vrijdag 27 juni 2008

DE TOLERANTIE VOORBIJ

Onze maatschappij is straks de tolerantie voorbij. De vrijheden hebben de tolerantie weggevaagd en thans zijn de vrijheden iets van een ander tijdperk. De moderne maatschappij is een harde, metalen Maagdenburger bol: vacuüm van binnen, de twee bolhelften bijeen gehouden door druk van buitenaf. En geloof het of niet: de vrijheid van meningsuiting is vandaag één van de belangrijkste instrumenten om de bolhelften toe te sluiten.

Heeft John Gray gelijk? Deze Britse filosoof en voormalig adviseur van Margaret Thatcher stelt in zijn jongste boek Zwarte mis dat secularisatie enerzijds en de toenemende vrijheid van de liberale democratie anderzijds in onze tijd heel goed samen blijken te gaan. Als John Gray gelijk heeft, en hij heeft gelijk, moeten we de vraag stellen of de erfenis van christendom en oude cultuur geen sta in de weg is voor vrijheid, welvaart en geluk. En dat is nog maar de vraag. Want John Gray heeft dan wel gelijk, het is het gelijk van de cynicus die een grap maakt waar niemand om lacht en die iedereen serieus neemt. Want wat is het geval? Waar mensen ongodsdienstig worden, is de vrijheid van godsdienst een dode letter. Waar mensen geen overtuigingen meer bezitten en zich laten informeren door wetenschappers en opinieleiders is de vrijheid van meningsuiting dat ook. Waar eenieder individualist is, is de gemeenschap – en daarmee het recht van vereniging – een dood paard. En wat is een persvrijheid waard als niemand nog leest, hoogstens wat koppen snelt en plaatjes scant? Het is nog erger dan dit: vrijheden worden door de huidige machthebbers steeds vaker terzijde gesteld ten bate van veiligheid; de Europese landen veranderen steeds meer in politiestaten. En de burgers vinden dit goed – vinden het goed dat vrijheid voor veiligheid wordt ingewisseld. Men zou tegen John Gray kunnen zeggen: de ultieme liberale rechtsstaat is de seculiere politiestaat. Daartussen bestaat binnenkort geen verschil.

Voor wie deze gelijkschakeling te snel mocht gaan, illustreer ik dit proces met een moderne mythe: die van de vrijheid van meningsuiting. Ik actualiseer deze mythe met de affaire rond de opgepakte politieke cartoonist Gregorius Nekschot. Met een aan de islam gerelateerde cartoonrel mag Nederland zich in hetzelfde rijtje scharen als Denemarken. Net als in Denemarken zou de islam zijn beledigd. En net als in Denemarken ging het om tekeningen: spotprenten. Maar naast de overeenkomst zijn er tal van verschillen. De Deense affaire typeerde zich vooral door een sterke golf van verontwaardiging in de moslimwereld; de Nederlandse affaire toonde vooral verontwaardiging over het feit dat de tekenaar eventjes is opgepakt door tien agenten, dertig uur is vastgezet en dat er nog steeds een aantal aanklachten tegen hem lopen. Verder was het opmerkelijk dat de moslimgemeenschap in Nederland zich gedeisd hield. Wie zich niet gedeisd hield was de wereld van politiek, cultuur, media en secularisten. Vooral het feit dat de minister van justitie een christen was, moest het ontgelden. De religie in het algemeen moest het ontgelden en hier en daar kreeg zelfs de joodse afkomst van minister Hirsch Ballin een sneer. Dat de minister zich weinig had bemoeit met deze zaak deed niet ter zake. En het feit dat zowel de agenten die de tekenaar hadden opgepakt, als het Openbaar Ministerie dat hiertoe opdracht had gegeven, evenals de aanklagers (hoogstwaarschijnlijk) libertijnse seculieren waren, deed er merkwaardigerwijze ook niet toe. Wat er toe deed, was de emotie aangevallen te zijn door eigen volk en verkwanseld te worden aan achterlijke culturen, religies en opvattingen. De feiten doen er dan niet meer toe.

De onverwerkte erfenis van de moord op de cineast Theo van Gogh en de onvrede over de houding van de regering tijdens en voor het uitbrengen van de film “Fitna” versterkten de reactie rond de cartoonaffaire. Ook hier zou het gaan om het hoogste goed van onze vrije maatschappij die door het politiekcorrecte establishment verkwanseld zou worden: de vrijheid van meningsuiting. Om vooruitgang te garanderen moet de vrijheid om te zeggen en te tekenen wat je wilt onbeperkt zijn. Alleen de strafrechtelijke grens van het verbod op aanzetten tot haat en geweld zou de grens moeten zijn van dit symbool van onze vrijheid. Niet de teloorgang van de pers, niet het retour van de godsdienst, niet de crisis in het Europese onderwijs, niet het tanende verenigingsleven – niets van dit alles is een symbool van onze vrijheden. Alleen is er de vrijheid van meningsuiting.

Staat versus individu

Het moderne mens kent de klassieke grondrechten niet meer. De nieuwe pijlers van zijn denken zijn gelijkheid, scheiding van kerk en staat, solidariteit en vrijheid van meningsuiting. Past de klassieke vrijheid van meningsuiting wel in dit rijtje? Want waar de klassieke grondrechten staatsvrije terreinen markeerden waarbinnen de burger zich veilig kon achten tegen een al te grote staatsmacht, zijn de nieuwe principes juist instrumenten van deze staatsmacht om in te kunnen grijpen binnen de ooit afgeschermde en beschermde levensterreinen als vereniging, gezin, kerk en krant. Zoiets als een antidiscriminatiewet is nooit een instrument om een instituut af te schermen, maar juist een middel om het instituut iets af te dwingen. Door de staatsmacht, zogenaamd ten behoeve van het individu.

Nu bestaat er een al te eenvoudige analyse van deze ontwikkelingen die stelt dat de individualisering de maatschappelijke dynamiek voor een groot deel terugbrengt tot de verhouding staat versus individu en dat de oude vrijheden nu het individu ten deel vallen, en niet meer gemeenschappen, tradities en collectiviteiten. Deze opvatting is niet alleen ronduit naïef, maar tevens begripsmatig wankel en inconsistent. De opvatting dat grondrechten slechts aan individuen ten deel vallen is natuurlijk een regelrechte inperking van de grondrechten. Als vrijheid van drukpers slechts individueel is, is er geen vrijheid van drukpers. Want voor de invulling van zo’n vrijheid heb je een collectief nodig. Dat geldt ook voor vereniging, godsdienst of onderwijs. Wat overblijft is dan vrijheid van meningsuiting. Voor wat het waard is. Want de klassieke mening was een opvatting die ingebed was binnen traditie, geloof, levensbeschouwing en gemeenschap. Een moderne mening is daarentegen iets willekeurigs: aangereikt door anderen die immer de illusie erbij verschaffen dat deze luttele mening voor het ene moment van jou alleen is en van niemand anders. Omdat we allemaal drinken wat we willen, drinken we allemaal Coca Cola. Tegenover de grote krachten van commercie, wetenschap, politiek en technologie stelt een moderne mening helemaal niets voor.

De moderne meningsuiting versterkt slechts de processen die gaande zijn. En deze processen hebben helemaal geen zin in radicale wendingen, niet te slechten barrières of onneembare vestingen als een katholieke kerk. Al onze hoop is gevestigd op de autonome krachten van wetenschap, techniek en economie en alles wat onze hoop grieft, moet het ontgelden. En de mening is het instrument van onze wraak. De moderne mening is niet, zoals de klassieke mening, verwant aan de idee dat macht beperkt dient te worden, maar is uit op versterking van macht. Vergelijkbaar is de verschuiving in de politiek. Waar de klassieke politiek erop uit was om sentimenten en uitwassen te beperken en immer de constitutie te ontzien, is de moderne politiek erop uit de sentimenten te voorzien van een politiektechnisch instrumentarium om sentimenten te effectueren, desnoods ten koste van oude grondrechten. En daarbij schakel ik de gelijkheidsdrang ook onder de sentimenten, aangezien de gelijkheidsidee nog steeds niet feitelijk is te onderbouwen. De politieke druk neemt toe om moderne opvattingen te integreren met de lespakketten op scholen. Of te verweven met een kunst- en cultuurbeleid van de overheid. En een ieder die zich hier tegen keert, krijgt de publieke opinie over zich heen in de vorm van artikelen of spotprenten. Een mening is dus niet zo bijzonder. Slechts binnen de grenzen van een concrete plaats, een instituut, een traditie of levensbeschouwing betekent een mening iets. Vrijheid van drukpers betekent derhalve nog iets. Het slappe aftreksel “vrijheid van meningsuiting” niet. Juist het onbegrensde is funest voor enige positieve werking.

Nekschot

We keren terug naar de affaire Nekschot. De overeenkomst tussen deze affaire en de Deens spotprentaffaire is het vrije woord als fetisj van de moderne vrije samenleving. Een vrijheid die slechts wordt begrensd door het strafrecht. En dat is opmerkelijk. Zowel volgens de seculiere spotters in prent en geschrift, als volgens de zogenaamd politiekcorrecte politici wordt de vrijheid van meningsuiting slechts begrensd door het strafrecht. En dit zou een minimale begrenzing moeten zijn: slechts aanzetten tot haat en geweld zou uit den boze zijn. Juist deze begrenzing toon het immorele karakter van de moderne meningsuiting. Want wanneer de grens van het toelaatbare samenvalt met de wet, vallen wet en moraal als het ware samen.

Wat is dan de moraal van de mens ten overstaan van een staat die wetten stelt? Niet veel. Maar er is meer aan de hand. Want men kan natuurlijk zeggen: de grens van het toelaatbare is niet de praktijk zelf. Dat is echter in theorie niet zo, en het is historisch ook niet zo geweest. Maar het kenmerk van het huidige mediale, culturele en politieke discours is dat het zich met name op de grens afspeelt. Altijd gaat politiek om incidenten en uitzonderingen. Altijd dient kunst grensverleggend te zijn. Dient de individuele vrijheid verruimt te worden. Het vooruitgangsdenken is niet alleen expanderend, het kent geen centrum van vertrek. Het leven kent geen centrum meer, geen standaard voor moraal, voor waarheid, schoonheid, wat goed of wat kwaad is. In het leven zonder centrum is alles een grenssituatie geworden en ligt alles onder het directe beslag van de scheidsrechter: de staat. Zoals Carl Schmitt zegt: “De soeverein is hij die de uitzonderingen kan bepalen”. En zoals Tom Zwitser zegt in diens essay “Twee steden”: “De scheidsrechter heeft altijd gelijk”. Dit is de ironie van de ongeremde vrijheid van meningsuiting: zowel het politiekcorrecte traject als het traject van tekenaars als Gregorius Nekschot komen allebei op hetzelfde punt uit: het punt dat de staat de moraal bepaalt, het innerlijk bij gebrek aan ruimte opheft, en de moraal verstatelijkt.

Tolerantie

Een belangrijk punt hebben we laten liggen. Het is een punt dat later verdere uitwerking behoeft, maar nu nodig is om ons verhaal rond te maken. Alle moderne staatsprincipes, gelijkheid, scheiding kerk en staat en solidariteit en vrijheid van meningsuiting zijn gebaseerd op het principe van gelijkschakeling. Ook vrijheid van meningsuiting. Moderne meningsuiting heeft weinig meer van doen met de oude variant. Was de oude opvatting over vrijheid van meningsuiting verwant met het tolerantiebegrip, de moderne variant is wars van elk tolerantiebegrip. De oude grondrechten raakten in de negentiende eeuw op drift en mondden uit in een revolutie in het vrijheidsdenken dat alle grondrechten van zich af heeft geschud, en slechts één recht – dat van meningsuiting – heeft bewaard, zij het in een volledig getransformeerde vorm. De klassieke tolerantie-idee was: het tolereren (dragen) van het kleine kwaad om het grote kwaad te voorkomen (Thomas van Aquino). Vanuit een sterke waarheidsclaim, vanuit een cultureel-religieuze monocultuur met een sterk centrum konden bepaalde verschijnselen, bepaalde afwijkende opvattingen worden getolereerd. Hoe sterker het centrum, hoe sterker de kracht om aan de rand de uitwassen door de vingers te zien. Maar door het wegvallen van het christendom als centrum is tolerantie niet meer nodig. De ethicus prof. Frans Jacobs zegt het zo: "De echte tolerantie - datgene toestaan waar je een bloedhekel aan hebt - is een deugd die thuishoort in een andere tijd, toen de grote meerderheid van de samenleving nog vond dat iedereen zich tot het ene, ware geloof moest bekeren, en het werkelijk een gruwel werd gevonden als iemand dat niet deed. Maar in onze tijd, waar bijna iedereen er vrede mee heeft dat verschillende mensen op verschillende manieren hun levens invullen, is de deugd van de tolerantie nog slechts een deugd voor fatsoensrakkers, moraalridders en religieuze fanatici."

Vrijheid van meningsuiting is dus niet meer gebaseerd op het tolereren van afwijkende opvattingen, maar op iets anders. Het is gebaseerd op het wegvallen van de compartimenten van ons denken door het wegvallen van de metafysische grondprincipes. Op het wegvallen van de scheidslijnen publiek en privaat. Op de kunstmatige scheiding van kerk en staat. Het tolerantiemodel ging nog uit van een centrum en een rand. Het liberale model kent slechts een expanderende ruimte waarin voortdurend de grenzen worden afgetast. Dit model is centrifugaal, vanwege de gerichtheid naar buiten en de fixatie op de marge. Het liberale model is een samenstelling van twee Maagdenburger halve bollen. Op elkaar geperst vanwege de druk van buiten, maar van binnen heerst er een vacuümtoestand. En daarin leven wij.

Lees verder...

donderdag 19 juni 2008

JETZT GEHTS LOS!

Van Rinus Michels is de bekende maximen "Voetbal is oorlog". Ja, voetbal is een nimmer eindigende oorlog. Het Europese Kampioenschap 2008 in Oostenrijk en Zwitserland mag voor Nederland tot nu toe glansrijk verlopen, de uitkomst staat al vast: na het EK gaat de voetbaloorlog verder. Ook dan is het "Jetzt gehts los!" met de voortgaande temming van de massa en het kneden van de ontwortelde en karikaturale wereldburger. Onderstaand essay is een bewerking van een eerder essay dat in 2006 naar aanleiding van het WK is geschreven en voor de EK 2008 enigszins is aangevuld en omgewerkt.

Het lijkt alsof elk EK of WK weer oude records gebroken gaan worden. Kan er nog massaler worden gekeken? Nog massaler worden vercommercialiseerd? Ongeacht de uitslag van dit EK weten we nu al dat elk einde van een voetbaltoernooi slechts een voorlopig einde is van het voorlopige hoogtepunt van de voetbalgekte in ons land, want het spelletje gaat door. En het gaat niet alleen door, maar zal een volgende keer nog waanzinniger zijn. En nu is het al waanzinnig. Scholen die niet met de Oranjegekte meedoen, riskeren haat- en dreigmails. Nu gaan de ministers er nog naartoe, maar wat als Willem-Alexander koning wordt? Zit dan het koningshuis langs de lijn? Worden er dan net als met Koninginnedag ook travestietenshows gehouden? Wat betreft dit laatste: zo onwaarschijnlijk is dit niet. Althans niet voor wie de foto's heeft gezien met hossende Nederlandse mannen in Bern met grote oranje soepjurken aan, met z'n allen in de polonaise. Wat heeft dit met voetbal te maken? Niets. Evenals het feit van de trouwdag van Rafael van der Vaart waarop deze dertig rozen aan zijn vrouw gaf tijdens het verblijf in Bern - alle vrouwen en kinderen blijken mee te zijn afgereisd naar Zwitserland. Of het feit dat ze de nacht daarna de slaapkamer met elkaar deelden. Zelfs op het ANP-nieuws werd hiervan mededeling gedaan. De jurk, het kapsel van Sylvie Meis (want zo heet de vrouw van Rafael) - alles doet ertoe tijdens deze EK. Miljoenen mensen zitten aan de buis en nemen zo deel aan dit zogenaamd onschuldige spelletje. Of lezen de enorme stroom van EK-artikelen in gratis kranten. Of beluisteren alles op de radio tijdens het werk. De massaliteit van dit gebeuren is historisch gezien ongekend. Evenals datgene waar dit alles mee gepaard gaat: de enorme persiflage op symbolen, vlaggen, liederen, riten en symbolen waaronder dat van de natie.

Want in tegenstelling tot wat menigeen denkt, is voetbal niet nationalistisch, maar is integendeel een antipatriottistisch spel. De onzinnigheid van het gebeuren toont zich in de inwisselbaarheid van spelers en - bij verlies van het eigen landsteam - zelfs die van landenteams. Want verliest Nederland, dan stappen sommige Nederlanders qua sympathie over naar een land als Duitsland omdat ze een hekel hebben aan Frankrijk, of andersom. Net zoals sommige Zwitsers nu opeens supporter van Nederland zijn. De persiflage op vaderlandsliefde en op historische symbolen is het duidelijkst te zien in het fenomeen "oranjegekte". Stond oranje voorheen als symbool voor koningshuis, de geschiedenis van ons land, de vrijheidsstrijd en onze nationale trots, tegenwoordig staat Oranje voor oranjetompouces, oranje veder- en Stahlhelmen en een oranje landbouwdekzeil om je huis tijdens een EK mee in te draperen.

Een onschuldig spelletje?

Wie voetbal, interlands en kampioenschappen voor ogen heeft, live of via de televisie, ontkomt niet aan de beelden van de primaire reacties van het publiek. Het schouwspel van uitzinnig uit het dak gaan bij een doelpunt, de frustraties na het verlies, de vele liters bier, het scanderen van leuzen, het rauwe gezang en de onstuimige kameraadschap dat wordt gecombineerd met een volstrekt schaamteloos uitventen van datgene dat nog als "volkscultuur" wordt bestempeld. Het is niet vreemd dat dit bij de oppervlakkige, moralistische geest tot de constatering leidt dat voetbal het beest in de man losmaakt. Historisch gezien is er iets te zeggen voor deze constatering. Het ontstaan van de massale evenementen van toeschouwers in stadions is namelijk niet los te zien van de spektakels in het Romeinse Rijk. Berucht is nog steeds het adagium van Juvenalis om het volk "brood en spelen" te geven. Het plebs moest tevreden worden gesteld. En meer dan dat: al snel ontwikkelden de Romeinse keizers de techniek om massa-sport te gebruiken voor de toepassing van het verdeel en heersprincipe. Door kunstmatige supporterskampen te creëren, deze tegen elkaar uit te spelen door de een willekeurig te bevoordelen boven de ander, hield men de massa - het plebs - bezig en hield men het ook onder de duim.

De Engelse historicus en socioloog Eric Hobsbawm beschrijft hoe de Britse elite vormen van massavermaak introduceerde als nieuwe vormen van traditie [1]. In de essaybundel - met de veelzeggende titel - The Invention of Tradition plaatst hij het fenomeen massa-sport in het kader van een tijd waarin begrippen als natie en imperium geconstrueerd en ingevuld werden door de politieke en culturele elite. Hobsbawm zelf gebruikt dan ook niet voor niets de term Mass-Producing Traditions. Door kunstmatige onderscheidingen tussen klassen, politieke controle door de elite en manipulatie door de commercie, was er in de negentiende eeuw - het era waarin massasport tot ontwikkeling kwam en groei kwam - een onmiskenbaar verband tussen de opkomst van nationalisme en de opkomst van sportevenementen en -organisaties. En wie naar historische voorbeelden kijkt, kan niet ontkennen dat er een sterk verband bestaat tussen nationaal bewustzijn en sportieve massacultuur. Niet alleen in totalitaire staten als het Hitler-Duitsland, de voormalige Oostbloklanden of de Volksrepubliek China, maar ook in niet-dictatoriale landen als Italië, Duitsland en de Verenigde Staten is er een sterk verband te constateren tussen het bewustzijn van de massa en de deelname aan massa-evenenementen. De kunstmatigheid van het fenomeen massasport - in het bijzonder een Europees Kampioenschap Voetbal 2008 - is evident. Het zogenaamde nationalisme van events als een EK is een voorportaal van globalisering, zij het één die wordt voorgesteld als terugkeer naar nationalisme [2]. EK en WK kweken een houding bij de voetballiefhebber (zowat de ganse bevolking) om in elke Braziliaan of Kameroenees een mede-wereldburger te zien. De oranje vlag bestrijkt met een EK de gehele wereld, net zoals een Poolse tweekleur ook Brazilië lijkt te bestrijken... Maar is het alleen het kunstmatig opgeklopt vaderlandslievend sentiment dat ons tegenstaat? Is het de enige zonde van de massa-sport dat ze het nationalisme - zelf een kunstmatige negentiende-eeuwse uitvinding pur sang - versterkt? Met andere woorden: zit het verwerpelijke alleen in de in-dienst-staan-van iets laakbaars, namelijk nationalisme? Of betreft het verwerpelijke ook iets inherents dat verweven is met het fenomeen massa-sport?

Remming en ontremming

De Duitse filosoof Peter Sloterdijk wijst in zijn essay Regels voor het mensenpark niet alleen op de oorsprong van het fenomeen sportief massa-spektakel in het Klassieke Rome, maar legt eveneens de relatie bloot tussen "bestialiserende" massa-evenementen en het "humanisme" dat dit bestialiserende juist wilde tegengaan [3]. Sloterdijk gebruikt voor deze tegenstelling de termen "remming" en "ontremming". Het humanisme wilde het beest in de mens temmen door cultivering en/of ascese. Het imperialisme wil(de) de massa tot massa maken: onschadelijk en bruikbaar voor machtspolitieke doelen van consoliderende en imperiale aard. Het beheersen van de menigte is niet alleen het beheersen van de massa's, maar is ook het voortdurende creëren van de massa als massa. Iemand die dit heeft ingezien is Elias Canetti. In zijn standaardwerk over de massa Masse und Macht reikt hij enkele "beginselen" aan die volgens hem bepalend zijn voor elke "massa". Deze kenmerken zijn volgens Canetti als volgt: 1) De massa wil voortdurend groeien; 2) Binnen de massa heerst gelijkheid; 3) De massa houdt van drukte van de menigte (Canetti: "Dichte"); en 4) De massa heeft een richting nodig. [4]

Canetti's bepalingen zijn bruikbaar bij het leren zien van de massa als instrument van politieke en culture aard. De drang tot toename komt overeen met het imperiale karakter van de massa waar Sloterdijk op doelt in zijn notie van "remming en ontremming". Het imperiale principe is niet alleen toepasbaar op het kwantitatieve, maar ook op het kenmerk van gelijkheid: de massa leeft bij de aangenomen gelijkheid om dezelfde gelijkheid ook te bewerkstelligen. Want de massa verdraagt niets "er tussenin". De verdichting is noodzakelijk om het moment van ontlading te bereiken; het moment waarin alles wat tussen het doel en de massa staat "wegvalt". Met het doel wordt het immer voortschrijdende doel bedoeld dat als het ware meegroeit met de massa en zo voortdurend haar imperiale, hongerige en nooit tevreden geest voedt. Deze bevindingen zijn van toepassing op dat wat er gebeurt in een voetbalstadion tijdens een voetbalwedstrijd (of een soortelijke gebeurtenis van sportieven of zelfs muzikale aard). Hoe groter de stadions des te imposanter deze worden ervaren. Hoe meer kijkers er kijken, hoe groter de betovering in en door de media. Wordt er een doelpunt gescoord dan "valt alles weg"; de emotie bindt samen en creëert een gevoel van totale saamhorigheid - gelijkheid. Het doel van het samenzijn is weliswaar duidelijk, maar schuift voortdurend op richting een eindeloos uitdijend en repeterend gebeuren. De massa doet met zichzelf wat machthebbers met dwangmiddelen nauwelijks kunnen: extatische gelijkschakeling bewerkstelligen.

Massa en elite

De moderne imperiale elite heeft de massa dan ook nodig voor zichzelf. De massa is nodig om dingen weg te laten vallen; in het radicaal individualiserend karakter van de massa doen andere verbanden er immers niet meer toe? Zo wordt de voorheen onlosmakelijke tot inwisselbare "eigenschap". De massa is echter bruikbaar om de massa zonder eigenschappen een nieuwe of andere identiteit te verschaffen. Verder mobiliseert de massa de mensen en verwijdert ze zo van hun oorspronkelijke ondergrond en omgeving die een hindernis vormen voor de in gang gezette dynamische en imperiale processen van politieke, culturele en economische aard. Dezelfde processen die zijn waar te nemen bij de massa, zijn van toepassing op de elite zelf. Dynamisch, mobiel en ontworteld, "profiteert" de elite van dezelfde eigenschappen als die de massa bezit. De nieuwe identiteit die de massa de mensen schenkt, kent andere verplichtingen dan de oude identiteit dat deed (en kent soms in het geheel geen verplichtingen vanuit de elite naar de massa toe). Wanneer de massa bijvoorbeeld tot onredelijke eisen komt voor meer welvaart en welzijn, krijgt de elite de bevoegdheid in handen om deze onredelijke eisen te kunnen beantwoorden met buitenproportionele en (voorheen illegitieme) machtsmiddelen die de elite in staat stelt de eigen positie veilig te stellen en te versterken. En waar een massa mobiel is en zelf haar "cultuur" en "moraal" bepaalt, vervalt de aloude verplichting van de oude elite om net als het volk lokaal en traditioneel gebonden te zijn aan plaats, traditie en gewoonte. De handen zijn vrij om bezit en kapitaal vrij te maken van grond, plaats en concrete verbanden als volk en gemeenschap. Hindernissen als moraal zijn dan geen sta-in-de-weg meer voor het vermeerderen van rijkdom en kapitaal.

Het ultieme ideaal van de moderne elite is dat de massa de principes incorporeert die de elite versterken en het volk verzwakken, maar als massa de illusie van macht en voldoening schenken. Deze principes zijn die van gelijkheid, ontplooiing, welvaartsgroei, mobiliteit en "vrijheid". Waarom staan deze principes voor "verzwakking"? Hierom: gelijke mensen zijn mensen zonder klassieke onvervreemdbare rechten die ze zouden onderscheiden van andere mensen. Mobiliteit en vrijheid bepalen de inzetbaarheid in het kader van economische processen. Welvaartsgroei verblindt de massa voor de gevolgen van haar wensen en haar handelen op het gebied van milieu en sociale relaties. Het principe ontplooiing maakt de massa los van natuurlijke verbanden en verplichtingen en ook los van de eigen natuurlijke identiteit (zoals die van man en vrouw) om zo nog meer als pure potentie de dynamiek van de moderniteit te versterken. Ontworteld van binnen en van buiten, zonder onlosmakelijke rechten en verbanden, zonder historie van plaats en tijd, zonder belangeloze persoonlijkheidscomponent is de massa de perfecte speelbal voor de elite die het spel beheerst en de middelen bezit om er wèl beter van te worden. Voor een topmanager is het voordelig en goed voor de carrière om makkelijk los te komen van een bedrijf en de verantwoordelijkheden van de vorige functie; voor de fabrieksarbeider is ditzelfde perspectief een rampscenario. Maar als onderdeel van de massa is de arbeider willoos en verblind. Partijen, vakbonden en amusementsindustrieën bepalen wat hij denkt, doet en vindt. Voor de elite is de juichende massa tijdens WK 2006 een hoopgevend spektakel.

Beest en geest

Massa-spektakels en massa-amusement doen iets met de mens: het roept het beest op, voeden het, temmen het en exploiteren het daarna ten behoeven van "hogere" doeleinden. De al eerder genoemde Sloterdijk laat in zijn Regels voor het mensenpark zien dat remming en ontremming - bestialisering en humanisering - niet louter elkaars tegenpolen zijn, maar elkaar veronderstellen en elkaar nodig hebben. De humanistische idee van de temming van het beest in de mens veronderstelt niet alleen het beest in de mens, maar ook de mens als beest. Maar ook het bestialiserende gebruikt - weliswaar willekeurige en voor machtspolitieke doeleinden - "regels", discipline en begrenzing van het opgeroepen massa-spektakel. Het is niet de bedoeling het stadion af te breken, maar om de agressie te kanaliseren. Het feit dat Sloterdijk hiervoor teruggrijpt op de praktijk in het oude Rome is opmerkelijk. Waarom gebruikt Sloterdijk niet het beeld van het Germanendom als typering van het "barbaarse" c.q. "beestachtige" in de mens? Sloterdijk spreekt zelfs over "het fascisme" als "ultieme synthese van remming en ontremming". Waarom plaatst hij dit nazistische element in een Klassieke omgeving van stadions, maar ook van humanisme? Sloterdijk tast dieper. Hij toont de januskop van de mens die niet alleen ontremd beest is of kan zijn, maar ook een "geremd beest": een verlichte humanist. Dat hij hiervoor teruggrijpt op het Klassieke Rome is historisch gezien niet zo vreemd.

Ook iemand als de Deens-Amerikaanse historicus David Gress maakt in zijn studie From Plato to Nato soortgelijke opmerkingen, wanneer hij stelt dat iemand als Hitler maar weinig op had met de echte, historische Germanen, maar des te meer met de oude Grieken en Romeinen [5]. De Nazi's stonden ambivalent tegenover het Germanendom, juist vanwege de barbaarse reputatie. Hitler sprak volgens Gress niet voor niets over "de Grieken en de Romeinen" als de "ware Germanen" wier nalatenschap werd gerepresenteerd door het nieuwe Germania. Voor wie de architektuur van de Nazi's bekijkt en de spektakels in Neurenberg voor ogen stelt, ziet hierin ook maar bar weinig "Germaanse" Germanen, maar heel veel Romeinse c.q. Griekse "Germanen". Zo bezien is het tijdperk van de Verlichting en de Revolutie niet alleen de ontdekking van de autonome rede, maar ook van de autonome massa. Deze indruk wordt versterkt door de taferelen tijdens de Franse Revolutie. De hoge vlucht van de autonome menselijke rede ging toen gepaard met het gestuurde beestachtigheid van de massa's. Waren deze massa's oorspronkelijk nog koningsgezind en gingen de ze Bastille te lijf met de leuze "Vive le roi!". Door sturing en manipulatie veranderde dit snel. In de bloedorgie van onthoofdingen, afslachtingen en kannibalisme werd de massa tot instrument van de volkswil: massa's gedrilde voorheen opstandige "burgers" werden getransformeerd tot kanonnenvlees dat op de slagvelden van Austerlitz, Rusland en Waterloo kon worden geofferd aan de Glorie van Frankrijk.

Massa-sport als vijand

Massa-sport is een fenomeen dat zich vooral richt op de man en op zijn driften. Daarmee richt massa-sport zich op de verzwakking van de man als drager van de orde die oorspronkelijk geen weet had - en wilde hebben - van massa-spektakels als een EK-voetal. Een massa-spektakel als een EK-voetbal is dan ook minder onschuldig als het lijkt. Het is een middel van de elite om een volk te transformeren in een willoze massa, d.i. een massa die haar "volkswil" identificeert met de abstracties en banaliteiten die haar worden aangereikt. In haar massaliteit leidt dit tot versterking van direct-driftmatige, en via de anonimiteit, massaliteit en ongeadresseerdheid van haar acties leidt dit tot verzwakking van het typisch mannelijke. Want de mannelijke geest vat deze zaken als onnatuurlijk op. De man is namelijk van nature niet gewoon en niet geneigd om zich te bewegen in een massa anonieme mede-mannen, maar is gewoon om zich of solitair, of in een kleine groep van te vertrouwen en bekende medestrijders of mede-boeren of -jagers te jagen op steppen en savannes, te ploegen op het land of te strijden tegen een vijand.

Het dresseren van het beest en het naar buiten richten in de massa verwekelijkt de man, stompt zijn zinnen af en heft zijn gelaagdheid, verworteldheid en verhevenheid op. Het maakt hem een speelbal voor de "verheven" doelstellingen van de elite. Het maakt van pseudo-nationalisten al gauw "wereldburgers" die deelnemen aan de riten en symbolen van de wereldgemeenschap. Het leert de massa om het typisch mannelijke te identificeren als "beestachtigheid", "uitzinnigheid" en "niet ter zake doende kunstmatigheid". De verlichtingsdressuur van het massa-spektakel verleert het volk het onlosmakelijke verband tussen de mannelijke natuur en de verheven orde van onze beschaving. Verlichting en beestachtig uit je dak gaan, gaan hand in hand. Onze tijd laat dit volop zien. Het fenomeen EK-voetbal is een leermoment voor wie spuugt op het verlichtingsmodel waar gezonde, natuurlijke en warmbloedige mannen ondergeschikt aan zijn gemaakt. "Jetzt gehts los!" met de verdergaande afbraak van de Europese beschaving en de verdierlijking/ verlichting van de mens.

Noten

[1] Eric Hobsbawm: "Mass-Producing Traditions: Europe 1870-1914", in Eric Hobsbawm & Terence Ranger (Ed.), The Invention of Tradition, Cambridge 2005. Twee andere voorbeelden van "uitgevonden traditie" zijn 1) Koninginnedag; een liberaal feest, ingesteld in de 19e eeuw om het volksvermaak te verheffen, in banen te leiden en het volk weg te houden bij plat volksvermaak, en 2) kerkdiensten op tweede feestdagen, ingesteld door protestanten om het volk uit café's weg te houden. Het tweede voorbeeld is van enkele eeuwen eerder, maar laat zien dat liberalisme c.q. protestantisme beide het volk via aangeboden "alternatieven" wilde "ontvolksen". Dat beide pogingen om het volk burgermansfatsoen bij te brengen zijn uitgelopen op manifestaties van massa-nihilisme toont slechts aan dat kunstmatige temming van het volk, dit volk tot "massa" reduceert en in deze "massa" het potentiële ongeremde losmaakt in een spel van remming en ontremming. Het resultaat: een steeds uitzinniger massa die op "normale tijden" meer en meer staatsonderhorig gedrag vertoont.

[2] Daarmee zit ik op een ander spoor dan bijvoorbeeld Michael Paulwitz, "Laßt die Fahnen draußen!", in Junge Freiheit d.d. 6 juni 2008, die in een EK iets verhevens ontwaart: "Fußballmeisterschaft und Olympia. Selten zeigen wir so unbeschwert daß wir mit Freude einde nation sind."

[3] Peter Sloterdijk, Regels voor het mensenpark - Kroniek van een debat, Amsterdam 2000.

[4] Elias Canetti, Masse und Macht, Frankfurt am Main 1981, p. 26.

[5] David Gress, From Plato to Nato - The Idea of the West and its Opponents, New York 1998, p. 200.

Lees verder...

zaterdag 7 juni 2008

SCHAAMTELOOS ABNORMAAL

Enige weken geleden was er in België enige ophef over een overheidscampagne waarin op een radicale wijze werd gepleit voor tolerantie naar holebi's toe. Behalve dat deze campagne op een niet mis te verstane wijze duidelijk werd gemaakt dat de schaamteloosheid zegeviert, dienen we bij een ander punt stil te staan. Om de normaliteit die met dit soort campagnes wordt aangevallen te behouden, zullen we in staat dienen te zijn het mechanisme van de moderniteit te verstaan.

Met de Belgische overheidscampagne 'F*ck holebi's en hetero's – Ik ben Tolero' wordt er een nieuw paradigma zichtbaar: dat van schaamteloosheid en politieke correctheid. De grofheid waarmee de huidige overheden op deze wijze haar politiekcorrecte program aan de bevolking op wil leggen, confronteert onze cultuur met grote problemen. Want is het nog mogelijk kinderen op te voeden in een tijd waarin alles wat afwijkt van het normale openlijk ten toon wordt gespreid? Tal van ontwikkelingen maken dat deze vraag steeds moeilijker met “ja” kan worden beantwoord. Als kers op de slagroomtaart was er de afgelopen tijd in België dus de affaire rond de Holebi-voorlichtingscampagne van minister Kathleen van Brempt. Met grof verbaal en politiek geweld worden opvoeding en onderwijs op het slagveld geworpen waarop alles mag blijven leven, behalve de normaliteit. Eén van de breekijzers die de huidige revolutionairen toepassen om het goede leven te vermorzelen, is de zogenaamde homo-emancipatie. Op Europees en nationaal niveau lijkt onze beschaving volgens hen zelfs te vallen of te staan met de emancipatie van de zogenaamde beoefenaars van de gelijkslachtige liefde. De haast magische termen die in het beschavingsoffensief van de Holebi-activisten worden gebruikt, zijn termen als “bewustwording”, “bespreekbaarheid”, “emancipatie” en “het uit de taboesfeer halen”.

Nu, in de media en op de academies is hen dit goed gelukt. In reclame op de TV of in de bioscoop, in jongerenmagazines en op populaire radiostations is er een constante toon te horen waarin Holebi als volstrekt aanvaardbaar wordt gepresenteerd en waarin andere opvattingen òf worden genegeerd òf worden geridiculiseerd. Maar het is niet genoeg. Ook opvoeding en onderwijs moeten worden bestookt met Holebi-campagnes. Het is straks nagenoeg onmogelijk zich te onttrekken aan de aanhoudende boodschap van politiekcorrecte ideeën. En dat is een ernstige zaak. De cultuur van schaamteloosheid betreft straks niet alleen de buitenwereld van politiek, cultuur en media, maar is, voor zover ze het nog niet is, straks ook onderdeel van de binnenwereld van school en gezin. Ouders zullen zich gedwongen voelen zelf ook dingen bespreekbaar te maken. Afgezien van de vraag in hoeverre de meeste ouders zijn toegerust om deze concurrentie met leraren en overheidsvoorlichters aan te gaan, gaat de ernst van de zaak verder en dieper dan de vraag of er voldoende tegenargumenten voorhanden zijn, en zo ja, of ouders in staat zullen zijn deze argumenten te kennen en te gebruiken. Het gevaar reikt dieper, namelijk in de bespreekbaarheid op zich. Normaliteit is namelijk onverenigbaar met een cultuur van onthulling en van radicale bespreekbaarheid van alle zaken die in normale gevallen tot de gezonde taboesfeer behoren. Bespreekbaarheid is een valkuil die men slechts kan ontwijken door te zwijgen en te verzwijgen. Want in weerwil tot wat politiekcorrecten zeggen, is zwijgen niet alleen een deugd, maar een stille getuige van het normale en goede leven dat zelf dient te spreken tot kinderen, tot iedereen.

De ouden

De ouden wisten het: van jongs af aan moeten alle dingen die het leven bepalen eenzelfde taal spreken: die van de orde, de bloedverwantschap, het geloof, de natuur, het goede leven en de gemeenschap. Om het gezonde en goede te laten innestelen in de psychologie van mensen is het niet alleen nodig om goede dingen tot spreken te wekken, maar is het ook nodig om spelbrekers, verstoorders, ziekmakers en twijfelzaaiers uit te bannen – of in ieder geval het zwijgen op te leggen of te verzwijgen. Mensen moeten namelijk van jongs af aan leren dat dingen zijn zoals ze zijn en hun eigen plek hebben omdat de orde zo in elkaar steekt en niet omdat men door overleg, discussie, opinievorming, soebatten en debatten tot een bepaalde conclusie is gekomen. Maar dit moge duidelijk zijn: de norm is de werkelijkheid, omdat de norm aan de werkelijkheid ontspruit en niet door mensen wordt geformuleerd. Alles wat van de norm afwijkt, er tegenin gaat of deze zelfs ontkent, valt natuurlijk niet als verschijnsel te ontkennen, maar daarmee is nog niet gezegd dat alles wat zich voordoet – alles wat afwijkt – ook moet worden gepresenteerd aan onze kinderen, van jongs af aan. Want elke confrontatie heeft zijn eigen levensperiode. De confrontatie met de eigen seksualiteit heeft de periode van de ontluikende volwassenheid: de puberteit. De confrontatie met de gedegenereerde, modern-chaotiserende wereld heeft het levenstijdperk van de volwassen man of vrouw.

Voor andere stemmen doof

De orde die aan de eigenmaking van deze orde van het leven ten grondslag ligt, is eenvoudig en duidelijk. Het leven begint met het spreken: het spreken van de orde bij monde van vader, moeder, grootouders, kerk, de onderwijzer op school. Het kind moet leren zwijgen (spreken leert het vanzelf) om te luisteren en om later zelf juist te kunnen spreken en te kunnen naspreken – voor andere stemmen doof. In de moderniteit staat het zwijgen voor de chaos die het vrije spreken van de mens als het ware afdwingt. Het klassieke zwijgen staat daarentegen voor de houding van het luisteren om zelf later door te kunnen geven. Deze laatste vorm van zwijgen onderricht jonge mensen in het rust kunnen vinden om later te kunnen berusten in de goede dingen van het leven die later zullen worden aangereikt. Waar de moderne mens talloze keuzes creëert die nooit werkelijke rust en bevrediging kunnen schenken, leert het zwijgen ons te berusten bij de ene goede vrouw of man die we in het leven tegen zullen komen als onze echtgenoot of echtgenote. De onrust van het steeds weer opnieuw tal van potentiële gegadigden zien, als het bijvoorbeeld om de liefde gaat, verhindert een mens om een gelukkig, en een stil en gerust leven te leiden. Niet de mogelijkheid immers schenkt geluk, maar de werkelijkheid die aan de mogelijkheid vooraf gaat (cf. Anselmus) schenkt het ware geluk en het goede leven dat daaraan vooraf gaat.

Wat voor relatievorming geldt, gaat in nog sterkere mate op voor de seksualiteit. Slechts een vanzelfsprekende beleving van een gezonde, heteroseksuele seksualiteit waarin de natuur van de mens, zijn hogere roeping en de talloze voorbeelden in familie, geschiedenis en cultuur elkaar versterken, kweekt seksueel gezonde mensen die op een goede manier “voorbij kunnen gaan aan hun seksualiteit”. Ik bedoel hiermee dat men iets is en niet iets beleeft. Een gezond en gelukkig leven “vergeet” als het ware de normaliteit en “vergeet” het geluk. Men leeft beide zaken zonder deze te vervangen door bespiegelingen en reflecties over “de ware partner” en “de authentieke seksualiteitsbeleving”. De Holebi-activisten offeren het normale, goede en gelukkige leven van de massa op aan de existentiële en psychotherapeutische van een seksuele vorm die zichzelf steeds maar weer moet bewijzen, naar anderen toe, en naar zichzelf toe.

Convergentie en megafoon

Nu bestaat de cultuur van het zwijgen niet tot nauwelijks in de wereld van media en politiek. Verlichting en Revolutie hebben een cultuur van ter discussie stellen geïntroduceerd waarbij de normaliteit in het publieke discours steeds meer in de lucht kwam te hangen. De beperkte reikwijdte van het publieke discours liet het gewone leven aan de basis lange tijd vrij ongemoeid. Want al was het in de “wereld van politiek en wetenschap en cultuur” anders, in huis, op school, in het dorp, bij de verwanten was alles nog beschermd, vanzelfsprekend en ordelijk en kon een kind er onbevangen opgroeien en worden opgevoed. Dat de huiselijke sfeer van mensen lange tijd nog zo gezond was, is ons nu nog steeds tot zegen. Want om een sterke "burger", vader, moeder of wat dan ook te worden, is het nodig dat de natuurlijke orde zich diep innestelt in de psychologie het kind. Een kind moet daarom van jongs af aan worden omringd door vanzelfsprekende vastigheden die het karakter vormen en verankeren. Daar heeft niet alleen het kind later profijt van, maar ook de ouders, de man of vrouw, de eventuele kinderen en de maatschappelijke gemeenschap rondom de betreffende persoon. Overal, in alle geledingen van de maatschappij zijn er mensen nodig die onophoudelijk, zonder gemor, zonder ziekelijke twijfelzucht en zonder het openhouden van alle opties op een natuurlijke wijze hun taken vervullen op maatschappelijk, sociaal-economisch, religieus en moreel gebied. Maar moderne media, moderne politiek zijn niet alleen toegenomen in omvang; talloze sferen die vanouds gescheiden waren, groeien steeds meer naar elkaar toe. Wetenschap, onderwijs, opvoeding en politiek gaan steeds meer hand in hand. Net zoals kunst, cultuur, media en emancipatie. Of elke willekeurige andere combinatie van levensterreinen. Deze convergentie van levensterreinen geeft de politiekcorrecte evolutie een totalitaire trek; een trek die niet alleen steeds meer beslag legt op het gehele leven, maar bovendien als een megafoon werkt: Elke politiekcorrecte oprisping wordt vele malen versterkt en zo onze huizen ingestort.

Wat dan wel?

De vraag hoe we op de lawine van schaamteloze abnormaliteit moeten reageren, is een lastige vraag. Het bespreekbaar maken van ethische zaken richting onze jonge mensen kan niet onverdeeld positief tegemoet worden getreden. De prijs van de onvanzelfsprekendheid, die met deze bespreekbaarheid meekomt, kon wel eens te hoog zijn. Maar er komt hier nog iets anders bij kijken: de bespreekbaarheid van wat tegen de politiekcorrecte opvattingen ingaat, heeft een hoog schijngehalte. We mogen niet vergeten dat de moderniteit een gesloten paradigma is: een paradigma van schaamteloosheid en politieke correctheid. Dit paradigma staat niet open voor andere, afwijkende opvattingen. Daarmee verslaat de moderniteit ons met ons eigen wapen: de kunst van het doodzwijgen. Wat wij kwijt zijn geraakt, heeft de moderniteit zich namelijk wel toegeëigend. De beweging “Actie gezin” kan dit beamen. De talloze stukken die zij naar aanleiding van de affaire Van Brempt richting de media hebben opgestuurd, zijn stuk voor stuk geweigerd. Het moderne paradigma kent niet zoiets als een recht op antwoord op of tegengeluid. Althans niet als het “van buiten” komt. Het cordon sanitaire is een wezenskenmerk van het politiekcorrecte discours dat vele stromingen en opvattingen betreft. De vraag is dus gerechtvaardigd of deelnemen aan het publieke debat – of doen alsof – nog wel zin heeft. Artikelen opsturen, demonstreren of weblogs volschrijven gaat teveel uit van de mobilisatiegedachte van de zwijgende meerderheid. Maar onze tijd heeft geleerd dat zwijgende meerderheden niets voorstellen als de megafoon van de tolero’s als mevrouw Kathleen van Brempt op hen staat gericht. Zwijgende meerderheden blijken dan zich aanpassende, hooguit morrende meerderheden te zijn. En deze meerderheden zijn nu politiek correct aan het worden. En derhalve dus niet mobilisabel voor onze doeleinden. Hooguit roepen onze acties ergernis op en zullen ze de megafoon van de tolero’s versterken.

Het nieuwe zwijgen

Het is dus een illusie om onze kansen af te wachten. Maar waar geen kansen liggen, moeten ze worden gecreëerd. Buiten de media om moet er een alternatief discours worden gevormd. Of dat mogelijk is, is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden. Deze inhoudelijke, maar ook praktische, randvoorwaarden zullen in staat moeten zijn om het gezonde zwijgen te combineren met een juiste manier van spreken. Het huidige – zo u wilt – rechtse discours is hiervoor ontoereikend. Tal van religieuze, communautaire, economische en ethische splijtzwammen verdringen een cultuur van noodzakelijke onbespreekbaarheid; een cultuur die verder gaat dan politiek pragmatisme, maar waarin natuur, geloof, historie en cultuur weer op één enkele noemer worden gebracht. Het verzwijgen van wat er voor politiekcorrects op de scholen wordt gezegd, is jammer genoeg steeds minder een optie. Maar zolang de ruimte om te zwijgen bestaat, zullen we deze moeten benutten. Door dood te zwijgen van alles wat indruist tegen de normaliteit en de natuur. Laten we de tijd uitkopen dat er nog plaatsen zijn waar onze kinderen niet voortdurend worden geconfronteerd met vragen waar onze ouders vaak geen antwoord op hebben. Deze tijd is aan het inschrompelen.

Ondertussen moeten we werken aan een taal waarin zwijgen, luisteren en spreken bij elkaar horen – in de vorm van het spreken met gezag. – is nog steeds een optie. We zullen ons daartoe deels moeten afwenden van het publieke discours en moeten werken aan een eigen discours. Een discours waarin kweekplaatsen kunnen worden gevonden waarin mensen worden opgevoed die alles wat normaal, goed, liefelijk, harmonieus en gezond is, zonder een enkel moment van nadenken en bewustwording in één oogopslag bevestigd zien worden of het tegendeel waarnemen: dat het waargenomene afwijkt van datgene wat normaal is. Mensen die handelen vanuit een geweten dat is gefundeerd op de diepste drijfveren van een mens: het besef van de orde. Een orde die zaken omvat als mannelijkheid, vrouwelijkheid en het verschil tussen beide, de betrouwbaarheid van gedrag en van woorden, de waarde van het leven, de onderworpenheid van kinderen aan ouderlijke gezagsdragers.

Lees verder...

donderdag 5 juni 2008

EVG

Vandaag een experiment uitgehaald met "het vrije woord". U weet wel: dat fetisj van liberaal dat alleen maar betekent dat iedereen die niet liberaal z'n mond moet houden en naar het geraas en getier van stompzinnig Nederland moet luisteren. Het vrije woord heeft slechts één richting, zoals ik op bitterlemon.eu reeds heb gezegd, en wel deze: alles moet modern worden en al het oude afzweren en achter zich laten. Wie dat niet doet, wordt het slachtoffer van dat "vrije woord".

Maar enfin, het hysterische wereldje van fora, blogs en andere sferen is weer eventjes door mij betreden. Ik had reeds een account bij het forum van elsevier.nl, maar daar maakte ik tot enkele dagen terug nauwelijks gebruik van. Tot enkele dagen terug dus. Onder de "schuilnaam" "evg" plaatste ik zo nu en dan een korte opmerking. Tegendraads, luchtig en prikkerig. Ze - de andere forabezoekers - konden me niet plaatsen, merkte ik.
Het is een raar wereldje. Of je mekkert mee met de liberale geiten, of je wordt meteen beschuldigd een islamiet te zijn en imams te bezoeken. Of je wordt beschuldigd allemaal eenzelfde persoon te zijn. En dat allemaal op het forum van Elsevier: een "opinieblad" met zo goed als geen analyses, ontoegankelijk voor journalisten buiten de vaste crew en politiek instrument van een libertijnse geldmaffia.
Maar goed: vandaag ben ik van het forum afgegooid. Zonder bericht, zonder reden. Teveel op één dag gepost? Het zou kunnen. Maar afgezien daarvan: alles mag. Je kunt ontelbaar vaak posten, stille doodswensen uitspreken, valse beschuldigingen plaatsen aan het adres van "gristenhonden", Hirsch Ballin aanvallen vanwege zijn raciaal Joodse afkomst, etc. etc.
De bezoekers zijn er goed in. Maar het viel me op dat de schrijvers er ook wat van kunnen. Carla Joosten, Simon Roozendaal, Afshin Ellian - allemaal leggen ze een simpele, leeggelopen bal neer, ongeveer drie centimeter voor het doel, die dan door hordes simpele, woedende, ressentimentsvolle Elsevier-liberalen erin wordt getrapt.
Simpel en zielig. Zielig dat een blad als de Elsevier toch nog een oplage heeft van (volgens eigen zeggen) 135.000 stuks. De rotzooi die erin wordt geschreven door Syp Wynia, het kritiekloze adoreren van een Rita Verdonk, het schaamteloze besmeuren van Rouvoet en het CDA, de niet onderbouwde, slecht opgebouwde kritiek van de Elsevier-journalisten belooft nog wat voor de toekomst. Wie daar al te vaak kritiek op levert, wordt genegeerd of (waarschijnlijk) van het forum afgegooid.
Maar goed. Misschien overdreef ik met het aantal postings. Twintig op een dag op vier plekken is toch wel veel. Dat is meer dan de afgelopen twee jaar bij elkaar. Maar goed, het bleef een leuk experiment. Ik was al lam toen ik er aan begon, en nog lammer toen ik roemloos eindigde. Het gevoel van een uitkeringstrekker met een gesubsidieerde internetaansluiting of de surfende kantoorklerk onder werktijd, beviel me niet. Net niet even leuk. Maar toch uitspelen, met het gevoel dat er toch ergens lezers knarsetandend toekeken.
En dan opeens eraf worden gegooid. Terwijl het "het vrije woord" voor en "het vrije woord" na was. Het woord is vrij, tot er ergens een liberaal aan de "uit"-knop draait en er alleen nog het liberale vrije woord door de luidsprekers schalt.
Mocht men op het forum dus willen weten waar "evg" is gebleven op het forum, via googelen kom je wellicht hier terecht. En voor die enkeling is dit stukje geschreven.

Lees verder...

zondag 1 juni 2008

Veertig jaar Mei 1968 - Het verdriet van rechts

Afgelopen maanden vonden er in rechtse kringen twee opmerkelijke begrafenissen plaats. Die van het paleoconservatisme en die van het traditioneel conservatisme. Begin april verklaarde professor Paul Gottfried het paleoconservatisme voor dood in een essay op het paleoconservatieve Takimag.com. Niet lang daarna deed professor Claes Ryn hetzelfde met het traditioneel conservatisme in het toonaangevende blad Modern Age.

Twee begrafenissen in slechts enkele maanden tijd. Twee tegenstanders van Mei ’68 zijn niet meer en liggen onder de grond. Althans volgens haar volgelingen. Niet dat dit volgens Paul Gottfried en Claes Ryn het einde betekent van een conservatieve, rechtse beweging; hierover straks nog een enkel woord. Maar toch zit er iets definitiefs in hun aankondigingen. Het deed me denken aan een soortgelijke proclamatie van Peter Sloterdijk tijdens het zogenaamde Eugenetica-debat met onder meer Jürgen Habermas. Sloterdijk sprak toen de gedenkwaardige woorden:

"De Kritische Theorie is gestorven. Ze was al geruime tijd bedlegerig, de kribbige oude dame, nu is ze van ons heengegaan. We zullen samenkomen aan het graf van een tijdperk om de balans op te maken, maar ook om het einde van een hypocrisie te gedenken." Tja, wat is dat nu, vraagt u zich af? De Kritische Theorie hoorde toch bij de revolutie van Mei ’68? En die is nu dood verklaard? En ondertussen zijn haar belangrijkste tegenstanders ook overleden? Maar wat leeft er dan nog wel? Waarmee zitten wij dan opgezadeld? Nu de moeder van alle revoluties, deze laatstgeborene, is heengegaan, zal het gebrul van de tijger – die elke revolutie toch is – dan eindelijk verstommen?

Peter Sloterdijk ziet het goed: de tijger van Mei ’68 is dood. Want elke revolutie, elke tijger doodt zichzelf nadat ze de meeste van haar kinderen heeft opgegeten. Deze kinderen van de revolutie zijn vaak rechts, conservatief, dom en naïef. De overgebleven kinderen zullen huilen. En in hun gewetens zal de tijger blijven brullen. Ziehier de huidige toestand van rechts na Mei ‘68 in een notendop. Maar goed, de mokerslag van Mei ’68 is enorm geweest. Zo krachtig dat bijna alles eraan is overleden. Als laatste Revolutie heeft ze haar werk grondig gedaan. Rechts, traditioneel, conservatief Europa heeft zulke klappen opgelopen dat reanimatie geen zin meer heeft. Daar ligt hij, die zielige oude, rechtse Europeaan, naast die oude, tandeloze vrouw met de naam christendom. Vergeten en veracht.

De rechtse meneer is zwak geworden. Hij is te zwak om nog na te kunnen denken. Hij is verzwakt omdat hij dacht de tijger te kunnen berijden, maar werd zelf door dit beest aangevallen. En hij blijft zwak door het aanhoudende mitrailleurvuur van de moderniteit. De gehele toestand van rechts na de revolutie van Mei ’68 is te vervatten in deze drie geluiden: Het geluid van een brullende tijger, het geluid van een huilende krokodil en dat van aanhoudend mitrailleurgeweer.

Allereerst de huilende krokodil. Het verdriet van rechts is dat er niet zoiets te horen is als het geluid van ècht verdriet. Rechts doet alsof ze treurt, maar wie goed kijkt, ziet enkel krokodillentranen. Men verafschuwt de revolutie, maar stiekem adoreert men de vruchten ervan. Ook rechts is bevrijd van de bevoogding door kerk, traditie en familie. Ook rechts kan nu geloven, zeggen, schelden, denken en roepen wat men wil. De ballast van de geschiedenis, van kruistochten, inquisitie, vrouwenonderdrukking, geweld en scheppingsbijgeloof is afgeworpen. Toch knaagt het ons aan. Rechts zonder traditie is immers niks? En elke keer als we voorzichtig opkomen voor het gezin, voor de heteroseksuele normaliteit – steeds weer brult de tijger van de revolutie ons toe in elk debat, in elke aantijging in een De Morgen of in een De Standaard. En bovenal: ze brult in onze gewetens. De kinderen van Mei ’68 hoeven zich nooit te verdedigen. Ze hoeven dat ook niet, want ze hebben gewonnen. En ze kunnen dat ook niet, want de tijger is dood. De revolutie heeft zich vereenzelvigd met het gewone leven en heeft daardoor alles wat rechts is belachelijk gemaakt.

Rechts is dus stiekem blij – blij over de verworvenheden van de revolutie – èn stiekem bang – bang voor de wraak van haar verleden. Bovendien schaamt rechts zich voortdurend. En daar heeft ze ook reden toe. Want hoe vaak heeft rechts niet geprobeerd de tijger te berijden? Toen de Amerikaans-Nederlandse historicus James Kennedy de Mei ’68 revolte in Nederland onderzocht, in zijn proefschrift Nieuw Babylon in aanbouw, viel hem vooral dit op: in tegenstelling tot wat de mythe van de historici ons leerde, werd de culturele revolutie van de jaren ’60 in Nederland niet in gang gezet door studenten, krakers en hippies, maar door het conservatieve establishment zelf. Regenten en bisschoppen dachten de tijger te berijden door het initiatief over te nemen. En dit is historisch gezien niets nieuws. De tijger profiteert altijd van de kracht van de stommiteiten van rechts. Liberalen, socialisten, communisten, nationaal-socialisten, neomarxisten – allen hebben ze geprofiteerd van de kracht èn van de stupiditeit van rechts. En daarvoor schamen we ons nog steeds. De tijger is dood, maar in onze slaap, in onze gewetens brult ze nog steeds.

We zeiden het al: het verdriet van rechts is dat er geen werkelijk verdriet is. En daarin lijkt ze op de wereld van de revolutie waarin immers ook geen verdriet wordt gekend. De revolutie kent geen verdriet, enkel frustratie. Geen blijdschap, maar cynisme. Ze heeft de vrolijkheid verruilt voor enthousiasme. Nederigheid voor mondigheid; rechtvaardigheidsgevoel voor ressentiment; roepingsbesef voor fanatisme. Het kenmerk van de revolutie is haar tweedimensionale geestesgesteldheid van oppervlakkige emoties met daaronder een constante, smeulende woede. Neem bijvoorbeeld de persoon van Hugo Claus, schrijver van “Het verdriet van België”. Dit grootste stuk verdriet van België kenmerkte zich door veel dingen: vuilbekkerij, spot, blasfemie, pornografie, ressentiment en woede. Alleen niet door verdriet. Wel door weerzin. En deze weerzin keerde zich uiteindelijk tegen zijn eigen lichaam. Want de moderniteit vreet altijd zichzelf op. Claus kende geen verdriet. En hij kon daarom niet barmhartig zijn naar zijn opvoeding en naar het verleden toe. Enkel en alleen was er ook bij hem de smeulende woede die eindigde in smerige taal en die uiteindelijk bij hem de hand aan zichzelf deed slaan.

Hugo Claus was een duidelijk exemplaar van de tweedimensionale mens die er sinds Mei ’68 is opgestaan: een oppervlakte van frustratie die enkel en alleen diepte krijgt door de duistere diepten van vuiligheid en haat af te tasten en dit op te tuigen met een hoop overbodige informatie. Het resultaat: de moderne roman. Of de moderne column. Of iets dergelijks. De generatie van Hugo Claus heeft ons doen willen geloven dat de strijd van ’68 de strijd was tegen het fascisme. Hoe lang zullen we dit nog geloven? Volgens Götz Aly, die als student een rol speelde in het Duitse Mei ’68, moeten we dit beeld bijstellen. Volgens hem week de vernietigingdrang van de Mei ’68 generatie niet af van die van de nazi’s enkele decennia eerder. In zijn boek, Unser Kampf 1968, merkt deze veteraan van “Mei ‘68” op dat er meer overeenkomsten waren tussen de neomarxisten van Mei ’68 en hun nationaal-socialistische ouders en grootouders dan men denkt. Hij noemt een aantal zaken waaronder het gemeenschappelijke streven naar tabula rasa. Een streven dat zich niets aantrekt van historie, traditie, natuur en religie. Integendeel, al deze genoemde zaken werden juist verdacht gemaakt en in een kwaad daglicht gesteld omdat deze zaken ontwikkeling en vooruitgang van inzicht in de weg zouden staan. Behalve dat Götz Aly de mythe ontzenuwt dat de naoorlogse generatie Duitsers de oorlog verzweeg, keert hij het om: juist de neomarxistische studentengeneratie verdrong de oorlog en legde daarentegen eenzelfde pathos aan de dag als de nazi’s deden: dwepen met nieuwe waarden om de oude te vernietigen. En ik voeg daar aan toe: om uiteindelijk ook de nieuwe waarden los te laten.

Mei ’68 heeft politiek, recht en cultuur losgeweekt van de fundamenten zonder daar andere waarden voor in de plaats te bieden. Men heeft oude waarden, zoals tolerantie, vrijheid en vertrouwen, ontdaan van de basis – ontdaan van de oorspronkelijke betekenis en inhoud. Waar voorheen deze waarden een positieve betekenis hadden, en slechts konden worden verstaan in de bedding van een Europese, christelijke cultuur, hebben de revolutionairen van Mei ’68 deze begrippen veranderd van waarden in anomalieën – onmogelijkheden. Eén zo´n anomalie van de moderniteit is die van het moderne vertrouwen.

De moderne maatschappij eist steeds meer grenzeloos vertrouwen van de burger in de systemen terwijl het natuurlijke fundament voor dit vertrouwen afneemt. De moderniteit vraagt immers steeds meer vertrouwen van de burger in de grote onpersoonlijke machten en processen? Zonder vertrouwen klopt ons systeem niet meer, ik verwijs hiervoor naar het werk van Niklas Luhmann. Maar het ongefundeerde vertrouwen is problematisch aan het worden.

De Nederlandse minister van justitie Hirsch Ballin heeft het geweten. In de nasleep van de discussie over de film “Fitna” van Geert Wilders toverde hij, zoals u misschien nog kan herinneren, opeens een notitie tevoorschijn waaruit zou moeten blijken dat Wilders van tevoren het kabinet had medegedeeld dat hij in zijn film ook pagina’s uit de Koran zou scheuren. Wilders was ziedend en zei dat hij zoiets nooit had gezegd. Volgens hem loog het kabinet. En een groot deel van de bevolking wist achteraf niet meer wie de waarheid had gesproken. De vele oproepen tot vertrouwen in politiek en bestuur en de afgedwongen overgave aan de machten van politiek en justitie blijken in onze tijd opeens geen basis meer te bezitten – ze zweven als het ware. Nog nooit is het vertrouwen van de Nederlandse burger in de politiek zo laag geweest. Mei ’68 heeft met haar vernietigende kritiek de basis van gezond vertrouwen vernietigd. Haar kritiek heef het volk structureel wantrouwend gemaakt. En dit wantrouwen keert zich nu tegen het postrevolutionaire establishment.

De tijger van Mei ’68 is gestorven. Haar erfenis bestaat uit twee dingen. Ten eerste het gebrul in het collectieve geweten van onze cultuur – ik heb dit reeds kort aangestipt. Ten tweede is er haar nalatenschap in de vorm van een machine: een machinegeweer. Het geluid van de moderniteit is een constant mitrailleurvuur. De generatie van Mei ’68 heeft een mitrailleur gebouwd die als een machine alles wat boven het maaiveld uitkomt, neer maait. Met een stelsel van politieke correctheid, gelijkheidsdenken en antidiscriminatiewetgeving heeft ze een mitrailleur ontwikkeld die constant haar schoten afvuurt op de samenleving. Door haar ressentiment van een politiektechnisch instrumentarium te voorzien, heeft Mei ’68 de tijger vervangen door een mitrailleur om zo de geschiedenis af te sluiten en op te heffen. Politiek gezien bestaat het mitrailleurvuur uit de constante druk van gelijkheidsdenken, antidiscriminatiebepalingen, politiekcorrect denken op alle niveaus van ons bestaan. Technisch gezien bestaat het mitrailleurvuur uit bijvoorbeeld een medium als Internet dat al onze stappen onuitwisbaar maakt, en elke levensloop transparant kan maken.

Ik maak nu een omslag, en wel als volgt: Ik geloof steevast dat de machine van Mei ’68 ooit uit elkaar zal knallen. Links ondergraaft zichzelf namelijk voortdurend. Ze creëert een abstracte samenleving die slechts gedijt op grenzeloos vertrouwen, maar ondertussen ondergraaft ze zelf alle voorwaarden voor dat vertrouwen. En links roept voortdurend om de noodzaak van nieuwe gemeenschapsvormen, maar ondertussen ondergraaft ze elke voorwaarde voor elke vorm van gemeenschap. De vraag is dus niet òf de linkse machine zal ontploffen, de vraag is wanneer en of wij dat nog mee zullen maken. Want wij moeten natuurlijk wel overleven.

Met andere woorden: zijn wij in staat om het gebrul van de tijger in onze gewetens te doen verstommen, om onze verlamming te doorbreken, het krokodillengehuil te vervangen door echt verdriet en onze agenda niet meer te laten bepalen door het mitrailleurvuur van media en politiek? Zijn wij nog in staat om tegenover een linkse cultuur van ressentiment, ondankbaarheid en woede een tegencultuur te poneren van dankbaarheid, eer en verdriet? We zullen wel moeten, en de vraag is dan ook alleen: hoe?

Om te overleven en een begin te maken met het herstel zullen we ons moeten onttrekken aan de revolutie die nog steeds het straatbeeld domineert. De agressieve moderniteit met haar mitrailleurvuur brengt ons alleen maar op slechte ideeën. Ze put ons uit door onze hoop te vestigen op pamfletten, activisme en politisering. Ze daagt ons voortdurend uit om ons bloot te geven en ons via Internet ongeschikt te maken voor elke gang door de instituties. Rechts heeft een schreeuwend gebrek aan luwte. Hoe komen we aan deze luwte die ons denken weer op orde kan brengen?

Daarvoor keer ik terug naar het begin van mijn verhaal. Naar de begrafenis van het paleoconservatisme en dat van het traditioneel conservatisme door Claes Ryn en Paul Gottfried. Rechts is volgens hen dood omdat ze zich heeft laten verleiden door pragmatisme, doordat ze teveel is opgegaan in de waan van politiek en actualiteit, en door tal van andere redenen. Èn doordat ze lui is en het denken aan links overlaat en bovendien verstoken is van enige vorm van verbeeldingskracht waardoor onze kinderen alleen nog maar romans lezen van verbitterde lieden als Hugo Claus en consorten. De Kritische Theorie van links is dan wel dood en begraven, maar ze heeft haar uitwerking niet gemist. En de cultuur is dan wel een lachertje geworden, maar we leven er ondertussen wel middenin. En de nieuwe generaties weten niet beter dan dat alles om hen heen normaal is en nooit anders is geweest en ook niet anders kan.

Professor Ryn wijst op de noodzaak van theorievorming en verbeeldingskracht. Rechts moet, volgens Ryn, haar huiver voor theorievorming overboord gooien. En we moeten nadenken hoe het komt dat de culturele inbreng van rechts in onze tijd nihil is. Waarom reageren we alleen nog - zijn we reactionair geworden - maar zijn we niet in staat om mensen te veranderen en ze ongeschikt te maken voor de revolutie?

Want dat is mijn persoonlijke ervaring: vaak is het niet nodig om goede mensen vol te stoppen met de juiste ideologische bagage. Het is vaak genoeg om ze ongeschikt te maken voor de revolutie. Goede boeken, goede ideeën, de juiste vragen en mensen om hen heen doorbreekt de banden van de revolutie. Maar om - ook zo - mensen te bekeren, is het nodig om beslag te leggen op deze mensen.

En rechts bekeert geen mensen omdat ze het vermogen mist beslag te leggen op mensen. En om beslag te kunnen leggen op de moderne mens voeg ik nog een derde element bij de twee die professor Ryn reeds noemde, namelijk “gemeenschapsvorming”. Het intellectuele, het artistieke en het sociaal-emotionele leggen alle beslag op de mens. Maar het gaat om het integrale geheel waarbij de “gemeenschap” zowel onderdeel is als kader van het geheel. De glasheldere theorie, het vertrouwenwekkende van de gemeenschap en het intrigerende van de roman, leggen beslag, laten een indruk achter, smeden banden voor het leven.

Die gemeenschapsvorm is cruciaal. Want hoe doe je anders aan theorievorming als je geen academie hebt? Hoe doorbreek je een sfeer van provincialisme en activisme waarbij iedereen z’n eigen straatje veegt, maar waarbij geen enkel straatje nog naar Rome voert? En er dus geen culturele en ideologische synthese meer mogelijk schijnt? Dat kan door een structuur op te zetten van virtuele koffiehuizen en virtuele discoursen die uitgroeien tot een netwerk van kleinschalige initiatieven. Want zowel het kunstwerk als de theorie hebben eenzelfde geboortegrond: een sterke cultuur van intellectuele vriendschap. Daar ontstaan de ideeën die in de vorm van romans en van theorieën vorm kunnen krijgen. Met als tussenstap een essayistisch klimaat.

Rechts zal zich moeten onderscheiden in een oefening die zowel het gewone leven omsluit als de kunsten. Om de brullende tijger in ons geweten het zwijgen op te leggen zullen we eindelijk eens schoon schip moeten maken met de ballast van ons verleden. En alleen een culturele en ideologische synthese verhindert een koelbloedige afrekening met dat verleden. Een cultuur van dankbaarheid en van echte emoties zal het tegen de cultuur van ressentiment moeten opnemen. En alleen door de politiek naar het tweede plan verwijzen, zullen we het geluid van het mitrailleurvuur stoppen. Let wel: het geluid, maar niet het vuur zelf. Maar meer is niet mogelijk en we zullen die luwte nodig hebben om rechts weer op orde te krijgen. Veertig jaar Mei ’68 vraagt dus om concrete stappen van ons.


Lees verder...