwaardiging over uitspraken van mensen als Leendert van Dijke, Yvette Lont, het echtpaar Goeree (ook alweer een paar jaar terug), wat uitspraken op enkele extreemrechtse blogs waarvoor mensen uit hun bed werden getild, en Gregorius Nekschot? Waarom maakt niemand zich druk om mensen die worden aangeklaagd en maakt iedereen zich druk om Gregorius Nekschot? Anders gesteld: waarom durven mensen die zelf anderen aanklagen wegens smaad, zoals Geert Wilders, tegelijkertijd het op te nemen voor iemand als Nekschot? En waarom roept iedereen alsnog niet dat met terugwerkende kracht ook Leendert van Dijke en Yvette Lont altijd mogen zeggen wat ze willen? Leendert van Dijke riep immers niet op tot geweld. Yvette Lont ook niet. De meesten die worden aangeklaagd niet.

Ik kan geen zinnige reden bedenken. Of het moet zijn dat Gregorius het symbool is van de ultieme drang van liberaal en libertijns Nederland en staat voor een samenleving waarin niemand nog samen leeft, maar enkel en alleen zich uitleeft in pornografie, blasfemie, laster en ressentiment. Waarom komt een PVV op voor iemand als Gregorius Nekschot, één van de meest respectloze cartoonisten van ons land? En niet voor vergelijkbare personen? Mij kwam enige tijd geleden een geval ter ore; het betrof een dissident lid binnen het CDA – de heer VDL – die enige tijd geleden ook is opgepakt na te zijn dwarsgezeten door justitie. Deze laatste persoon werd enige tijd geleden eveneens de dupe van onze al te daadkrachtige politie en justitie en werd naar eigen zeggen belemmerd in de verspreiding van informatiebulletins en werd zelfs opgepakt en in de cel gegooid na te zijn verhoord over artikelen die hij tegen de islam zou hebben geschreven. Nu zijn sommigen, zoals justitie, van oordeel dat deze persoon sommige grenzen in het menselijk verkeer niet of onvoldoende in acht neemt. Maar afgezien daarvan heeft hij niets onoorbaars gezegd. In tegenstelling tot Gregorius Nekschot. Het dissidente CDA-lid zijn zaak voorgelegd aan diverse PVV’ers waaronder een Kamerlid. Deze gaven niet thuis. Waarom niet? Waarom is een dissident CDA-lid bij voorbaat schuldig? Waarom wordt iemand die niet opruiend, smerig en godslasterlijk zich uit niet gehoord bij een PVV? Of waar dan ook? Waarom meende men bij iemand als de heer VDL geen politieke winst te behalen, maar bij iemand als Gregorius Nekschot wel?

Als er in het geval van Nekschot bij justitie geen sprake is van terughoudendheid, is deze houding er bij anderen ook niet. De heer Gregorius Nekschot klaagt dan wel breeduit over zijn behandeling, maar waarom eigenlijk? Voor de buitenwereld is hij toch duidelijk te situeren binnen een rechtspopulisme dat voortdurend schreeuwt om het opschorten van burgerrechten, het neerschieten van mensen in de benen en het zonder bewijs voor onbepaalde tijd laten vastzetten van mensen uitsluitend op basis van een verklaring van een AIVD´er? De enige terughoudendheid die Nekschot heeft betracht is dat hij de roep om grenzeloos optreden van justitie door zijn “bondgenoten” nooit heeft “beloond” met een mooie cartoon waarin nu eens een persoon als Wilders of Verdonk de kwade hoofdrol speelde. Maar goed. Wat er gebeurd is rondom de persoon van Nekschot is ondertussen breed uitgemeten in de pers. Deze persoon is enige tijd geleden door de Nederlandse politie opgepakt omdat een aantal van zijn cartoons beledigend zouden zijn, dermate beledigend dat de aanklachten tegen Nekschot door justitie serieus werden genomen. De tekenaar is anderhalve dag vastgehouden op het politiebureau en is door het Openbaar Ministerie gesommeerd een achttal tekeningen van het Internet af te halen vanwege het sterk kwetsende karakter ervan.

Nu lijkt dus een deel van ons land in rep en roer. De vrijheid van meningsuiting zou in het geding zijn als mensen niet meer kunnen zeggen of tekenen wat ze willen zeggen of tekenen. Opvallend is dat in de presentatie van de cartoons er nogal wat wordt verdoezeld. Als er cartoons zichtbaar worden gemaakt dan zijn het meestal niet de schokkendste cartoons; deze laatste hebben een hoog gehalte aan anale verkrachting, kinderen, seksuele hulpmiddelen, islam en christendom. Voor Nekschot hoeft het uitgebeelde niets met de persoon te maken te hebben. Heeft hij een grondige hekel aan een persoon dan is de kans vrij groot dat deze persoon of wordt neergezet als een anaal verkrachtende persoon, òf deze persoon wordt zelf anaal verkracht. Dit alles doet hij in een stijl die je doorgaands vooral tegenkomt in underground-kringen van extreemlinkse en extreemrechtse snit. Met een hoog gehalte aan technofascisme heeft de cartoon vaak een simpel doel: tot op het bot krenken, iemands waardigheid – elke waardigheid – aantasten - besmeuren - en elke vorm van serieus debat, serieuze moraal tot in de grond aanvallen. Zijn doel wordt in interviews met hem onderstreept: de politiek dermate beïnvloeden dat religie en traditie en religieuze en traditionele partijen en instellingen wordt teruggedrongen. Wie de cartoons van Gregorius Nekschot wil bewonderen, kan terecht bij media als de Nederlandse HP/De Tijd, het Vlaamse ’t Scheldt, op websteks als HetVrijeVolk.com en op een persoonlijke webstek. Met name op de webstekkanalen is duidelijk dat de anti-islamitische golf de drager is van de populariteit van zijn columns. En dat de opgeklopte haat tegenover de islam steevast aanleiding is tot onversneden haat tegen alles wat maar enigszins christelijk is. Vaak zo onversneden dat meer traditionele vormen van christenhaat uit extreemlinkse en extreemrechtse hoek erbij verbleken. Historisch gezien vindt het technofascisme van een Gregorius Nekschot vergelijkingsmateriaal in de gemiddelde Nazipropaganda. Wie dus de ultieme smerigheid van de Nederlandse cultuur wil proeven (zo een normaal iemand zo’n drang kan hebben) kan dus een blik slaan op de cartoons van een zekere Gregorius Nekschot.

Is het daarom niet gek dat nagenoeg iedereen die in de media zijn mening geeft over de affaire Nekschot met het commentaar: “Het moet kunnen?” Waarom lijkt het alsof er met de arrestatie van Nekschot een groot goed te zijn aangetast, namelijk de zogenaamde absolute vrijheid van spreken (en tekenen)? Er is in ons maatschappelijk model toch sprake van twee sferen: de publieke en de private? Er is dan toch nog steeds een groot verschil tussen een privéopmerking in de trant van “ze zouden hem moeten ophangen” en een opmerking van een minister-president waarin deze hetzelfde zegt? En waar blijft de verantwoordelijkheid van een premier, of een minister, als de burgers namens wie hij optreedt van geen verantwoordelijkheid willen weten? In het publieke domein is iedereen toch verantwoordelijk burger? Althans volgens de meetlatten van de liberale, democratische rechtsstaat? Met andere woorden: waar is de burger in het debat rond Nekschot, rond de vrijheid van meningsuiting in het algemeen? Kunnen we stellen dat het concept “burger” in onze tijd niet meer voldoet? Namelijk als evenwichtsconstructie tussen de mens als natuurlijke persoon die zijn levensprimaat in de private sferen legt enerzijds en de mens als drager en representant van de algemene zaak anderzijds? Een evenwichtsconstructie die in de publieke sfeer zou moeten leiden, en dat ook deed, tot een natuurlijke synthese van natuur, cultuur en hogere waarden? Wanneer beide polen problematisch zijn geworden, is het concept “burger” een lege huls. En beide polen, de mens als natuurlijk persoon en als representant van de algemene zaak, de res publica, zijn problematisch geworden. En dus is het begrip “burger” een lege huls. En zijn de grondrechten van het burgerdom nietszeggende regels geworden.

Allereerst iets over de beide polen van de burger: de natuurlijke en die van de res publica. Historisch gezien, horen deze polen bij elkaar. Het natuurlijke, de inrichting van de samenleving en het gemene belang van het samenleven vloeiden als het ware uit elkaar voort. Het natuurlijke recht tot zelfverdediging, van verdediging van vrouw, kinderen, goed en have stond niet los van de plicht tot verdediging van de grotere verbanden en zaken. Micro- en macro-orde waren complementair van aard en stonden niet los van elkaar. Dat dit niet meer zo is, kon men zien in de reacties op de befaamde woorden van wijlen J.A.A. van Doorn, columnist in onder meer Trouw. Deze hoogleraar in de sociologie tilde nadat het Voorburgse raadslid Ehsan Jami was gemolesteerd door enkele boze jonge moslims niet zo zwaar aan de klappen die Ehsan Jami had opgelopen. De aanleiding waren de beledigingen aan het adres van de islam. Van Doorn vergeleek het met een ruzie in het café waarbij de een de ander beledigd door zijn vrouw een hoer te noemen; als er dan klappen vallen, valt ook niemand erover. Waarom, zo vond Van Doorn, dan wel zo hysterisch doen in het geval van de klappen aan het adres van Ehsan Jami? Was Van Doorn een jongere, gezonde man geweest, dan had hij een aanklacht geriskeerd van beledigde liberalen en neoconservatieven. Zoals een prof. H.W. von der Dunk die de “klappen” van Van Doorn doodleuk verbond met de messteken in het lijf van Theo van Gogh.

Een natuurlijke reactie veronderstelt een natuurlijke dispositie waarin eer, gevoeligheid, zelfverdediging etc. onderdeel zijn van die dispositie. Van Doorn wist dat en sprak eeuwenoude koeien van waarheden met zijn luttele woorden. De buitenwacht reageerde hysterisch (wat ze altijd doet). Het daaropvolgende debat, waarin ook het jood zijn van sommige deelnemers ter sprake kwam, veroorzaakte “het dieptepunt van het islamdebat” (volgens HP/De Tijd hoofdredacteur Steenhuis) waarin Leon de Winter van Doorn zelfs aanviel op diens ziekte; de ziekte waaraan J.A.A. van Doorn enkele weken geleden ook overleed. De natuurlijke basis is sinds ze onderwerp is geworden van discussie, opgeheven. Man- of vrouw-zijn, relatievorming, seksualiteit, religie, karakter – dit alles is niet meer natuurlijk gegeven – en als gegevenheid onderdeel van een gegeven dispositie – maar onderdeel geworden van een keuzeproces. De natuur is verpolitiseerd: ze komt nergens vandaan en kan overal naartoe fladderen. Wat ook is opgeheven is de notie van het algemeen belang. Waar de natuurlijke grondverhoudingen verpolitiseren, en dus verdwijnen, verpolitiseert ook het algemeen belang (om dus ook te verdwijnen). En het lijkt er thans op dat met het feit dat wanneer iedereen de politicus speelt, de burger is verdwenen. De burger is zelf verantwoordelijk, drager van de res publica, oefenaar van deugden (waaronder de terughoudendheid), etc. Een burger zegt over cartoons als die van Nekschot niet: “het moet kunnen”. Een burger wijst zoiets af. Staatkundig kan er ruimte zijn voor bewegingen als die van een Nekschot, maar in het centrum van de maatschappij, het burgerlijke domein, zijn uitingen als die van Nekschot ongepast. Wat we in rond de discussie “Nekschot” zien is een vreemde verschuiving. Men zegt nu niet meer als burger: “dit mag niet”, maar men vindt c.q. “voelt” als privépersoon: dit is walgelijk. Maar als burger zegt men: “dit moet kunnen”. Maar is dit wel zo? Moet elke burger zich kunnen uiten als een Theo van Gogh of een Gregorius Nekschot? Moet elke politicus dat ook? Elke diplomaat? Elke politieagent? Elke volksvertegenwoordiger? Elke imam?

Nee, natuurlijk. Een kind mag zijn vader ook niet de ganse dag voor “geitenneuker” uitschelden, ook al is Theo van Gogh beroemd geworden met deze woorden. En een leraar mag zijn leerling ook niet zo aanspreken. In een gezonde samenleving zoals die van huis, school of gemeenschap moet zoiets afgestraft worden. Een burger beseft dat het publieke domein niet een omheind stukje grond is waar je alles mag doen en zeggen wat je wilt. Een burger beseft dat het publieke terrein een aspect is van het gemeenschappelijke, hogere belang – als het ware de ruimtelijke aanduiding en vormgeving ervan – dat in elk verband, in elke private sfeer gekend wordt. Publiek staat dus voor verantwoordelijkheid, en niet voor ongeremde vrijheid. In het burgerschap komen de verantwoordelijkheden voor en de integratie van het natuurlijke primaire leven en het republikeinse leven van het algemeen belang bij elkaar. De burger is zelf verantwoordelijk voor zijn bestaan en houdt zelf de componenten bij elkaar. Het moderne denken is hiermee een breuk. De moderne burger is geen burger, maar een politicus die het politiseren van zijn natuurlijke driften (iets anders dan het runnen van een gezin of het besturen van een school) transponeert naar het politiseren van het algemeen belang. Het resultaat is een ongeremde vrijheid die slechts stopt bij het strafrecht. Nu, het strafrecht wordt in de gaten gehouden door het Openbaar Ministerie. En dat concludeerde dat Nekschot te ver was gegaan, en dat om bewijsmateriaal in zekerheid te stellen deze 30 uur vast moest worden gezet. Dus wat is het probleem van allen die niet moe worden Hirsch Ballin, Balkenende en de “gristenhonden” hierop aan te vallen? Hun woede richt zich op de laatste restjes van het oude grondrechtdenken. Het is hier, op deze site, eerder gezegd: het concept grondrechten is niet eenduidig te verstaan. Grondrechten geven een positieve basis aan van onze samenleving, het zijn concrete, natuurlijke, locaal en persoonlijk gebonden en cultureel en religieus getypeerde zaken. In tegenstelling tot wat de huidige common sense meent, namelijk dat grondrechten reservaten van onbeperkte vrijheid zijn te midden van een technocratisch gedetermineerde global society. Slechts door het strafrecht en toetsing van een rechter kunnen grondrechten worden begrensd. En anders niet. Maar in de oude constellatie waren grondrechten, was het concept burgerschap zowel republikeins als natuurlijk gefundeerd. Het strafrecht was hier natuurlijk op geënt. Als het christendom een grond is van onze samenleving, de vrijheid van godsdienst gericht is op de christelijke eredienst, dan is het verbod op godslastering en belediging van de christelijke godsdienst een serieuze zaak. Wie deze zaken aanvalt, valt een pijler aan van onze cultuur en maatschappij. Hetzelfde geldt voor majesteitsschennis. Want als de monarchie een pijler is van onze staat, en de vorst een verpersoonlijking is van ons volk, dan is schennis van deze zaken eveneens een serieuze en ernstige zaak.

Dit alles is verleden. De ongedeelde basis van volk, vorst, godsdienst, kerk, familie, natuur, eer, etc. is er niet meer omdat deze er niet meer mag zijn. Van een ongedeelde basis van grondrechten en wat daaraan vooraf gaat, mag geen sprake meer zijn. De notie van een algemeen gedeelde christelijke moraal en religie is in het huidige politieke klimaat de grote afwezige. Je zou kunnen zeggen dat het liberale model van grondrechten en vrijheden heeft gefaald in het bewaren, onderhouden en vitaal houden van de gemeenschappelijke gronden van onze cultuur. Maar je kunt het verder trekken: het liberale model zou ook falen omdat het wilde falen. In ieder geval willen de moderne liberalen dat ook de laatste resten van de klassieke rechtsstaat falen. Alles wat de moderne, egalitaire, seculiere rechtsstaat in de weg staat, moet worden aangevallen met een spervuur van aantijgingen, beledigingen, bespottingen en beschimpingen in de vorm van “meningen” waarvoor een absolute vrijheid wordt geclaimd. Alles wat daar tegenin gaat, heeft deze vrijheid uiteraard niet. Het strafrecht moet nog worden aangepast. Libertijnen moeten nog een vrijbrief krijgen om te zeggen wat ze willen en te doen wat ze zeggen. En uitzonderingen voor deze “vrijheid” moeten er komen voor christenen, islamieten, extreemrechtse personen en dergelijke. Die moeten op basis van aparte bepalingen de mond kunnen worden gesnoerd. Zulke mensen discrimineren, zijn racist of zijn fundamentalist.

Het vreemde is nu dat Gregorius Nekschot en Hirsch Ballin in dit proces samen lijken te werken. Ook Hirsch Ballin wil geen terugkeer naar het oude systeem waarin grondrechten, burgerschap en dergelijke nog klopten met elkaar. Als iemand zijn handen wil gebruiken om zijn eer te verdedigen, roept Gregorius om politie-inzet die Hirsch Ballin maar al te graag wil leveren. Als Hirsch Ballin toestaat dat iemand als Gregorius Nekschot wordt opgepakt op dezelfde gronden als ook extreemrechtse personen worden opgepakt, is Gregorius niet verbolgen over de redenen, maar blijft hij goedpraten dat anderen om dezelfde redenen worden opgepakt en verzint over zijn eigen arrestatie tal van drogredenen, zoals de speculatie dat Hirsch Ballin stiekem de godslastering wil aanpakken. Iets waarvoor geen enkele aanwijzing is te vinden. Beide, Gregorius Nekschot en Hirsch Ballin, zijn voor een strafrechtmaatschappij die het totale leven intimideert. Iemand als prof. J.A.A. van Doorn had dit goed in de gaten. Als echte klassieke liberaal zag hij nog een maatschappij voor ogen waarin op een gefundeerde wijze ruimte moest worden gelaten. En risico moest worden gelopen. Ook op klappen. Van Doorn had het juist. Bij hem was de burger nog een “burger”. Als die in een café beledigd wordt, door iemand die op dat moment lak heeft aan elke burgerlijke verhouding, en in een omgeving waar juist spontaniteit en kameraadschap de toon aangeven en dus op de proef kunnen worden gesteld, dan kan de echte burger als natuurlijke persoon primair reageren. Want voor Van Doorn was de mens niet louter en alleen een gepolitiseerde burger. Een burger ben je in verhouding tot iets overstijgends; ondertussen is en blijf je natuurlijk wel een natuurlijke persoon die het burgerschap als ambt bekleed. Want juist het onderscheid tussen natuurlijke persoon en de burger als ambtsbekleder verbond diezelfde burger met het hogere belang. En juist daarin werden de fundamenten van een gezonde maatschappij zichtbaar. Van Doorn zag het scherp. Als columnist en als hoogleraar en als politicus ben je verantwoordelijk op het publieke terrein. Maar als bierdrinkende en cafébezoekende kameraad, of als huisvader thuis, of als geliefde in de slaapkamer ben je iets fundamentelers. Dat kan zich uiten in intimiteit, in vrolijkheid, maar ook in een primaire reactie bij belediging. Wie dit onderscheid niet ziet, niet wil zien, ondergraaft de rechtsstaat en vestigt de moderne staat: de eenrichtingsstaat waarin iedereen dezelfde kant oprijdt.


Lees verder...

zaterdag 17 mei 2008

HET VERDRIET VAN RECHTS

Afgelopen maanden vonden er in rechtse kringen twee opmerkelijke begrafenissen plaats. Die van het paleoconservatisme en die van het traditioneel conservatisme. Begin april verklaarde professor Paul Gottfried het paleoconservatisme voor dood in een essay op het paleoconservatieve Takimag.com. Niet lang daarna deed professor Claes Ryn hetzelfde met het traditioneel conservatisme in het toonaangevende blad Modern Age.

Twee begrafenissen in slechts enkele maanden tijd. Twee tegenstanders van Mei ’68 zijn niet meer en liggen onder de grond. Althans volgens haar volgelingen. Niet dat dit volgens Paul Gottfried en Claes Ryn het einde betekent van een conservatieve, rechtse beweging; hierover straks nog een enkel woord. Maar toch zit er iets definitiefs in hun aankondigingen. Het deed me denken aan een soortgelijke proclamatie van Peter Sloterdijk tijdens het zogenaamde Eugenetica-debat met onder meer Jürgen Habermas. Sloterdijk sprak toen de gedenkwaardige woorden:
"De Kritische Theorie is gestorven. Ze was al geruime tijd bedlegerig, de kribbige oude dame, nu is ze van ons heengegaan. We zullen samenkomen aan het graf van een tijdperk om de balans op te maken, maar ook om het einde van een hypocrisie te gedenken."

Tja, wat is dat nu, vraagt u zich misschien af? De Kritische Theorie hoorde toch bij de revolutie van Mei ’68? En die is nu dood verklaard? En ondertussen zijn haar belangrijkste tegenstanders ook overleden? Maar wat leeft er dan nog wel? Waarmee zitten wij dan opgezadeld? Nu de moeder van alle revoluties, deze laatstgeborene, is heengegaan, zal het gebrul van de tijger – die elke revolutie toch is – dan eindelijk verstommen?

Peter Sloterdijk ziet het goed: de tijger van Mei ’68 is dood. Want elke revolutie, elke tijger doodt zichzelf nadat ze de meeste van haar kinderen heeft opgegeten. Deze kinderen van de revolutie zijn vaak rechts, conservatief, dom en naïef. De overgebleven kinderen zullen huilen. En in hun gewetens zal de tijger blijven brullen. Ziehier de huidige toestand van rechts na Mei ‘68 in een notendop. Maar goed, de mokerslag van Mei ’68 is enorm geweest. Zo krachtig dat bijna alles eraan is overleden. Als laatste Revolutie heeft ze haar werk grondig gedaan. Rechts, traditioneel, conservatief Europa heeft zulke klappen opgelopen dat reanimatie geen zin meer heeft. Daar ligt hij, die zielige oude, rechtse Europeaan, naast die oude, tandeloze vrouw met de naam christendom. Vergeten en veracht.

De rechtse meneer is zwak geworden. Hij is te zwak om nog na te kunnen denken. Hij is verzwakt omdat hij dacht de tijger te kunnen berijden, maar werd zelf door dit beest aangevallen. En hij blijft zwak door het aanhoudende mitrailleurvuur van de moderniteit. De gehele toestand van rechts na de revolutie van Mei ’68 is te vervatten in deze drie geluiden: Het geluid van een brullende tijger, het geluid van een huilende krokodil en dat van aanhoudend mitrailleurgeweer.

Allereerst de huilende krokodil. Het verdriet van rechts is dat er niet zoiets te horen is als het geluid van ècht verdriet. Rechts doet alsof ze treurt, maar wie goed kijkt, ziet enkel krokodillentranen. Men verafschuwt de revolutie, maar stiekem adoreert men de vruchten ervan. Ook rechts is bevrijd van de bevoogding door kerk, traditie en familie. Ook rechts kan nu geloven, zeggen, schelden, denken en roepen wat men wil. De ballast van de geschiedenis, van kruistochten, inquisitie, vrouwenonderdrukking, geweld en scheppingsbijgeloof is afgeworpen. Toch knaagt het ons aan. Rechts zonder traditie is immers niks? En elke keer als we voorzichtig opkomen voor het gezin, voor de heteroseksuele normaliteit – steeds weer brult de tijger van de revolutie ons toe in elk debat, in elke aantijging in een De Morgen of in een De Standaard. En bovenal: ze brult in onze gewetens. De kinderen van Mei ’68 hoeven zich nooit te verdedigen. Ze hoeven dat ook niet, want ze hebben gewonnen. En ze kunnen dat ook niet, want de tijger is dood. De revolutie heeft zich vereenzelvigd met het gewone leven en heeft daardoor alles wat rechts is belachelijk gemaakt.

Rechts is dus stiekem blij – blij over de verworvenheden van de revolutie – èn stiekem bang – bang voor de wraak van haar verleden. Bovendien schaamt rechts zich voortdurend. En daar heeft ze ook reden toe. Want hoe vaak heeft rechts niet geprobeerd de tijger te berijden? Toen de Amerikaans-Nederlandse historicus James Kennedy de Mei ’68 revolte in Nederland onderzocht, in zijn proefschrift Nieuw Babylon in aanbouw, viel hem vooral dit op: in tegenstelling tot wat de mythe van de historici ons leerde, werd de culturele revolutie van de jaren ’60 in Nederland niet in gang gezet door studenten, krakers en hippies, maar door het conservatieve establishment zelf. Regenten en bisschoppen dachten de tijger te berijden door het initiatief over te nemen. En dit is historisch gezien niets nieuws. De tijger profiteert altijd van de kracht van de stommiteiten van rechts. Liberalen, socialisten, communisten, nationaal-socialisten, neomarxisten – allen hebben ze geprofiteerd van de kracht èn van de stupiditeit van rechts. En daarvoor schamen we ons nog steeds. De tijger is dood, maar in onze slaap, in onze gewetens brult ze nog steeds.

We zeiden het al: het verdriet van rechts is dat er geen werkelijk verdriet is. En daarin lijkt ze op de wereld van de revolutie waarin immers ook geen verdriet wordt gekend. De revolutie kent geen verdriet, enkel frustratie. Geen blijdschap, maar cynisme. Ze heeft de vrolijkheid verruilt voor enthousiasme. Nederigheid voor mondigheid; rechtvaardigheidsgevoel voor ressentiment; roepingsbesef voor fanatisme. Het kenmerk van de revolutie is haar tweedimensionale geestesgesteldheid van oppervlakkige emoties met daaronder een constante, smeulende woede. Neem bijvoorbeeld de persoon van Hugo Claus, schrijver van “Het verdriet van België”. Dit grootste stuk verdriet van België kenmerkte zich door veel dingen: vuilbekkerij, spot, blasfemie, pornografie, ressentiment en woede. Alleen niet door verdriet. Wel door weerzin. En deze weerzin keerde zich uiteindelijk tegen zijn eigen lichaam. Want de moderniteit vreet altijd zichzelf op. Claus kende geen verdriet. En hij kon daarom niet barmhartig zijn naar zijn opvoeding en naar het verleden toe. Enkel en alleen was er ook bij hem de smeulende woede die eindigde in smerige taal en die uiteindelijk bij hem de hand aan zichzelf deed slaan.

Hugo Claus was een duidelijk exemplaar van de tweedimensionale mens die er sinds Mei ’68 is opgestaan: een oppervlakte van frustratie die enkel en alleen diepte krijgt door de duistere diepten van vuiligheid en haat af te tasten en dit op te tuigen met een hoop overbodige informatie. Het resultaat: de moderne roman. Of de moderne column. Of iets dergelijks. De generatie van Hugo Claus heeft ons doen willen geloven dat de strijd van ’68 de strijd was tegen het fascisme. Hoe lang zullen we dit nog geloven? Volgens Götz Aly, die als student een rol speelde in het Duitse Mei ’68, moeten we dit beeld bijstellen. Volgens hem week de vernietigingdrang van de Mei ’68 generatie niet af van die van de nazi’s enkele decennia eerder. In zijn boek, Unser Kampf 1968, merkt deze veteraan van “Mei ‘68” op dat er meer overeenkomsten waren tussen de neomarxisten van Mei ’68 en hun nationaal-socialistische ouders en grootouders dan men denkt. Hij noemt een aantal zaken waaronder het gemeenschappelijke streven naar tabula rasa. Een streven dat zich niets aantrekt van historie, traditie, natuur en religie. Integendeel, al deze genoemde zaken werden juist verdacht gemaakt en in een kwaad daglicht gesteld omdat deze zaken ontwikkeling en vooruitgang van inzicht in de weg zouden staan. Behalve dat Götz Aly de mythe ontzenuwt dat de naoorlogse generatie Duitsers de oorlog verzweeg, keert hij het om: juist de neomarxistische studentengeneratie verdrong de oorlog en legde daarentegen eenzelfde pathos aan de dag als de nazi’s deden: dwepen met nieuwe waarden om de oude te vernietigen. En ik voeg daar aan toe: om uiteindelijk ook de nieuwe waarden los te laten.

Mei ’68 heeft politiek, recht en cultuur losgeweekt van de fundamenten zonder daar andere waarden voor in de plaats te bieden. Men heeft oude waarden, zoals tolerantie, vrijheid en vertrouwen, ontdaan van de basis – ontdaan van de oorspronkelijke betekenis en inhoud. Waar voorheen deze waarden een positieve betekenis hadden, en slechts konden worden verstaan in de bedding van een Europese, christelijke cultuur, hebben de revolutionairen van Mei ’68 deze begrippen veranderd van waarden in anomalieën – onmogelijkheden. Eén zo´n anomalie van de moderniteit is die van het moderne vertrouwen.
De moderne maatschappij eist steeds meer grenzeloos vertrouwen van de burger in de systemen terwijl het natuurlijke fundament voor dit vertrouwen afneemt. De moderniteit vraagt immers steeds meer vertrouwen van de burger in de grote onpersoonlijke machten en processen? Zonder vertrouwen klopt ons systeem niet meer, ik verwijs hiervoor naar het werk van Niklas Luhmann. Maar het ongefundeerde vertrouwen is problematisch aan het worden.

De Nederlandse minister van justitie Hirsch Ballin heeft het geweten. In de nasleep van de discussie over de film “Fitna” van Geert Wilders toverde hij, zoals u misschien nog kan herinneren, opeens een notitie tevoorschijn waaruit zou moeten blijken dat Wilders van tevoren het kabinet had medegedeeld dat hij in zijn film ook pagina’s uit de Koran zou scheuren. Wilders was ziedend en zei dat hij zoiets nooit had gezegd. Volgens hem loog het kabinet. En een groot deel van de bevolking wist achteraf niet meer wie de waarheid had gesproken. De vele oproepen tot vertrouwen in politiek en bestuur en de afgedwongen overgave aan de machten van politiek en justitie blijken in onze tijd opeens geen basis meer te bezitten – ze zweven als het ware. Nog nooit is het vertrouwen van de Nederlandse burger in de politiek zo laag geweest. Mei ’68 heeft met haar vernietigende kritiek de basis van gezond vertrouwen vernietigd. Haar kritiek heef het volk structureel wantrouwend gemaakt. En dit wantrouwen keert zich nu tegen het postrevolutionaire establishment.

De tijger van Mei ’68 is gestorven. Haar erfenis bestaat uit twee dingen. Ten eerste het gebrul in het collectieve geweten van onze cultuur – ik heb dit reeds kort aangestipt. Ten tweede is er haar nalatenschap in de vorm van een machine: een machinegeweer. Het geluid van de moderniteit is een constant mitrailleurvuur. De generatie van Mei ’68 heeft een mitrailleur gebouwd die als een machine alles wat boven het maaiveld uitkomt, neer maait. Met een stelsel van politieke correctheid, gelijkheidsdenken en antidiscriminatiewetgeving heeft ze een mitrailleur ontwikkeld die constant haar schoten afvuurt op de samenleving. Door haar ressentiment van een politiektechnisch instrumentarium te voorzien, heeft Mei ’68 de tijger vervangen door een mitrailleur om zo de geschiedenis af te sluiten en op te heffen. Politiek gezien bestaat het mitrailleurvuur uit de constante druk van gelijkheidsdenken, antidiscriminatiebepalingen, politiekcorrect denken op alle niveaus van ons bestaan. Technisch gezien bestaat het mitrailleurvuur uit bijvoorbeeld een medium als Internet dat al onze stappen onuitwisbaar maakt, en elke levensloop transparant kan maken.

Ik maak nu een omslag, en wel als volgt: Ik geloof steevast dat de machine van Mei ’68 ooit uit elkaar zal knallen. Links ondergraaft zichzelf namelijk voortdurend. Ze creëert een abstracte samenleving die slechts gedijt op grenzeloos vertrouwen, maar ondertussen ondergraaft ze zelf alle voorwaarden voor dat vertrouwen. En links roept voortdurend om de noodzaak van nieuwe gemeenschapsvormen, maar ondertussen ondergraaft ze elke voorwaarde voor elke vorm van gemeenschap. De vraag is dus niet òf de linkse machine zal ontploffen, de vraag is wanneer en of wij dat nog mee zullen maken. Want wij moeten natuurlijk wel overleven.

Met andere woorden: zijn wij in staat om het gebrul van de tijger in onze gewetens te doen verstommen, om onze verlamming te doorbreken, het krokodillengehuil te vervangen door echt verdriet en onze agenda niet meer te laten bepalen door het mitrailleurvuur van media en politiek? Zijn wij nog in staat om tegenover een linkse cultuur van ressentiment, ondankbaarheid en woede een tegencultuur te poneren van dankbaarheid, eer en verdriet? We zullen wel moeten, en de vraag is dan ook alleen: hoe?

Om te overleven en een begin te maken met het herstel zullen we ons moeten onttrekken aan de revolutie die nog steeds het straatbeeld domineert. De agressieve moderniteit met haar mitrailleurvuur brengt ons alleen maar op slechte ideeën. Ze put ons uit door onze hoop te vestigen op pamfletten, activisme en politisering. Ze daagt ons voortdurend uit om ons bloot te geven en ons via Internet ongeschikt te maken voor elke gang door de instituties. Rechts heeft een schreeuwend gebrek aan luwte. Hoe komen we aan deze luwte die ons denken weer op orde kan brengen?

Daarvoor keer ik terug naar het begin van mijn verhaal. Naar de begrafenis van het paleoconservatisme en dat van het traditioneel conservatisme door Claes Ryn en Paul Gottfried. Rechts is volgens hen dood omdat ze zich heeft laten verleiden door pragmatisme, doordat ze teveel is opgegaan in de waan van politiek en actualiteit, en door tal van andere redenen. Èn doordat ze lui is en het denken aan links overlaat en bovendien verstoken is van enige vorm van verbeeldingskracht waardoor onze kinderen alleen nog maar romans lezen van verbitterde lieden als Hugo Claus en consorten. De Kritische Theorie van links is dan wel dood en begraven, maar ze heeft haar uitwerking niet gemist. En de cultuur is dan wel een lachertje geworden, maar we leven er ondertussen wel middenin. En de nieuwe generaties weten niet beter dan dat alles om hen heen normaal is en nooit anders is geweest en ook niet anders kan.

Professor Ryn wijst op de noodzaak van theorievorming en verbeeldingskracht. Rechts moet, volgens Ryn, haar huiver voor theorievorming overboord gooien. En we moeten nadenken hoe het komt dat de culturele inbreng van rechts in onze tijd nihil is. Waarom reageren we alleen nog - zijn we reactionair geworden - maar zijn we niet in staat om mensen te veranderen en ze ongeschikt te maken voor de revolutie?

Want dat is mijn persoonlijke ervaring: vaak is het niet nodig om goede mensen vol te stoppen met de juiste ideologische bagage. Het is vaak genoeg om ze ongeschikt te maken voor de revolutie. Goede boeken, goede ideeën, de juiste vragen en mensen om hen heen doorbreekt de banden van de revolutie. Maar om - ook zo - mensen te bekeren, is het nodig om beslag te leggen op deze mensen.
En rechts bekeert geen mensen omdat ze het vermogen mist beslag te leggen op mensen. En om beslag te kunnen leggen op de moderne mens voeg ik nog een derde element bij de twee die professor Ryn reeds noemde, namelijk “gemeenschapsvorming”. Het intellectuele, het artistieke en het sociaal-emotionele leggen alle beslag op de mens. Maar het gaat om het integrale geheel waarbij de “gemeenschap” zowel onderdeel is als kader van het geheel. De glasheldere theorie, het vertrouwenwekkende van de gemeenschap en het intrigerende van de roman, leggen beslag, laten een indruk achter, smeden banden voor het leven.

Die gemeenschapsvorm is cruciaal. Want hoe doe je anders aan theorievorming als je geen academie hebt? Hoe doorbreek je een sfeer van provincialisme en activisme waarbij iedereen z’n eigen straatje veegt, maar waarbij geen enkel straatje nog naar Rome voert? En er dus geen culturele en ideologische synthese meer mogelijk schijnt? Dat kan door een structuur op te zetten van virtuele koffiehuizen en virtuele discoursen die uitgroeien tot een netwerk van kleinschalige initiatieven. Want zowel het kunstwerk als de theorie hebben eenzelfde geboortegrond: een sterke cultuur van intellectuele vriendschap. Daar ontstaan de ideeën die in de vorm van romans en van theorieën vorm kunnen krijgen. Met als tussenstap een essayistisch klimaat.

Rechts zal zich moeten onderscheiden in een oefening die zowel het gewone leven omsluit als de kunsten. Om de brullende tijger in ons geweten het zwijgen op te leggen zullen we eindelijk eens schoon schip moeten maken met de ballast van ons verleden. En alleen een culturele en ideologische synthese verhindert een koelbloedige afrekening met dat verleden. Een cultuur van dankbaarheid en van echte emoties zal het tegen de cultuur van ressentiment moeten opnemen. En alleen door de politiek naar het tweede plan verwijzen, zullen we het geluid van het mitrailleurvuur stoppen. Let wel: het geluid, maar niet het vuur zelf. Maar meer is niet mogelijk en we zullen die luwte nodig hebben om rechts weer op orde te krijgen. Veertig jaar Mei ’68 vraagt dus om concrete stappen van ons.

Opmerking

Bovenstaand artikel is oorspronkelijk uitgesproken als lezing op een symposium over "Mei ‘68" te Brussel op 17 mei 2008 georganiseerd door het Vlaams Belang.

Lees verder...