vrijdag 28 april 2006

DOMBO-ECONOMIE

Het dagbladconcers Wegener gaat meer dan 300 werknemers ontslaan. Het concern wil 25 miljoen euro bezuinigen. De bezuinigingsoperatie betreft Brabants Dagblad, BN/De Stem, De Gelderlander, de Stentor, De Twentsche Courant Tubantia, Eindhovens Dagblad en de Provinciale Zeeuwse Courant.

Met de ontslagen binnen het Wegenerconcern is de zoveelste ontslagronde binnen het medialandschap aan de gang. En de verwachting is dat het niet de laatste zal zijn. Was er enige tijd geleden al de mededeling dat het dagblad Trouw een flink aantal journalisten moest ontslaan vanwege een ingestorte advertentiemarkt, en er ook bij de Telegraaf enkele honderden banen zouden verdwijnen, is het nog onduidelijk of deze markt zich zal herstellen. Zo blijft de situatie van de nieuw gevormde Randstadkrant (onder andere gevormd door het Algemeen Dagblad) onzeker en is er geen einde aan de vergrijzing van het lezerspubliek van de bestaande dagbladen.

Met de kaalslag onder het journalistenbestand van de Wegenerkranten schrijdt de culturele armoede in ons land voort. En het einde is niet in zicht. Niet alleen is er binnen de geschreven media een tendens van het geschreven woord naar het beeld. Ook buiten de kranten om wordt er steeds minder gelezen. Standaardwerken worden steeds minder aangeschaft. Opiniebladen boeren nog steeds langzaam achteruit. Binnen de boekenbranche is er steeds meer sprake van een bestsellercultuur die ertoe leidt dat steeds meer mensen eenzelfde boek kopen dat vaker onderhoudend dan vormend is. En de mediahypes rond boeken zorgt ervoor dat steeds meer aangeschafte boeken ongelezen in de boekenkast verdwijnen.

Op deze wijze wordt de idee van "Nederland Kenniseconomie" hoe langer hoe meer een farce. Mensen zoeken informatie op op internet, maar het is informatie zonder samenhang en bijeen geraapt met een van tevoren uitfilterende en selecterende doelstelling: ervaring, beleving en carrière.

Waren het voorheen politieke, religieuze en culturele organisaties die de mensen denkkaders en frameworks of reference aanboden: politieke partijen, kerkelijke studiegroepen, etc.; in onze tijd ontstaat er een enorm gat wat betreft het intellectuele vormingswerk.

De bevrijding van beproefde en gewogen kennis en van werkelijkheidsbeschouwingen als leveransciers voor de noodzakelijke kaders en fundamenten van onze kennis, zorgt ervoor dat onze Kennis-Economie transformeert in een Dombo-Economie.

In een tijd waarin veel oude klassieke hoofdwerken van de Europese cultuur nog slechts in Azië en in de Verenigde Staten worden bestudeerd, maar niet tot nauwelijks in Europa zelf, is er meer nodig dan een houden van wat we hebben. Niet de optelsom van NRC.Next, Metro, Elsevier, Wegener, Telegraaf, Trouw, etc. etc. Van deze uitgebeende karkassen valt geen soep meer te koken. Wat nodig is, is een cultuur van fundamentele herbezinning en heroriëntatie op fundamentele kaders en beproefde kennis. Het is uit deze herbezinning dat er nieuwe media dienen te ontstaan die voorkomen dat we verworden tot een Dombo-Economie en Dombo-Land.

Noot

[1] Honderden ontslagen bij Wegener op Refdag.nl d.d. 26/04/2006.


Lees verder...

dinsdag 25 april 2006

DE LAATSTE BURGER

Volgens de Nederlandse elite moet de koningin een louter ceremoniële functie krijgen. Dit heeft een onderzoek van TNS NIPO uitgewezen. Daarmee staat de positie van de laatste burger van Nederland op de schop.

Moet de rol van de koningin c.q. de vorst worden aangepast aan de roep om democratisering in onze tijd? Volgens de elite van Nederland wel. Een onderzoek van TNS NIPO, dat in opdracht van de Volkskrant werd gedaan, wees uit dat ongeveer 56 % van de decision-makers van Nederland voor een louter ceremoniële rol is van onze vorst(in) [1].

Volgens de belangrijkste Nederlanders moet de politiekinhoudelijke rol van de monarchie worden ingeperkt of afgeschaft. Een meerderheid van hen, onder wie bestuurders, senatoren, topondernemers en wetenschappers, vindt dat het koningshuis zich alleen nog moet bezig houden met "lintjes knippen". De enquête-uitslag was onderdeel van een onderzoek van de Volkskrant en de Erasmus Universiteit naar de invloedrijkste Nederlanders, waarvan een top-200 is gemaakt.

Aansluitend bij de resultaten van dit onderzoek kwam er afgelopen dagen een initiatief naar buiten van diverse politieke jongerenorganisaties. Met name die van de PvdA, de Jonge Socialisten, bereidt een burgerinitiatief voor om te komen tot een referendum. Daarmee kan de Tweede Kamer gedwongen worden te debatteren over de kwestie: laat de (in)formateur aanwijzen door de Kamer en niet langer door de koningin. Het uiteindelijke doel is de afschaffing van de monarchie [2].

Woordvoerder Paul Scheffer: "Een referendum mag niet over een grondwetswijziging gaan. We kunnen de Kroon dus niet uit de Grondwet halen". Maar op de site van de Jonge Socialisten kan wel een petitie worden getekend om artikel 42 lid 1 van de Grondwet te schrappen, waardoor de koningin niet langer lid is van de regering. Scheffer: "Dan mag het staatshoofd alleen linten knippen." Volgens hem zal dan na een paar jaar duidelijk zijn of Nederland nog steeds zo veel geld aan de monarchie wil uitgeven. De vorstin zal dan minder belangrijk zijn en daarmee misschien ook minder populair.

Openlijke manipulatie van de "wil van het volk", en het zo naar de eigen hand zetten van de Grondwet, is dus slechts voorbehouden aan hen die nooit hebben overgelopen van achting voor het volk: links Nederland. Als het volk niet op een bepaalde wijze denkt, dan moet het volk ertoe gebracht worden. Een onbetekenende jonge hond van de Jonge Socialisten spreekt daarmee uit wat het beleid is van de grote-mensen socialisten die feitelijk niets anders doen. Ella Kalsbeek, PvdA-woordvoerder met betrekking tot het koningshuis, zei dan ook: "Ik vind het niet zo’n erg urgent thema. Formeel is er veel voor te zeggen, maar materieel hebben we het puur ceremoniële koningschap al bijna bereikt." En verder: "Als sociaal-democraat ben ik er natuurlijk niet voor dat mensen aangeboren functies hebben" [3].

Volmondig geeft men toe "materieel" allang de formele kant van de Grondwet te hebben uitgehold. Het "formele" van de Grondwetstekst is daarmee voor de socialisten van de PvdA een onbelangrijke bijzaak geworden. Als er sprake is van een ongeschreven Grondwet, dan blijkt dat hier. De links-liberale agenda is bedoeld om het volk rijp te maken voor een vastlegging van datgene waar de politiek allang mee bezig was. Zo werkt het blijkbaar. In een democratie is het volk het sluitstuk in de "democratische besluitvormingsprocedure".

De tendens om de rol van de vorstin te heroverwegen komt niet uit de lucht vallen. Al lange tijd is er de roep om deze te beperken. Met name de rol tijdens de kabinetsformatie - het aanwijzen van een formateur - wordt door velen overbodig geacht. Veel liberalen sluiten zich bij deze gedachte aan.

Was kritiek op de monarchie lange tijd voorbehouden aan socialistische groeperingen en aan een D'66 met haar drang tot bestuurlijke vernieuwing, opvallend is het snel toegenomen draagvlak binnen de politiek om de rol van het koningshuis onder kritiek te stellen. Behalve de enorme groei van de linkse partijen, de afgelopen jaren, is ook de veranderende rol van de liberalen van de VVD hier debet aan. Stond deze partij vanouds voor een sterke nationale identiteit met een waardering voor de constitutionele traditie sinds de negentiende eeuw, de huidige liberalen zijn zich meer en meer aan het losmaken van hun verleden.

Met het deconstitutionaliseren van de koning worden de laatste resten van de republiek opgeruimd. Niet dat velen dit zo zullen interpreteren; het koningshuis zelf misschien wel het minst. Maar het zijn met name redenen die weinig tot niets met de koningin zelf hebben te maken die kanttekingen plaatsen bij de ijver van sommigen om de politieke rol van het koningshuis te beperken.

De werkelijke motieven om de monarchie betekenisloos te maken, zijn gericht op datgene waar het koningshuis voor staat: de verworteling in de historie, in het volk. De politieke constante factor in ons staatsbestel en daarmee als het ware een dempende werking op de waan van de dag die de politiek kan beroeren. Met name de erfelijkheid van de troonsopvolging is veel moderne mensen een doorn in het oog.
In het moderne Nederland is de vorst - constitutioneel gezien - de enige persoon die wordt gekenmerkt door de onlosmakelijke band aan het land, haar volk en haar historie. Deze onlosmakelijke band is niet los te zien van de unieke roeping en de levenslange vervulling van dit ambt. De bevoegdheden van de vorstin zijn door haar uniciteit, en door het geboorte-bepaalde karakter van haar ambt, onoverdraagbaar. In het ambt van de vorst komt het belang van de voorvaderen tot uiting, en daarmee "de traditie als democratie van de doden" (G.K. Chesterton).

Wie hier de al eerder genoemde dempende werking van de monarchie in betrekt, zal de contouren ontwaren van de republikeinse burger. Gebonden aan volk, land en historie, begiftigd met onvervreemdbare en onoverdraagbare rechten en plichten, drager van een burgerambt met een unieke roeping, viel deze republikeinse mens nooit onder en samen met het democratische bestel. Integendeel. Juist de genoemde elementen moesten er voor zorgen dat de volkswil getemd en getemperd werd. In de Verenigde Staten zorgen republikeinse noties als "balance of power" en "limits of power", samen met de Contitution en de Bill of Rights, de burger en de natie beschermen tegen de waan van het volk en de dictatuur van de meerderheid van het moment (zoals via het stelsel van "kiesmannen"). Dit land, dat ooit zo geïnspireerd was door het voorbeeld van de Republiek der Verenigde Nederlanden, laat ons zien dat er in Nederland maar bar weinig is overgebleven van dit republikeinse beeld. Met één uitzondering: slechts de persoon van de vorst voldoet nog aan dit burgerideaal.

Want zonder dat Beatrix het zelf weet (of wil weten) is ze de laatste republikeinse mens in ons land. De vraag is dan ook niet of de rol van de vorst moet worden teruggedrongen, maar of de republikeinse burgerschap niet dient te worden hersteld en teruggegeven aan elke Nederlander. Als er iets urgent is, dan is dit niet het afschaffen van de monarchie, maar juist het herstel van het koningschap van iedere "huisvader".

Wat ons land nodig heeft zijn burgers die zich weer vastgeklonken weten aan het belang - de Res Publica - van volk, natie en historie. Wat we nodig hebben zijn burgers met onvervreemdbare en onoverdraagbare rechten en plichten; mensen die denken, leven en handelen in de lijn van de unieke geboorte in de lijn van vorige generaties die voortdurend meespreken.

Het is duidelijk dat de lijn van de "elite" van ons land, en van "links" Nederland, een geheel andere is. Niet het herstel van de burger, maar het opruimen van het laatste aandenken aan deze burger is haar doel. Het referendum rond de Europese Grondwet liet al zien dat de elite van Nederland warm liep om de Nederlandse soevereiniteit in de uitverkoop te doen; met name in de "rijke" gemeenten van Nederland stemde men massaal voor de Europese Grondwet. Het rechteloos maken van de tot massa vervormde burgers past in het beleid dat erop gericht is de gevaren van vrijheid en verantwoordelijkheid te elimineren [4]. Wonderwel vloeien de belangen van de "elite" en "links Nederland" zo naadloos in elkaar over.

We hoeven ons over de rol van het koningshuis in dezen geen illusies te maken. Alles wijst erop dat het niet de stem van haar voorvaderen is die in Beatrix spreekt, maar die van de linkse politiek van pappen en nathouden. De negentiende-eeuwse kunstmatige "consitutionele monarchie" heeft het tegendeel gebracht van waarvoor het koningschap oorspronkelijk was bedoeld: het behoud van de republiek en zo nodig het herstel ervan. Als instrument van een elite die erop uit is (en was) om oude barrières op te ruimen, heeft ons koningshuis haar ambt en roeping verkwanseld.

In de aanloop naar Koninginnedag, pleiten wij dan ook voor het herstel van de monarchische republiek. En laat de Oranjes maar Stadhouder blijven. Als Willem-Alexander het tenminste in zich heeft om onder persoonlijke bevelvoering onze vredesmissies in Afghanistan (of Irak) te leiden. Als een echte Oranje. En net als zijn voorvaders. Ten voorbeeld voor alle andere burgers van de Monarchische Republiek der Verenigde Nederlanden.

Noten

[1] Elite wil minder macht koningshuis op Elsevier.nl d.d. 22/04/2006; en Ceremoniele rol voor Oranjes in de Volkskrant d.d. 21/04/2006.
[2] Plan tegen macht vorstin door Frank Bosman in Het Parool d.d. 13/04/2006. (Link via Onafhankelijke Nieuwsflits cq. www.onafhankelijk.nl.)
[3] Andere rol Oranjes heeft geen prioriteit in de Volkskrant d.d. 24/04/2006.
[4] Zie in dit kader mijn artikel: "DE EUROPESE VREDESDREIGING".


Lees verder...

vrijdag 21 april 2006

DE ORATIE VAN AFSHIN ELLIAN

Volgens prof. Afshin Ellian is het islamitische terrorisme de grootste bedreiging voor het Westen in de moderne tijd. Onze huidige rechtsstaat is niet voldoende uitgerust om deze dreiging te kunnen weerstaan. Niet alleen juridische middelen zijn nodig in deze strijd, de maatschappelijke knelpunten die de sociale cohesie van onze rechtsstaat in de weg staan, dienen te worden opgeruimd.

In de oratie die prof. Ellian 18 april hield in Leiden, met de titel "Sociale cohesie en islamitisch terrorisme" [1], zet de nieuwbakken hoogleraar bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in Sociale Cohesie, burgerschap en multiculturaliteit de zaak op scherp. Met de woorden van de Duitse filosoof Ernst Cassirer meent hij dat er op dit moment sprake is van "demonische, mythische krachten" die we moeten bestrijden.

Voorwaarde om tot een adequate bestrijding van terrorisme en fundamentalisme te komen, is volgens Ellian dat we het vraagstuk van de sociale cohesie als innerlijke samenhang van de politieke orde ter hand nemen. Ellian onderscheidt plurariteit van multiculturalisme. Het eerste is volgens hem onlosmakelijk verbonden met het begrip rechtsstaat. Ellian stelt samen met Hannah Arendt: "Politiek in de zin van de publieke ruimte (of polis) veronderstelt reeds de pluraliteit van de mensen. De aanwezigheid van de ander maakt het handelen en spreken mogelijk: voordat men kan spreken, moet men aangesproken zijn. Dit is de betekenis van het begrip pluriformiteit die niets te maken heeft met de komst van migranten naar Europa. De pluraliteit is, kortom, de conditio sine qua non voor een rechtsorde."

Iets anders is het met multiculturalisme. Een multiculturele samenleving is, aldus Ellian, een feitelijke toestand waarin mensen uit verschillende culturen wonen. En omdat deze culturen verschillende normen en beginselen hanteren, ontstaat een conflictueuze situatie. Ellian stelt samen met Cliteur vast dat "een rechtsorde niet een safaripark is waar inheemse en niet inheemse toeristen kijkend naar elkaar en naar de dieren in de natuur aan het ronddwalen zijn. (...) Een rechtsorde is meer dan een safaripark. Een rechtsorde beschikt over een gedeelde geschiedenis, taal, en een oorsprongsverhaal waaruit een rechtsorde geleidelijk is voortgekomen."

To make History happen

De Duitse filosoof Peter Sloterdijk merkte eens scherpzinnig op dat veel Amerikaanse religiositeit is gebaseerd op de drijfveer "to make God happen". De Leidse rechtsfilosoof Afshin Ellian is de belichaming van de echo die deze woorden kunnen oproepen. Ellian lijkt te denken: "Als Fukuyama jammer genoeg geen gelijk heeft met zijn "liberale einde van de geschiedenis", dan maar de vlucht naar voren: "to make History happen".

De idee van de echo noem ik hier niet voor niets. Ze wordt door prof. Ellian zelf naar voren geschoven op basis van de bevindingen van de Duitse rechtsfilosoof Carl Schmitt. Was het Schmitt niet die stelde dat alle belangrijke belangrijke begrippen die verwijzen naar de "wezenlijke aspecten van de premoderne rechtsorde" een transcendente oorsprong hebben en in de moderne staat geseculariseerd zijn? Ellian: "Terecht constateert Carl Schmitt in zijn Politische Theologie, dat alle pregnante begrippen van de moderne staatsleer geseculariseerde theologische begrippen zijn."

De insteek bij Schmitt vloeit bij Ellian voort uit zijn interpretatie van de rechtsgeschiedenis. Deze interpretatie zet Ellian, in navolging van Kantorowiczs en zijn studie The Kings' Two Bodies, in bij de sacrale koningsfiguur, die weliswaar niet despotisch was en een onbegrensde macht had, maar wel "quasi-goddelijk, onsterfelijk en onzichtbaar was. De vorst was een schaduw van God."

De vorst was, en dan citeert Ellian de Franse politieke denker Claude Lefort, "een bemiddelaar tussen de mensen en de goden, of, als gevolg van de verwereldlijking en ontkerstening van het politieke handelen, een bemiddelaar tussen de mensen en transcendente instanties als de soevereine Gerechtigheid en de soevereine Rede. Hij stond boven en onder de wet en droeg in zijn evenzeer sterflijke als onsterfelijke lichaam het principe van zowel het ontstaan als de ordening van het koninkrijk."

Legitimatie van macht

In navolging van Claude Lefort spreekt Ellian dan over "de legitimatie van de macht die tegelijkertijd de maatschappelijke cohesie mogelijk maakte. De vorst, als een bemiddelend instituut tussen het transcendente en immanente, gaf vorm aan de samenleving" (ordening van het koninkrijk - Ellian). En dan komt het: "Met de onthoofding van Lodewijk de XVI onthoofde Europa ook het imaginaire koninklijke lichaam. Daarmee werd de moderne democratie geboren: de plaats van de macht werd leeg verklaard."

Deze plaats mag volgens Ellian niet leeg blijven. In feite doet Ellian hierna weinig meer dan de Franse idee van de laïcité als voorbeeld stellen. Waar Bart Jan Spruyt al eerder sprak over de superlegaliteit in Schmitteaanse zin, doet Ellian in feite niets meer dan een academisch herhalen in causerievorm van datgene dat eerder door Spruyt in diens essay De toekomst van de stad [2] is voorgesteld. Deze stelde in zijn essay de idee van Schmitt over de superlegaliteit centraal om zo, net als in de Weimar-tijd, onze democratische rechtsstaat te beschermen tegen krachten waar onze liberale rechtsorde naar negentiende-eeuws model niet tegen is opgewassen. De belangrijkste bedreiging van deze rechtsorde is, zowel volgens Spruyt als Ellian, de islam.

Ellian weet dat zijn introductie van de superlegaliteit in de vorm van de neutrale staat en de grondrechten enige onderbouwing nodig heeft die verder reikt dan de loutere verwijzing naar de immanentisering van de soevereine macht. Wie het begrip volkssoevereiniteit centraal stelt, als immanentisering van de Goddelijke soevereiniteit, ontkomt niet aan het begrip "volk", met een volgens Ellian, duistere connotatie. Dit volk is niet alleen nodig om de vorm van de macht present te stellen - "de wijze waarop ze wordt voorgesteld" (Lefort), maar ook om de reikwijdte ervan te bepalen. Ellian:

"Een onbegrensde rechtsorde is geen rechtsorde." (...) "Een rechtsorde beschikt over een gedeelde geschiedenis, taal, en een oorsprongsverhaal waaruit een rechtsorde geleidelijk is voortgekomen. Het recht is uiteraard niet een statisch geheel, maar het is een dynamisch en bewegelijk instituut. De constatering dat recht beweegt en verandert, neemt niet weg dat er van een voorafgaand historisch rechtsbewustzijn sprake moet zijn."

De grens van de rechtsorde is dan volgens Ellian het "volk". Bij monde van de christelijke rechtsfilosoof Paul Scholten stelt hij dan dat "recht de regeling is van de verhouding van den mensch tot anderen, met wie hij samenleeft, een min of meer bepaalde groep." Scholten:

"En toch is het die historische eenheid, een eigen zijn, dat zich afscheidt van anderen en zich daarvan onderscheidt, die we met het woord volk aanduiden. Die eenheid in de veelheid is er in handelen naar binnen en naar buiten én die eenheid zijn de handelenden zich bewust. Zij verenigen zich en sluiten tegelijk anderen uit. Die eenheid berust niet op keuze, maar dringt zich op: zij is onontwijkbaar. Het zijn de lotgevallen van de groep, het historisch gebeuren die haar doen ontstaan."

En wanneer er in het geestesleven van de groep sprake van een disharmonie, dan citeert Ellian opnieuw Scholten met diens stelling: "Nieuw recht komt dus uit den strijd om het recht."

Hegel

Het is duidelijk dat de continuïteit in het recht die Ellian voorstaat sterk Hegeliaans is gekleurd. Begrippen als strijd en disharmonie bepalen de bedding van "een cultuur van recht". Het is in deze cultuur waar de articulatie van de macht en de bijbehorende soevereiniteit van het volk vorm krijgt in een zogenaamde rechtsorde.

Het doet enigsvreemd aan om Ellian "de geleidelijkheid" van de oorsprong van de rechtsorde te zien toepassen op de mensenrechten, die hij in zijn oratie aplomb introduceert als boven elke kritiek en tegenspraak geldende normen als jus constitum en dus onderscheidt van het jus constituendum als het dialectische proces in de "cultuur van het recht" waarin er een beweging wordt gemaakt naar het jus constitum. Ellian:

"De constatering dat recht beweegt en verandert, neemt niet weg dat er van een voorafgaand historisch rechtsbewustzijn sprake moet zijn. Daarom spreken we van een rechtscultuur: een cultuur waarin een bepaalde vorm van het recht tot stand komt. Het rechtsbewustzijn is het wordingsproces van jus constitum naar jus constituendum."

Door de introductie van het dialectische karakter van de geleidelijke gang van cultuur en recht is Ellian in staat zelfs een Franse Revolutie als constituerend moment te hanteren in zijn opvatting over een cultuur van recht. Om de Revolutie met haar mensenrechten niet als "breuk" te hoeven zien, koppelt hij, enigszins "Tocquevilliaans", de idee van de soevereine volkswil aan de sacrale soeveine vorst. Had Tocqueville immers niet gewezen op de centraliserende ontwikkeling in het Frankrijk van voor de Revolutie? Ellian noemt de naam van De Tocqueville weliswaar niet, maar door de Franse Revolutie te degraderen tot een voetnoot in de geschiedenis, houdt hij zijn noodzakelijke geleidelijksheidsthese in stand.

Een geschiedenis zonder inhoud

Deze geleidelijkheidsthese heeft Ellian namelijk nodig om zijn "rechtsorde", of meer nog: de superlegaliteit achter deze orde, rechtsgeldigheid te verschaffen. Afgezien van een haast mythische interpretatie van de geschiedenis door het onthoofden van Lodewijk XVI meteen ook maar te hanteren als momentum voor het "Nederlandse volk" - Ellian maakt er een Europese rechtsomwenteling van, is het opvallend hoezeer Ellian door zijn opvatting over de continuïteit van de rechtsgang de geschiedenis ontdoet van haar concrete inhoud. De werkelijkheid van Europa had in de eerste plaats te maken met gewoonte en tradities die als rechtsvormen functioneerden temidden van een werkelijkheid die werd gekenmerkt door confederale en patriarchale structuren.

De koning was in de eerste plaats de hoeder van het Recht en van de rechten, en daarmee de belichaming van de ordening van zijn rijk. De wending van de fundering van het recht op de orde en de ordening die ontspruit aan het leven zelf, naar die op de macht en de soevereiniteit van deze macht is niet simpelweg af te doen met "disharmonie" en "geleidelijkheid".

Het Franse model van de zichzelf verabsolutiserende macht de vorst (Droit Divin), dat sinds de 13e eeuw sterk opkwam, wordt door Ellian als model gehanteerd om de gehele Westerse cultuur te interpreteren. Daarin refereert hij, zoals we al zagen, aan de dubbele gestalte van de soeverein die zowel onder het recht als erboven stond. Het is een dubieuze stelingname. Mannen als Fritz Kern, Robert Nisbet en Russell Kirk hebben aangetoond dat zowel de joods-christelijke, als de klassieke (tot 100 na Chr.) als de Germaanse tradities niet zoiets kenden als een soeverein die boven de wet stond. Wel zien sommigen een historische ontwikkeling, met name in Frankrijk, naar een centralistische staat onder een koning die zichzelf boven de wetten acht (zoals door De Tocqueville en Fritz Kern). In dit licht is het interessant en belangrijk om de gelijktijdige cesuur te noemen die Louis Dupré noemt: de breuk tussen de wil en de kosmische orde in en vanaf de dertiende eeuw.

Het is deze ontwikkeling die haaks stond op christelijke, Romeins-republikeinse en Germaanse tradities, die resulteerde in de moderne opvattingen over de soevereiniteit en de zogenaamde rechtsstaat. Waar anarchie, burgeroorlog of terrorisme heerst of dreigt is de idee van de absolute soevereiniteit een aanlokkelijke idee. Thomas Hobbes kwam er al mee aanzetten in het licht van de Engelse burgeroorlogen van de zeventiende eeuw. En tijdens de Weimar-republiek grepen tal van politieke theoretici terug op mannen als Hobbes om hun politiek van staatspositivisme, rechtspositivisme en decisionisme mee te onderbouwen. Hans Kelsen is hier een belangrijke naam, Carl Schmitt een andere.

De vulkanische bodem van de politiek

Ellian probeert eenzelfde sfeer op te roepen van "een dans op de vulkaan". Niet voor niets begint Ellian zijn oratie met een citaat van Ernst Cassirer: "In der Politik leben wir immer auf vulkanischem Boden." Uit zijn oratie wordt niet duidelijk waar volgens Ellian de moderniteit aanvangt, maar hier verklaart Ellian dus de gehele geschiedenis tijdens de moderniteit tot een serie voetnoten bij zijn (dialectische) opvattingen over de cultuur van het recht. En (opnieuw) hanteert Ellian de truc van Schmitt, om een werkelijkheid te veronderstellen die uit zichzelf geen orde kent, en die slechts een gang is naar het einde van de geschiedenis: bij Ellian is dit de vestiging van de laïcité.

Vanuit dit einde interpreteert Ellian onze cultuur van het recht. Vanuit dit einde definieert hij ons volk als "die historische eenheid, een eigen zijn, dat zich afscheidt van anderen en zich daarvan onderscheidt". Deze eenheid is geen keuze, ze dringt zich aan ons op. Zo zijn er meer niet te bediscussiëren zaken: mensenrechten, macht, de volkssoevereiniteit, de macht hieraan verbonden, en het verschijnsel dat deze macht zich manifesteert in haar symbolische status, Ellian: "De macht ligt buiten de samenleving. Het symbolische verwijst naar de zingeving en de betekenisvelden die de onderliggende relatie van concrete handelingen zichtbaar maken." Ellian constateert daarom, met Donald Loose en Claude Lefort, dat het "de symbolische code is, die tot elke concrete werkelijkheid toegang biedt, en niet de werkelijkheid die de code dicteert."

De grove omkering van de werkelijkheid stoort Ellian niet. Dat is ook niet vreemd voor iemand die met behulp van een christelijke Paul Scholten de religie wil verbannen uit de rechtsstaat, en die met behulp van de protofascist Carl Schmitt de legitimatie van de laïcité fundeert. Voor iemand die de werkelijkheid van Hegel door de werkelijkheden van Franse Revolutie en Wereldoorlogen heen laat denderen, en daar volgens zichzelf zonder kleurscheurtje uit te voorschijn komt, is de werkelijkheid iets bijkomstigs.

Ellian ontpopt zich als een regelrechte zwendelaar in juridische ideeën wanneer hij meegaat in Hegels interpretatie van de islam (daar althans Hegel voor gebruikt). Volgens Hegel zou, zo zegt Ellian "de abstractie de ziel van Mohammed hebben beheerst. Het enthousiasme ter uitvoering van een abstractie leidde tot het fanatisme. Hegel realiseerde zich tenslotte dat de islam wel degelijk concrete aspecten van het leven beheerst en bepaalt, maar Hegel heeft het hier over de strijd, de politieke strijd die de totale existentie op het spel zet waarvoor de moslim bereid is te doden en gedood te worden: de gewapende vorm van Jihad."

Leidse abstracties

Niets is te gek voor onze Iraans-Leidse neoconservatieve verlichtingsdrijver. Bij de islam ziet hij, net als Hegel, de fanatiserende tendens tot "reinheid en algemeenheid". Waarom bij zichzelf niet? Wordt door de werkelijkheid ondergeschikt te maken aan de symbolische orde, en door het najagen van de laïcité, immers niet de abstractie door Ellian bovenaan gesteld? Namelijk een abstractie die de "gelijkheid" wil afdwingen en wil vervolmaken? Zoals Paul Cliteur van mening is, en die Ellian kennelijk met instemming aanhaalt? Namelijk deze opvatting: "dat een multiculturele samenleving vraagt om een neutrale staat, immers naar mate de tegenstellingen in de samenleving groter worden, moet de staat zich steeds neutraler gaan opstellen"?

Prof. Ellian poneert "een sociaal-economisch beschavingsoffensief dat burgerschap en niet religie centraal stelt. Een constitutionele herinrichting, (...) die tot doel zou moeten hebben om enerzijds de sociale cohesie te herstellen en anderzijds de democratische weerbaarheid van de samenleving te vergroten." Hiervoor moet volgens Ellian expliciet de scheiding van religie en staat in de grondwet worden opgenomen. Indirect hanteert Ellian een visie waarin de grondrechten niet onderling mogen fricteren, met andere woorden: alle grondrechten moeten ondergeschikt worden gemaakt aan het gelijkheidsbeginsel, bijvoorbeeld bij de invulling van het recht op onderwijs in Artikel 23 van onze Grondwet.

Door zelfs in de Grondwet de concrete vrijheden volkomen ondergeschikt te maken aan het abstracte gelijkheidsbeginsel toont Ellian zich een verrader van zijn eigen woorden. Ellian leeft in de gevaarlijke mythe dat de strikt neutrale staat der gelijkheid een coherent volk schept. Het "gemeenschappelijke oorsprongsverhaal" noemt hij wel, maar Ellian verwijst in zijn oratie slechts naar politieke filosofen als Lefort en Schmitt die staan opgesteld rond het fictieve altaar van het schavot waarop koning Lodewijk XVI werd onthoofd. Deze daad is voor Ellian een opknopingspunt voor de gemeenschappelijke basis. Is de "gelijkheid" die hier uit spreekt een voorbeeld van de staat die Ellian voor ogen staat?

De doelstelling van Ellian is mondiaal. Waar neoconservatieven als Fukuyama gas terugnemen, is men in Nederland blijkbaar nog niet zover. Hoe kan het ook anders. Waar "filosofen" als Ellian rondstrooien met abstracte begrippen en algemene zaken, en onderwijl zichzelf durven tegenspreken, zijn we nog lang niet van denkers als Ellian af. Of om het met Ellian te zeggen, die de volgende woorden (weer) bij Hannah Ahrendt weghaalt: "De mens kan telkens opnieuw beginnen". De mens kan opnieuw beginnen omdat de geschiedenis doorgaat en het einddoel hetzelfde blijft, namelijk een burgerschap zonder grondrechten en eigenschappen, als onderdeel van een uniek volk dat overal ter wereld hetzelfde volk is, en onder een macht die zichzelf legitimeert met een verwijzing naar de guillotine.

Noten

[1] Zie voor de uitspraken van prof. Ellian: "Terreurbestrijding lastig door vele knelpunten".
[2] Bart Jan Spruyt, De toekomst van de stad.


Lees verder...

DE CONTROLESTAAT VAN VERDONK

Het liberale denken in Nederland krijgt een steeds grimmiger karakter. Moderne liberalen laten zich kennen als controlefreaks die het niet zo nauw nemen met de grondrechten en met de geschiedenis. De platte Rita Verdonk deed op dergelijke wijze van zich spreken.

Afgelopen week klonk er bij monde van Ed Sinke, de campagneleider van Rita Verdonk, volgende opmerkelijke uitspraak: "Vertrouwen is goed, controle is beter" [1]. Deze uitspraak deed hij naar aanleiding van de verkiezing binnen de VVD van het lijsttrekkerschap voor de komende Tweede-Kamerverkiezingen. Bij deze verkiezingen wil Rita Verdonk een waarnemer hebben. Niet dat ze haar eigen partijgenoten niet vertrouwt, maar "vertrouwen is goed, controle is beter".

Het moest er een keer van komen. Het grenzeloze, bodemloze en fundamentloze vertrouwen van de afgelopen decennia moest een keer worden afgestraft. Op zich genomen is het goed mogelijk dat de uitspraak een uitglijder is van een onervaren politica. Opvallend is dan wel dat èn er binnen de VVD geen protest klonk tegen deze bejegening èn dat deze uitspraak geheel past in het plaatje van deze tijd.

Bijna gelijktijdig klonk het pleidooi van hoogleraar Ellian, die pleitte voor een meer preventieve aanpak van terrorisme en fundamentalisme [2]. Om te beginnen moet er volgens hem op school worden geleerd wat de grondrechten zijn waarnaar iedere Nederlander zich heeft te voegen. Onder meer moet duidelijk zijn dat homoseksuelen dezelfde rechten hebben als heteroseksuelen en eveneens dat mannen en vrouwen gelijk zijn.

Het is niet duidelijk dat er aanwijzingen zijn dat scholen zouden aanzetten tot haat ten opzichte van homo's of van vrouwen. Zeker buiten het islamitische onderwijs lijkt er geen enkele reden te zijn dat er op scholen broeinesten van haatzaaierij zouden huizen. Maar ook hier geldt: "vertrouwen is goed, controle is beter". Want waarom zou je een mens vertrouwen die je niet kent? En aangezien vertrouwen beter is dan kennen èn controle nog beter is, is controle het antwoord op elk mogelijk probleem. Waarom zou je mogelijke problemen toelaten als je met wat meer controle juist kunt voorkomen dat je er ooit achter komt òf deze problemen ook werkelijk bestaan?

Maar waar de uitspraak in het onderwijs nog enigszins te begrijpen kunnen zijn - al zijn daar ook kanttekeningen bij te plaatsen - is ze in de rest van de maatschappij dubieus. In de leraar-leerlingrelatie kan er sprake zijn van gezonde controle, al zou het merkwaardig zijn om ook hier de controle voorop te stellen. Een goede leraar kent zijn leerlingen immers? En een goede werkgever kent toch immers zijn werknemers? En een goede ouder kent toch immers zijn of haar kind?

Waarschijnlijk niet in het universum van Verdonk, Sinke en aanverwante liberalen. Daar gelden wetten en regels die uitgaan van onpersoonlijke, zakelijke verhoudingen. In de contractmaatschappij worden mensen niet meer gekend, laat staan dat er vertrouwd kan worden. De gepropageerde potentiële mobiliteit in sociale, affectieve en economische relaties heeft ook geen tijd om nog mensen te vertrouwen op basis van kennen. Voeg daar het fenomeen "open grenzen" aan toe en het is duidelijk dat zoiets zelfs onmogelijk is.

Zonder dat ze het weet manifesteert Rita Verdonk zich als een politica die haar burgers niet kent, en waarschijnlijk ook niet vertrouwt. Haar vorm van liberalisme heeft geen innerlijke weerbaarheid om de ontwikkelingen van mobiliteit en verzakelijking van menselijke relaties tegen te willen houden. Het is dan ook niet vreemd dat ze dit gebrek aan innerlijke weerbaarheid op een ander projecteert.

Haar partijgenoten doen ook niet anders. Daar projecteert men dit onvermogen weliswaar niet op elkaar (althans niet naar de buitenwereld toe, zoals Verdonk) maar op de burger. Zoals afgelopen week bleek tijdens de bespreking van het "lespakket homoseksualiteit". Voor liberalen is het ondenkbaar dat ouders hun eigen waarden, normen en levenswijze standaard vinden in de opvoeding van hun kinderen. En is het eveneens ondenkbaar dat veel ouders hun kinderen een enigszins onbevangen jeugd willen schenken, ook in seksueel opzicht.

Sinds wanneer heeft de Staat een opvatting over seksualiteit? En sinds wanneer mogen burgers zelf niet meer weten wat ze "normaal" vinden? [3] Sinds de politiek heeft besloten dat ieder mens van jongs af aan een bewustzijnsdier moet worden. Een reflectie- en controlemachine die steeds maar moet denken: Is het wel echt wat ik voel? En wil ik dit wel echt? En ben ik dit wel echt? En houden mijn ouders wel van mij?

In de moderne Staat van Verdonk cum suis is de politiek je vriend, en zijn je ouders, je leraren en je geestelijke voorgangers de mensen die "gecontroleerd" moeten worden. Volgende stappen zijn niet moeilijk te verzinnen. Bijvoorbeeld: op school en thuis mag de kinderen niet meer worden verteld dat abortus een laakbare zaak is en neigt naar moord. Kijk: zoiets is wantrouwen voeden ten opzichte van juist die instantie die buiten elke twijfel verheven dient te zijn: de Staat. Want stel eens voor dat jonge mensen het in hun hoofd halen dat deze Staat wel eens immorele zijden heeft, en dat de door haar verzonnen principes wel eens humbug zouden kunnen zijn?

De geschiedenis beweegt zich zo met minuscule stapjes naar het einde van het liberalisme en naar de opkomst van de controlestaat. De vreemde uitspraak van Rita Verdonk van de afgelopen week was weliswaar waarschijnlijk onnozel (en even onnozel onopgemerkt), maar daarom kwamen ze nog niet uit de lucht vallen. Want wie zich neerlegt bij een globalistische politiek van immigratie, uiterlijke integratie, individualisme, wereldwijde vrijhandel en contractuele relaties heeft geen ander alternatief dan de controlestaat. Om van iets ergers maar te zwijgen.

Noten

[1] Verdonk wil waarnemer bij verkiezing in Reformatorisch Dagblad d.d. 18/04/2006.

[2] Zie voor de uitspraken van prof. Ellian: "Terreurbestrijding lastig door vele knelpunten".

[3] Waar dat toe kan leiden laat ons een land als Frankrijk zien, waar enkele weken geleden nog een politicus werd veroordeeld omdat hij het had gewaagd heteroseksualiteit moreler te vinden dan homoseksualiteit. Lees hiervoor: Neo-Draconisme door Paul Belien op Brussels Journal d.d. 27/01/2006.

<-span>

Lees verder...

dinsdag 18 april 2006

PROTESTANTSE ZELFHAAT

De achteloosheid waarmee Nederland met haar verleden en haar erfenis omgaat komt niet zomaar uit de lucht vallen. De protestantse inslag van de volksaard laat zich goed mengen met een flinke dosis zelfhaat. Een flink staaltje van deze zelfhaat is volgende week te proeven rond het proces van de "naamskwestie" dat op 24 april begint.

Op 24 april dient er het kort geding dat door de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) is aangespannen tegen de Hersteld Nederlandse Hervormde Kerk (HNHK). De PKN, die zich sinds 1 mei 2004 als de voortzetting beschouwt van een drietal protestantse kerken, waaronder de Nederlandse Hervormde Kerk, beschouwt zichzelf als de enige rechtmatige voortzetting van de oude Nederlandse Hervormde Kerk en verdraagt het daarom niet dat zij die per 1 mei 2004 niet wilden opgaan in de PKN toch blijven vasthouden aan de naam "Nederlands Hervormd". Hoe kan het dat een naam de gemoederen zo hoog doet oplopen. En toont deze "naamskwestie" ons meer dan slechts twee kijvende partijen?

De afgelopen maanden klonken er fikse beschuldigingen richting de HNHK. Vooral die van woordbreuk, maar ook dat deze kerk alleen maar uit zou zijn op het verwerven van de bezittingen, zoals EO-commentator J. van de Graaf beweerde in het Nederlands Dagblad 02/03 [1]. Met name de laatste beschuldiging doet enigszins panisch aan, maar wat met name te horen is, is de beschuldiging van “woordbreuk”.

Deze beschuldiging is merkwaardig. Het is waar dat het synodaal bestuur van de “hersteld hervormden” een principeakkoord met de PKN de toezegging had gedaan dat men voortaan de naam “Hersteld Hervormde Kerk” zou gaan hanteren. Deze "toezegging" deed men echter op de voorwaarde dat het geheel van de (eigen) kerk hiermee zou instemmen. Dat deed deze kerk dus niet, en daarom keerde men terug naar de naam "Nederlandse Hervormde Kerk" met het voorvoegsel "Hersteld".

Dit noemt de PKN dus "woordbreuk". Alhoewel men niet ontkend dat er sprake was van een toezegging onder voorwaarden, kan en wil men niet accepteren dat een kerk die zichzelf als voortzetting van de oude Nederlandse Hervormde Kerk ziet, de toevoeging "Nederlandse" blijft gebruiken. Gezien het "eerder bereikte" compromis had de PKN niets tegen de aanduiding "Hervormde Kerk" met de toevoeging Hersteld. Het komende kort geding van 24 april a.s. zal zich dus enkel en alleen richten op de toevoeging "Nederlandse" i.c. "van Nederland". De officiële redenen van de PKN om een rechtszaak aan te spannen zijn: men wil naamsverwarring voorkomen en men wil duidelijk maken dat de PKN de officiële voortzetting is van de Nederlandse Hervormde Kerk en niet de "Hersteld Hervormde Kerk".

Waarom is dit ene woord de PKN een kostbaar proces waard? Terwijl de bezuinigingen bij deze kerk over elkaar heen tuimelen, getuige het aangekondigde ontslag van 40 % van de werknemers en de sluiting van al de negen regionale dienstencentra, legt men zich niet neer bij het gebruik van het woord "Nederlandse" door een deel van de oude Nederlandse Hervormde Kerk die zich niet neerlegde bij de fusie per 1 mei 2004.
De reden voor deze vastberadenheid ligt minder voor de hand dan op het eerste gezicht lijkt. Waarom maakt men bezwaar tegen het gebruik van een naam waarvan men per 1 mei 2004 afscheid heeft genomen: Nederlandse Hervormde Kerk. De invoering van de naam Protestantse Kerk in Nederland was een breuk met de oude naam. Het was toen niet meer de kerk van (!) Nederland, dat in het woord Nederlandse zat, maar een kerk in (!) Nederland. De onlosmakelijke eenheid van kerk en volk, in vroegere dagen zo veelvuldig beleden door diverse hervormden, is door de PKN doelbewust doorgesneden en vervangen door een simpele plaatsbepaling: "in Nederland". Gemeenten binnen de PKN hebben weliswaar de keuze om zich "hervormd" te blijven noemen, maar dan wel als onderdeel van het raamwerk van de PKN.

Dit laatste is een bewuste keuze geweest. Er is voor een constructie gekozen waarin de naam “protestants” constitutief is en de naam “hervormd” facultatief. Wanneer men van hervormd protestants wordt, verandert er namelijk niets. Doet men het echter andersom, dan blijft men protestants. Daarmee maakte de PKN een keuze voor een duidelijke Wirkungsgeschichte: de naam “hervormd” zou op den duur verdwijnen. Dat deze bewering geen speculatie is, toonden de afgelopen maanden diverse voorvallen.

Allereerst was er enige tijd gelden een advies van een jurist van de Gereformeerde Bond (GB), mr. D.G. van Vliet, om in een aantal gevallen als hervormde gemeente de naam "hervormd" maar te laten vallen ten bate van de kerkelijke eenheid. Mr. Van Vliet: "het is maar een naam" [2]. Dus niet (!) het laten vallen de naam protestants is volgens de Gereformeerde Bond principieel een verlies, maar het tegendeel: juist het handhaven van de naam "hervormd" doet volgens de Gereformeerde Bond potentieel afbreuk aan de eenheid en de roeping van de kerk. Saillant detail is dat de PKN "officieel" vooral vanwege deze "Gereformeerde Bond" de mogelijkheid had gecreëerd om de naam "hervormd" te blijven voeren. Deze "Geformeerde Bond" blijkt dus weinig te geven om de naam "hervormd", zo blijkt.

Dat deze Gereformeerde Bond niet meer hecht aan de naam "hervormd" bleek verder uit de reactie van haar secretaris, drs. P.J. Vergunst in het Nederlands Dagblad [3]. Deze liet in een interview weinig tot niets merken van zo’n gehechtheid. En evenmin bleek deze gehechtheid uit de reacties van ds. Eschbach van de Evangelisch Werkverband binnen de PKN in datzelfde Nederlands Dagblad [1], en – last but not least – uit die van ds. H. van den Belt in het Reformatorisch Dagblad van 7 maart [4].

Volgens deze PKN-predikant uit Nijkerk is het vasthouden aan de naam en de betekenis van de naam Nederlandse Hervormde Kerk zelfs geheel ongewenst, aangezien er achter deze naam volgens hem een onbijbelse visie zit. Van den Belt: "Was zo’n nationale gereformeerde kerk eigenlijk wel bijbels?” zo vraagt hij zich af. Het antwoord van Van den Belt is duidelijk: nee. De Bijbel kent volgens deze predikant alleen een wereldkerk en plaatselijke gemeenten. Voor de rest “openbaart God Zich alleen in de Schrift".

Met andere woorden: de Nederlandse nationale kerk der hervorming heeft Bijbels en verbondsmatig – principieel en fundamenteel gezien - volgens ds. H. van den Belt nooit bestaan. En dus evenmin datgene waar de naam NHK op duidde: de ene katholieke kerk die tijdens de reformatie werd hervormd en die sindsdien dè kerk van Nederland is die door de strijd met de Spanjaarden met ons land verbonden was. Het gebeurt niet vaak dat een theologische wissel wordt verpakt door een politiekkerkelijke keuze die bovendien met terugwerkende kracht op de kerk van de afgelopen eeuwen wordt toegepast.

De sleutel van ds. Van den Belts verantwoording ligt in zijn woorden: “Wie met Christus gekruisigd is, durft niets te claimen”. Het is deze toon die ook doorklonk in de woorden van ds. Eschbach en anderen: men claimt geen naam want men moet – zoals Van den Belt het mystiek stelt: "met Christus sterven aan onze eigen identiteit".

Onze vraag is dan: als er buiten dat wat Van den Belt opnoemt geen concreet-historische werkelijkheidsclaims uit de Bijbel te herleiden zijn, verwerpt hij daarmee dan ook het concrete bestaan van een PKN waar hij toch zelf lid van is? Het antwoord op deze vraag is: nee.

In werkelijkheid spreken en handelen mensen als H. van den Belt onder de paraplu van het "gezagsclaimende" instituut "PKN". Maar terwijl men de concreet-historische claim verwerpt, versterkt men onderwijl het gezag van een instituut dat onderworpenheid verlangt aan een door haar opgestelde formele kerkorde. We moeten volgens mannen als Van den Belt namelijk onze identiteit prijsgeven, onze rechten daarbij en we mogen in het vervolg niets meer claimen. Een machtsorganisatie, zoals de PKN, mag dat echter wel. Feitelijk vereenzelvigt men de machtsconstructie “PKN” met de eigen “sitz im Leben”. En dit is niets anders dan modern machtsdenken, waarin niet het “wat”, maar het “dat” prevaleert.

Ds. H. van den Belt is niet de eerste de beste. Deze voorganger heeft niet alleen een stevige reputatie van links (als spreker en scribent bij de evangelicale IZB) tot rechts (als spreker bij de zeer orthodoxe studentenvereniging DC), maar is onlangs zelfs verkozen in het Hoofdbestuur van de SGP. In de strijd tegen het gebruik van de naam “Nederlandse Hervormde Kerk” wordt dan ook duidelijk wat de werkelijke drijfveren zijn van de PKN en van de GB: het uitwissen van de erfenis van de Nederlandse Hervormde Kerk.

Een kerkelijke organisatie die aangeeft weinig tot niets te hebben met het woord "Hervormd" en die officieel het woord "Nederlandse" heeft laten vallen, komt niet alleen geloofwaardig over wanneer men rept over "naamsverwarring", maar ook wanneer men rept over zichzelf als voortzetting van de oude organisatie. Als zelfs degenen die vanouds de "erfenis" van de hervormde kerk bewaarden al geen woord meer vuil willen maken aan deze geestelijke en historische erfenis, waarom dan zoveel moeite getroost om de woorden - en de daarmee verbonden zaken - "hervormd" en "Nederlandse" uit te bannen? Desnoods op straffe van boetes of andere straffen? Het antwoord ligt voor de hand: het gaat in het proces van 24 april a.s. om het uitwissen van de herinnering aan de erfenis van de oude hervormde kerk. Elke tastbare herinnering aan de band tussen deze kerk en het Nederlandse volk moet verdwijnen.

Met name ds. Van den Belt heeft met zijn theologische bezwaren tegen de naam – en de zaak – Nederlandse Hervormde Kerk duidelijk gemaakt dat er wel degelijk beseft wordt wat er met de naam op het spel staat. Het loslaten en negeren van de naam NHK spreekt dan ook boekdelen. Meteen wordt het gedrag van onder meer mannen als EO-commentator en ex-voorman van de Gereformeerde Bond J. van der Graaf helder: de totale afwezigheid van ieder openlijk protest en iedere concrete actie tegen eigen gremia als PKN-synode en GB staan opeens in schril contrast met het grote ongenoegen over het hangen aan deze naam door de hersteld hervormden.

Indien men werkelijk zou hechten aan de erfenis van de oude hervormde kerk van Nederland en zou treuren om het verdwijnen van de naam – en daarmee van de beleden zaak erin verscholen – in de eigen kerk, zou men juist blij zijn als anderen deze kostbare erfenis wel willen hoeden. Echter niet de genoemde zegslieden. Niet de werkelijkheid van verbond en landskerk, maar bijkomstigheden als kerkorde, macht, goederen, procedures en formaliteiten bepalen het denkklimaat van vele ooit zo "hervormde?" Nederlanders.

De band aan Nederland staat veel moderne orthodoxe christenen in de weg bij hun moderne vorm van christen-zijn. De groeiende aandacht voor migranten en migrantenkerken is niet te combineren met een exclusieve band van christenen met het Nederlandse volk en de Nederlandse cultuur. Het is ondertussen dan ook niet meer vreemd als moderne christenen die binnen EO, ChristenUnie of CDA actief zijn, men denke aan ministers als De Geus, Donner en Balkenende, een hechtere band ervaren met moslems, dan met liberalen en conservatieve mede-Nederlanders van autochtone afkomst.

Het is schrijnend om te constateren dat bijna niemand van christelijk Nederland, waaronder het gros van de Protestantse Kerk in Nederland, ook maar iets geeft om de naam en de zaak Nederlandse Hervormde Kerk. De onlosmakelijke verbondenheid van onze christelijke voorouders met de Hollandse natie en met het Nederlandse volk is ingewisseld voor het onderdeel zijn van een mondiaal niet-westers christendom. Vroom en onverschillig bemannen diezelfde mensen de burelen van christelijke politieke partijen als CDA, ChristenUnie en SGP, èn van christelijke media als het Nederlands Dagblad, de EO en het Reformatorisch Dagblad.

De erfenis is verspeeld. En men geeft er niet alleen geen snars om, maar elk aandenken moet verdwijnen. En dat een kleine groep gelovigen als de "hersteld hervormden" daarvan de dupe zal worden, is slechts een bijzaak.

Noten

[1] Een kerknaam en wat die mag kosten door Aldwin Geluk, in Nederlands Dagblad d.d. 2 maart 2006.
[2] Lees voor de uitspraken van Mr. Van Vliet: "Ook bonders mee in plaatselijke fusie" in Nederlands Dagblad d.d. 03/01/2006. Lees in dit verband ook de verhelderende opmerkingen van prof. Immink, theologisch hoogleraar en lid van de Gereformeerde Bond, in "Gereformeerde Bond heeft imagoprobleem" in Nederlands Dagblad d.d. 05/01/2006.
[3] Verzet in PKN tegen proces om naam groeit in Reformatorisch Dagblad d.d. 03/03/2006.
[4] Alles beter dan een rechtszaak in Reformatorisch Dagblad d.d. 07/03/2006


Lees verder...

vrijdag 14 april 2006

KINDERLIJKE VOLKSVERTEGENWOORDIGING

Het Haagse Binnenhof krijgt een voorziening voor kinderopvang. Zijn ouders die niet voor hun eigen kroost kunnen of willen zorgen wel geschikt om het landsbelang te bedienen?

Naast het fenomeen ouderschapsverlof krijgt onze parlementaire democratie ook te maken met het fenomeen kinderopvang. Voor ongeveer 800.000 Euro wordt er een voorziening gecreëerd op de bovenste verdieping van de perstoren, boven de Kamer. De bijbehorende kinderspeelplaats komt op het dakterras waar tot voor kort geen journalisten mochten komen vanwege het gevaar van vallende projectielen als pennen en dergelijke. Met teddyberen en Nintendo's lijkt dat gevaar te zijn geweken.

Het gemak waarmee de laatste tijd grote sommen gemeenschapsgeld richting de kinderopvang gaat, is opvallend. Sinds wanneer zijn ouders niet meer de direct aangewezen persoon om hun eigen kinderen op te voeden? Sinds wanneer mag men zulke taken met het grootste gemak uit handen geven, terwijl men dit zelf het beste kan?

Van onderwijs kun je je voorstellen dat ouders deze verantwoordelijkheid delegeren aan iemand met de vereiste kennis van zaken op vakinhoudelijk en didactisch vlak. Maar voor kinderopvang is deze reden op geen enkele wijze hard te maken. In dit geval gaat het om een prioriteitskwestie die het begrip van modern volksvertegenwoordigerschap in een vreemd daglicht stelt.

Het is een wijdverbreide misvatting dat volksvertegenwoording een afspiegeling van de bevolking zou moeten zijn. Of dat het volksvertegenwoordigerschap slechts met goed bestuur en democratische controle te maken zou hebben. Een volksvertegenwoordiger belichaamt de principes van de gezonde, maatschappij van zelfredzame gemeenschapsburgers, zij het op een "hoger" vlak dan dat van het locale of regionale. Centraal in deze maatschappij van gemeenschapsburgers staat de burger die op gelijke wijze handelt als haar zogenaamde "volksvertegenwoordiger": vanuit de gezonde, geregelde basis die de zelfredzame burger zelf heeft gelegd en onderhoudt.

Slechts wat buiten zijn (of haar) potentiële competentiebereik ligt, kan en mag hij (of zij) delegeren, zonder overigens ook maar enige verantwoordelijkheid af te dragen. De volwassen mens blijft namelijk ook altijd een volwassen mens en kan en mag nooit en te nimmer met een willekeurige ander een "kindrelatie" aangaan. Dat heeft niets met abstracte "rechten" en "plichten" te maken, maar louter en alleen met het republikeinse principe van "de mens uit één stuk", zonder welke een normale maatschappij niet kan functioneren.

Wie niet uit één stuk is, heeft namelijk niet zoiets als een duidelijk persoonlijk algemeen belang op langere termijn, dat overeen kan komen met het gemeenschappelijke algemeen belang dat vertegenwoordigd dient te worden. Een mens met strijdige belangen creëert een politiek met strijdige belangen die niet "vertegenwoordigd" kunnen worden. Wat overblijft is een gezelschap bestuurders en politici die er "samen uit moeten komen", steeds das Gebot der Stunde volgend.

De mens "uit één stuk" kan slechts een gemeenschap aangaan met hen die categoriaal, onoverbrugbaar "anders" zijn. Zoals de man met zijn vrouw, de ouder met zijn of haar (klein)kind, etc. Deze gemeenschapsdragende, fundamentele verhoudingen zijn onoverdraagbaar want ze zijn onvervangbaar. Moederlijke (of vaderlijke) zorg is namelijk niet te vervangen door die van een ander mens. Net als de zorg en liefde van de eigen man of vrouw per gelegenheid niet vervangbaar is door die van een ander man of vrouw dan de eigen.

Een maatschappij waarin niet meer de volwassen "zelfredzame burger" model staat, maar de zichzelf afhankelijk gemaakte en de zichzelf opgedeelde mens, bestaat in feite op den duur uit verkinderlijkte grote mensen die eenzelfde type mens uitstoten: de kindmens die "volwassene" speelt als volksvertegenwoordiger. Maar niet alleen dat. Wie als verkinderlijkte volksvertegenwoordiger niet meer "first things first" kan hanteren in het eigen leven, mist per definitie de toewijding aan en het respect voor de maatschappij die hij (of zij) vertegenwoordigt.

Met andere woorden: wie in staat is het eigen leven, zelfs wat betreft de primaire verantwoordelijkheden, uit elkaar te trekken i.c. te professionaliseren (d.i. op afstand te zetten), is niet geschikt iets of iemand te dienen, laat staan een volk. De mens die zichzelf, w.b. de "first things", ondergeschikt maakt aan onpersoonlijke, bovenpersoonlijke processen die het leven en de mens zelf uit elkaar trekken, is geen vrije man (of vrouw), maar een ondergeschikte, die heerst op basis van regels die niet uit hemzelf voortkomen, laat staan in hem leven, maar die heerst op basis van wat hem (of haar) aangereikt wordt.

Daar komt nog bij: wie niet uit één stuk is, is niet te vertrouwen. Je vertrouwt iemand omdat zo'n mens dat wat hij met de ene eigenschap oppikt (opmerkzaamheid), hij met een andere eigenschap uitwerkt (daadkracht) en daarin tot het uiterste wil gaan (volharding). Wie echter vertrouwen stelt op de mens die niet uit één stuk is, stelt slechts vertrouwen op een deel van die mens, terwijl een ander deel een andere weg gaat, gedwongen door bestuurlijke, politieke en electorale "realiteiten".

Een volksvertegenwoordiger die in feite zelf niet meer is dan een ondergeschikte, opgedeelde, en zo onbetrouwbare mens, creëert zelf een volk van ondergeschikten. Die bestuurt wat hij of zij zelf is: een onverantwoordelijke persoon die in staat is de ogen af te wenden van de eerste en meest basale verantwoordelijkheden die nooit uit de weg zijn te gaan: de opvoeding van de eigen kinderen. Die vormt een maatschappij die in staat is koste wat kost desnoods maar alles uit elkaar te trekken om "opgelegde" doelen, van onder meer economische en sociale aard, te behalen.

Het wachten is op de volgende stap in de verkinderlijking van onze onvolwassen volksvertegenwoordigers. Na het ouderschapsverlof en de kinderopvang, mogen we toch wel begrip tonen voor "toegewijde" bestuurders met de wens om een sabbatical te houden, of die hun mantelzorg niet kunnen combineren met het bijwonen van vergaderingen van de Tweede Kamer? En als een ouder zijn of haar "opvoeding" mag uitbesteden op kosten van de "gemeenschap", waarom mag een "ondernemer" zijn onderneming niet uitbesteden op kosten van diezelfde "gemeenschap"? Of een "werknemer" die zijn dienstbetrekking uitbesteedt aan een ander om zich met behoud van loon, toe te kunnen wijden aan hogere belangen?

Wie in de laatste gevallen niets anders heeft in te brengen dan contra-argumenten op basis van kostenplaatjes, moet zich afvragen of hij of zij nog wel alles op een rij heeft, zowel in het denken als in de eigen levensinvulling. Maar wie in deze contra-argumentatie ook zaken als onoverdraagbare verantwoordelijkheden betrekt en beseft dat sommige "kennis" of "vaardigheden" meer is dan de benodigde papieren, mag dan ook eens nadenken over de gevolgen die deze denkwijze heeft voor de invulling van ons volkvertegenwoordigerschap.


Lees verder...

dinsdag 11 april 2006

WERK VOOR IEDEREEN

Menigeen zal zich de ogen hebben uitgewreven. Marc Rutte wil de bijstand sluiten voor iedereen die niet arbeidsongeschikt is. Betekent dit dat Rutte een arbeidsgarantie afgeeft voor iedere wereldburger of wil hij simpelweg de PvdA aan de absolute meerderheid helpen?

In een interview met Elsevier, dat deze week verschijnt [1], verklaarde staatssecretaris van Onderwijs Marc Rutte dat hij de mensen in plaats van een bijstandsuitkering te geven aan het werk wil zetten. Rutte: "Desnoods volgen ze een extra opleiding of gaan ze schoonmaakwerk doen in een tehuis." Om elke overeenkomst met de aloude Melkertbaan uit te sluiten verklaarde hij: "Let op: ze krijgen géén Melkertbanen tegen 120 of 140 procent van het minimumloon. Voor maatschappelijk nuttig werk ontvangen ze de helft tot 70 procent van het minimumloon: 50 euro per dag. Zo haal je die mensen uit de cultuur van achteroverleunen.".

Marc Rutte, die ook in de race is voor het lijsttrekkerschap van de VVD voor de Tweede-Kamerverkiezingen volgend jaar, denkt dat de werkeloosheid zal verdwijnen door economische groei en vergrijzing: "We sleuren iedereen de arbeidsmarkt op (...) want dan is er letterlijk werk voor iedereen." Rutte wil dat mensen die nu in de bijstand zitten, net als veel allochtonen een eigen bedrijfje starten, bijvoorbeeld een kapperszaak.

Je kunt Marc Rutte geen gevoel voor timing ontzeggen. Nu de gezamenlijke coalitiepartijen samen zowat lager staan dan alleen al de PvdA, lijkt de staatssecretaris hèt middel te hebben gevonden om zijn belofte waar te maken niet met de PvdA in de regering te stappen. Een paar van deze uitspraken en de PvdA kan in haar eentje het land regeren, zonder de steun van de VVD of van wie dan ook.

De vraag of zijn uitspraken duiden op politieke moed of niet hangt natuurlijk niet af van de electorale vraag, maar mag daar ook niet los van worden gezien. Het volk is misschien verwend en verward, maar daarom nog niet helemaal gek. De concurrentiedruk op het bedrijfsleven neemt toe. Kennis verdwijnt uit ons land. Zowel laagwaardige als hoogwaardige banen verdwijnen uit ons land. Zowel ICT'ers als vrachtwagenchauffeurs kunnen het niet bolwerken tegen de goedkope arbeid van Oost-Europeanen als Aziaten. Getuigt het van wijsheid om al deze mensen met onderhuidse angsten naar de PvdA en de SP te jagen?

Verder is het merkwaardig om een kandidaat-lijsttrekker van de VVD uitspraken te zien doen over de vergrijzing, terwijl zijn partij niets wil weten van bevolkingspolitiek. Is vergrijzing alleen een zegen? Wat als bij voortdurende vergrijzing er een krapte op de arbeidsmarkt ontstaat? Zullen de lonen dan niet dermate stijgen dat arbeid simpelweg te duur wordt in ons land en prijzen we ons dan helemaal niet uit de markt vergeleken met landen als India?

Het inzetten op grootschaligheid, deïndustrialisatie, transport en distributie, het verwaarlozen van innovatieve high-tech-industrie de afgelopen decennia, heeft ervoor gezorgd dat veel werkgelegenheid niet meer afhankelijk is van kennis en ervaring, maar van prestatie, prestatiedruk en productiviteit. We hebben zo de afgelopen decennia structureel een infrastructuur afgebroken i.c. verwaarloosd om juist oudere werknemers te kunnen blijven waarderen en aan het werk te houden.

Om weer zo'n structuur op te zetten van kleinschaligheid, specialisatie, innovatie en vakmanschap is er een cultuur nodig die sterk leunt op familiestructuren. Dezelfde structuren die ook zouden moeten dienen om een "sociale bijstandscomponent" te leveren aan de maatschappij in het klein. Diezelfde sterke economische, sociale en innovatieve structuren zijn echter opgeblazen door tal van overheidsmaatregelen, waaronder het toestaan van massale immigratie.

Ook het beleid van de liberalen - of ze nu Marc Rutte heten of Barbie-papa Rita Verdonk - is er steeds op gericht geweest deze structuren - voor zover ze nog bestaan - te veronachtzamen of zelfs te beschadigen. De harde woorden van Rutte krijgen zo noodgedwongen iets hardvochtigs. Want wie enerzijds de zwakkeren in de samenleving steeds afhankelijker maakt van de overheid om daarna anderzijds als overheid deze mensen op te jagen in een richting vol gevaren en zonder borgen, verwart campagne voeren voor een partij met het besturen van een volk. Maar niet de partij bepaalt de koers van de politiek, maar het belang van het volk dat is toevertrouwd aan haar bestuurders.

Het belang van ons volk wijst ook en allereerst in de richting van andere hoopvolle gebaren van de hand van Rutte of van zijn collega's. Zoals "grenzen dicht voor de Polen en voor anderen". En "Europese grenzen dicht voor Aziatische producten". En "familie eerst". En "kleine bedrijven en familiebedrijven krijgen voorrang boven grote ondernemingen en multinationals". Niets is er wat in deze richting wijst. Rutte suggereert een belofte van werk, maar de basis van deze belofte is weinig meer dan wishfull thinking.

De uitspraken van Rutte blijven op deze manier dan ook flink in de lucht hangen. Net als die van zijn mede neoliberale collega's van VVD-huize, D'66-huize en CDA-huize. Om van de linkse partijen (PvdA, GroenLinks, SP en ChristenUnie) maar geheel te zwijgen. Waar Verdonk op staatkundig gebied een ontstellend gebrek aan constitutioneel denken laat zien, toont Rutte dit op sociaal-economisch vlak.

Natuurlijk, uiteindelijk zal iedereen elkaar wel weer inhalen in één grote afbraakslag. Maar de afbraak van de samenleving van gezonde verbanden, het negeren van de historische en religieus-culturele basis van ons land, samen met het ontwijken van de vragen naar grenzen aan vrijhandel en markt en de grenzen aan de macht van multinationals, maakt dat bij iedere normale burger zo langzamerhand de rillingen over de rug moeten gaan lopen.

Het wachten is op politici die eerst hun aandacht richten op de economische, sociale, culturele en staatkundige orde om van daar uit ferme uitspraken te kunnen en te mogen doen. Alleen bestuurders die de familie en de begrensde gemeenschap, lokaal en nationaal, voorop stellen, zijn in staat de reikwijdte te zien van hun woorden.

Noot

[1] Rutte: geen uitkering voor iedereen die kan werken Elsevier d.d. 11/04/2006; en "Rutte: geen bijstand voor iedereen die kan werken", De Telegraaf 11/04/2006.


Lees verder...

maandag 10 april 2006

BLINDE GNOE

Volgens premier Balkenende is de islamitische godsdienst geen probleem, maar een oplossing. Godsdienst is volgens hem mooi en vredig. In welke wereld leeft onze minister-president? En welke agenda hanteert hij?

Tijdens zijn bezoek aan Indonesië, hield premier Jan Peter Balkenende voor een gezelschap islamitische studenten in Jakarta een pleidooi voor de positieve kracht van religie [1]. Als mensen die samenleven sterk van elkaar verschillen is het, volgens Balkenende, nodig om te zoeken naar een gezamenlijk fundament. Naar "basiswaarden die iedereen kunnen inspireren, maar die tegelijkertijd ook vrijheid geven, zodat mensen niet in een keurslijf worden gedwongen." Eén zo'n basiswaarde is godsdienst - ook de islamitische godsdienst. Want volgens de premier is ook de islam onderdeel van "de prachtige religieuze tradities".

Premier Balkenende wierp zich in Jakarta op als een hoeder van de islam. Dat mag opmerkelijk worden geheten. Want tot nu toe zijn veel avances van onze premier richting de islam toegedekt met verontschuldigingen in de trant van: “hij is premier van alle Nederlanders, ook van de islamitische Nederlanders.” Nu gaat de minister-president verder door een inhoudelijk waardeoordeel over de islam te vellen. Balkenende heeft de islam gewogen en zijn oordeel luidt: positief.

Met een half oog richting de Nederlandse - en Europese – situatie verklaarde onze minister-president voor het Indonesische gehoor: "Godsdienst gaat niet over angst, maar over bemoediging. Niet over mensen uitsluiten, maar over mensen welkom heten. Niet over geweld en dwang, maar over overtuigingskracht en dialoog." Daarom doet het onze premier pijn dat de islam als bedreiging wordt gezien, terwijl deze godsdienst het volgens hem niet is.

Opvallend

Een aantal zaken vallen hierbij op. Ten eerst definieert onze minister-president wat volgens hem godsdienst is en wat het niet is. Als niet-islamiet verklaart hij dat die mensen die hun “misdadige” handelswijze rechtvaardigen op een wijze die volgens Balkenende niet conform de islam is, tot misbruikers van de islam. Ten tweede is opvallend Balkenendes interpretatie van godsdienst als loutere interpretatie volgens een bepaald schema; niet de werkelijkheid in al haar ruige zijden, maar de psychologische hang van mensen naar troost, bemoediging en samenbinding bepalen volgens onze premier de aard van een godsdienst. Ten derde laat Balkenende zich niet tot nauwelijks uit over de inhoud van specifieke godsdiensten; het zijn de fenomenen die er slechts toe doen bij hem. "Allah", "Jahweh", "Rede" of "Heilige Gnoe" - als het maar inspirerend is.

Ten vierde – en dat is het meest opvallende – gaat godsdienst nooit over zaken en beslissingen – harde feiten en harde beslissingen – die er toe doen. Nooit kan een godsdienst volgens balkenende zeggen: “jij hoort er niet bij” of “jij hoort niet in ons land” of “dit is gevaarlijk” of “hier dienen we bang voor te zijn, anders gaat het mis”. Het is juist merkwaardig omdat in de visie van Balkenende een overheidslichaam wel bevoegd is tot al deze dingen. De aard van een godsdienst is dus niet alleen anders dan die van een overheid, maar op bepaalde punten zelfs strijdig en – in bepaalde omstandigheden – een potentiële bron van aantasting en afbreuk van en aan het overheidsbeleid.

Een klein kind bij een pan met kokend water, een vulkaan die op uitbarsten staat, reële oorlogsdreiging of terreurdreiging – al deze voorvallen diskwalificeren elke godsdienst volgens Balkenende bij elke kleine en grote calamiteit die zich voordoet. Daarbij kunnen we dus ook denken aan morele calamiteiten, zoals homoseksualiteit en echtscheiding. Want is "tegen het homohuwelijk zijn" te verenigen met "niemand uit te sluiten"?

Angst verblindt

Net zoals veel andere verlichte geesten ziet onze premier de dingen graag zoals hij ze wil zien. De libido dominans heeft bij hem, net zoals bij de meeste raspolitici, sterke empathische en therapeutische trekken gekregen. Onze premier ziet zo de godsdienst graag zoals hij wil dat wij het zien en op een wijze die goed is voor ons en voor de samenleving. Daarbij verliest hij gemakshalve uit het oog dat de echte wereld van politiek en economie "eigen cq. andere wetten" hanteert.

Want de discrepantie tussen godsdienst en overheid is nog sterker dan Balkenende "suggereert". Zien we in onze tijd niet dat veel overheidsbeleid verder gaat dan het signaleren van reële dreigingen door in te zetten bij de preventie tegen al het mogelijke dat zou kunnen gebeuren? De angst voor de terroristen is bij politici als Donner ingehaald door de angst voor de burgers. En de angst voor wat er gebeurt door wat er mogelijk zou kunnen gebeuren. Of het nu om kinderzitjes gaat, om volksgezondheid, om kindermishandeling of om terrorisme; steeds vaker en steeds meer zet de overheid in op een beleid van preventie.

Is het de politieke rationaliteit van de nieuwe politicus die hier bij monde van Balkenende spreekt? Die preventie en intentie laat samenvallen, een einddoel "formuleert" en dit einddoel als "ideaal" of "hoopvolle situatie" positioneert? Is het de angst voor wat godsdienst zou kunnen zijn die hier het oordeelsvermogen van onze eerste minister aantast?

Veilige abstracties

Het volkomen links laten liggen van de concrete inhoud van de diverse godsdiensten is kenmerkend voor de politieke rationaliteit van de moderne politicus. Samenleven en samenbinding vindt in het post-Verlichtingstijdperk immers nooit meer plaats op basis van concrete gemeenschappelijkheden, maar op basis van abstracte principes die keurig netjes kunnen worden vastgelegd.

Premier Balkenende kiest er dan ook voor om in Jakarta te redeneren vanuit een Pansacila en daar één of andere Nederlandse variant naast te toveren. De Molukkers, de mensen van Atjeh, de Oost-Timorezen en - niet in het minst - de Papoea's weten wat dat inhoudt. Principes als "Menselijke waardigheid,nationale eenheid, democratie, sociale rechtvaardigheid en geloof in God" (de vijf punten van de Indonesische Pansacila) blijken uitstekend in staat culturen te vernietigen en ten onder te laten gaan in een massacultuur die is gegrondvest op algemene en nietszeggende principes. De kunstmatige nationale eenheid van Indonesië, die niet op cultuur, godsdienst en etniciteit is gebaseerd, maar op abstracte territoriale principes, vermorzelt alle volken die steeds weer getalsmatig het onderspit delven ten overstaan van de massa Javanen.

De Nederlandse variantIn een land als Nederland, dat toch nog steeds in zekere zin een eenheidscultuur kent, werkt de methode van de eliminatie van het afwijkende, het traditionele, het godsdienstige en het niet abstracte op een soortgelijke wijze als in Indonesië, zij het meer sluipend, via de weg van rationele drogwegen. Bijvoorbeeld in de weg van een politiek van goede bedoelingen. Balkenende:

"We doen er in Nederland alles aan om te voorkomen dat mensen verstarren in onbegrip en haat. Door te wijzen op het gezamenlijke fundament van waarden, dat iedereen vrijheid van godsdienst en van meningsuiting heeft, maar ook de plicht die vrijheden op verantwoorde wijze te gebruiken."

Daarna zegt de premier iets opmerkelijks: "Handhaving van de regels van de rechtsstaat is cruciaal". Is het gezamenlijk fundament van waarden nu wel of niet het fundament van de rechtsstaat of de inhoud daarvan? Met andere woorden: als de vrijheden worden aangetast, is dan de rechtsstaat voorbij? Of ligt de rechtsstaat in de "handhaving van de regels"?

Niet de inhoud van de vrijheden, maar het loutere bestaan ervan zijn volgens de premier het gezamenlijk fundament van waarden. Dus niet de inhoud van de persoonlijke waarden, maar de vrijheid van een ieder om wel of geen bepaalde waarden te hanteren, is de persoonlijke bijdrage aan het gezamenlijke fundament?

Deze zinsnede lijkt cruciaal: "de plicht die vrijheden op verantwoorde wijze te gebruiken". Zijn vrijheden dan verantwoording schuldig aan iets dat als een hogere autoriteit fungeert, en die verantwoording verlangt? Balkenendes interpretatie van de "godsdienst in dienst van" maakt van godsdienst (en van andere zaken) in feite voertuigen voor het beleid van de overheid. Als godsdienst geen probleem is, maar een oplossing dan is deze oplossing al voorgebakken door een sturende overheid die zelf niets anders doet dan problemen preventief voor zijn.

Nietszeggendheid

Wie de "gedeelde waarden" van Nederland volgens Balkenende in ogenschouw neemt, en deze bekijkt in het licht van bovenstaande opmerkingen, valt dan ook op dat er in feite niets gezegd wordt. Want wat zijn onze gedeelde waarden? Balkenende: "Vrijheid, sociale rechtvaardigheid, respect voor de regels van de rechtsstaat, tolerantie ten opzichte van mensen met een andere overtuiging."

Je mag dus denken over genoemde zaken wat je wilt, als je pro forma maar de genoemde begrippen niet al te openlijk verkettert. En dat past ook bij onze premier, als jongleur van tautologische exercities, de man van het geloofsgeloof, respect voor willekeurige regels en tolerantie voor wat je per definitie niet werkelijk kent doordat je er vreemd tegenover staat.

Feitelijk staan deze begrippen niet zozeer voor iets, maar geven ze een competentiebereik aan van een staat. De "waarde" sociale rechtvaardigheid kan zowel "ieder voor zich" betekenen, als "de overheid voor ons allen". Niet zozeer de invulling van het begrip, maar de boodschap: de staat heeft gezag over de invulling van het sociale leven staat centraal in de boodschap van onze premier. Hetzelfde gaat op voor de "vrijheid" en de "tolerantie". Want ook deze begrippen worden in de politieke praktijk niet zozeer ingevuld, maar staan onder de beslissingsbevoegdheid van een staat die wordt aangestuurd door het demokratisches Volksempfinden van de toevallige meerderheid.

En voor alles geldt dat het volgens de "regels van de rechtsstaat" moet geschieden. Vrijheid is goed zolang het binnen de regels wordt gepraktiseerd. Net als tolerantie, we tolereren immers geen "verstarring, onbegrip en haat". De regels van de rechtsstaat gaan voor en boven alles. Ze gaan zodoende uit voor het "fundament van waarden".

Welk fundament?

De vraag is en blijft: wat is dan het fundament van de rechtsstaat die - naar het dus schijnt - buiten het "gezamenlijk fundament van waarden" ligt. Het enorme rookgordijn van Balkenende ten spijt zien we niet waar het fundament van onze rechtsstaat ligt. Wie het "gezamenlijk fundament van waarden" aanvalt, door zoals vele politici te willen snijden in de grondrechten van de burger, valt volgens Balkenende niet dit fundament van de rechtsstaat aan. Want wie het fundament van onze rechtsstaat wil vernietigen, zou toch logischerwijze een bedreiging moeten zijn van diezelfde rechtsstaat?

Dan zou bijvoorbeeld een minister Verdonk een bedreiging zijn voor de Nederlandse rechtsstaat met haar onverschilligheid ten aanzien van de vrijheden van godsdienst en van onderwijs. Wij hebben nog niets vernomen dat in de richting wijst van een verandering van vijandbeeld op dit terrein.

Niet het aantasten van het "gezamenlijk fundament van waarden" is dus volgens Balkenende c.s. een bedreiging voor de fundamentloze rechtsstaat, maar "verstarring, onbegrip en haat". Dus niet de redelijke politici van Den Haag, Jakarta, Peking en Parijs zijn de bedreigers, maar de mannen die dit fundament van de rechtsstaat, in tegenstelling tot Balkenende c.s., wèl willen concretiseren en wèl durven vastleggen, desnoods door het fundament van de rechtsstaat samen te laten vallen met het "gezamenlijke fundament van waarden". Zoals bijvoorbeeld Geert Wilders het voorstaat.

Het is duidelijk dat Wilders met diens uitsluiting van een islam van zowel ons "gezamenlijk fundament van waarden" als van onze "rechtsstaat", volgens politici als Balkenende bijdraagt aan een klimaat van "verstarring en onbegrip". Voeg daar de "haat" aan toe, en Geert Wilders is niet alleen een bedreiging voor ons "samenleven", maar weinig meer dan een potentiële terrorist.

De Joods-christelijke godsdienst van Nederland, waar Wilders c.s. op doelen, is niet bedoeld om als feel-good smeerolie te dienen voor een verlichte, mondiale maatschappij, maar is onlosmakelijk verbonden met de werkelijkheid, de interpretatie ervan, de ordening ervan en als inhoud en vorm van het leven zelf in deze werkelijkheid. Het maakt nogal wat uit wat je gelooft. Niet alleen opvattingen over leven en dood, trouw en zelfopoffering, maar ook die over vrije markt, persoonlijke verantwoordelijkheid, constitutioneel en republikeins denken maken deel uit van de Joods-christelijke traditie.

Blinde gnoe

Maar voor onze premier is het om het even of men in een Heilige Gnoe gelooft of in de christelijke God. Het onvermogen en de onwil van politici als premier Balkenende om ons gemeenschappelijke fundament te benoemen, zou wel eens niets anders kunnen zijn dan "gespeelde blindheid". Men negeert concrete inhouden en wil hoegenaamd niets vastleggen, maar ondertussen staat alles vast. Er staat namelijk vast waar het niet over mag gaan: concrete mensen, specifieke en eigen tradities en godsdiensten, eigen waarden en opvattingen, grenzen en bijbehorende uitsluitingen van anderen.

In de plaats daarvan hanteert men een abstract denken dat vliegensvlug in staat is om van nationaal naar Europees, en van Europees naar mondiaal niveau over te springen. Godsdienst is in deze wijze van denken per definitie "blind": zonder plaats, zonder uitspraken en zonder gevolgen. En niet alleen godsdienst, ook etniciteit, traditie, cultuur, begrensde ruimte, oude werknemersrechten, etc. etc. - alles is blind. Als een blinde gnoe worden Europese en Nederlandse burgers de Savanne opgejaagd: ten prooi van de greppels, de roofdieren en de versterving.

En alles wat we mee krijgen is het geloof in de vorm van een glimworpje; zo'n beestje dat een beetje licht afgeeft, maar niet veel. Laat de Papoea’s maar draven, en de Nederlanders, en de Poolse werknemers. Met wat feel-good-bindmiddel van politici als Balkenende, Bos, Marijnissen en vele anderen zijn we als een blinde gnoe gelukkige mensen... tot we onze nek breken. Als de Overheid het niet verhoede.

Noot

[1] Dr. Jan Peter Balkenende, "Godsdienst is geen probleem, maar oplossing", in Trouw d.d. 08/04/2006.


Lees verder...

donderdag 6 april 2006

EEN LEEG GEBAAR

Is het geen verblijdend bericht? Het bericht van moslimvrouwen die denken "ik geef gewoon een hand, dan ben ik van dat gezeur af"? Volgens de Amsterdamse PvdA'er Henk van Waveren wel. Hij is niet de enige, want handen schudden is onderdeel van de Hollandse corebusiness.

Wie kent het beeld niet van die imam die weigerde onze IJzeren Rita de hand te schudden? En wie herinnert zich niet de collectieve verontwaardiging bij velen in media en politiek? Als we Henk van Waveren (PvdA), elf jaar lang deelraadvoorzitter van de Amsterdamse wijk De Baarsjes, moeten geloven [1], zullen zulke ergernissen wel eens verleden tijd kunnen zijn. Als we tenminste het beleid van deze PvdA'er overnemen.

Dat beleid typeert hij zowel als soft en hard tegelijk. Veel begrip en meedenken en duidelijke regels, zoals "wie geen inburgeringscursus volgt, wordt gekort op de uitkering." Er gebeurt dus volgens Van Waveren iets. Van Waveren: "En zo werkt het. (...) Er is niets zo besmettelijk als goede wil."

Duidelijk minder optimistisch is minister van Justitie Donner. Op een spreekbeurt verklaarde deze afgelopen woensdag dat de overheid niet bij machte is het verval van normen en waarden te keren. Volgens hem zal de kentering uit de maatschappij zelf moeten komen [2].

Waar Donner zich vooral zorgen over maakt is de houding van veel jongeren dat er niet moeilijk wordt gedaan over een vergrijp. In een tijd van internet en open mediagrenzen staat de overheid volgens de minister vrij machteloos. Het zijn de ouders zelf die "de weerbaarheid van onze kinderenm, onze omgeving en ons land ter hand moeten nemen".

Hoe moeten we deze benaderingswijzen in de krant taxeren? Wie heeft er gelijk? Van Waveren met zijn actieve overheid? Of Donner met zijn terughoudende overheid en de nadruk op het zelfregulerende vermogen van de samenleving?

Mij dunkt geen van beiden. Om bij het handen schudden te blijven: wat is de waarde van dit "gebaar"? Stond in oude tijden de hand voor de persoon zelf, voor zijn onwankelbare woord en stond voor de oude mens de hand in verbinding met het hart, in onze nieuwe tijd is het handen schudden een leeg gebaar. Er wordt veel geschud en hoe harder men schudt, des te leger men wordt. Voor wie betekend de ferme handdruk nog zoiets van "het is goed i.c. vrede tussen ons"? Voor wie is de handschudding nog een terughoudende vorm van omhelzen of kussen - wat men in sommige andere culturen doet?

Voor de meeste Nederlanders is een hand geven niets meer dan een manier van "hallo" zeggen. Een holle klank bij een evenzo hol gebaar. Wat veel voorstanders van handenschuddende moslima's willen, is geen fatsoen, maar onverschilligheid van murw geslagen mensen.

Dit is het ook wat opvalt bij Van Waverens handencasus is de ondertoon van onverschilligheid: "laat ik maar een hand geven, dan ben ik er van af". De varianten laten zich niet moeilijk raden: "Laat ik maar Nederlands leren, dan ben ik er van af. Laat ik maar een inburgeringscursus volgen, dan ben ik ook daar van af."

Het stelt immers weinig voor: een hand geven, een cursusje hier en een cursusje daar? Wat is een Nederlander? Iemand die met culturele hoogtijdagen boerenkool eet, maar de rest van het jaar pasta en couscous? Die op sollicitatiegesprekken een dasje draagt, keurig Nederlands spreekt en een handje schudt, maar de rest van de week casuel keurig netjes turbo-TMF-Engels spreekt en sms't?

Turken en Marokkanen beginnen dat dus door te krijgen. Voor hun betekende handen schudden nog iets, vandaar hun strubbelingen. Maar ze leren het: wie wil integreren zal zich moeten aanleren dat lege gebaren en lege woorden nodig zijn om politici tevreden te stellen.

De leegheid van de handenschuddende burger staat voor de ongrijpbaarheid van deze burger. Onze samenleving komt om in de wapperende handen en tuitende lippen, maar ondertussen is het wel ieder voor zich. De samenleving, waar Donner zijn "vertrouwen" (?) op stelt, begrijpt niet waar Donner het over heeft; hebben de burgers alles al niet uitbesteed op instigatie van deskundigen, overheidsdienaren en zalvende pastors?

De toegestoken hand is een gebaar waarin alles mee zou moeten komen. Wie in nood zit en een hand krijgt toegestoken dient dankbaar te zijn. Of dient een wederdienst te verrichten. Of iets dergelijks. Wie als land een hand toesteekt naar immigranten en vluchtelingen dient duidelijk te maken: dit zijn we en hier staan we voor. In deze toegestoken hand geven we ons zelf en stellen de ander de vraag: "accepteert u deze hand met alles wat erbij komt kijken?"

Maar "wat erbij komt kijken" is in Nederland volkomen duister. Het slappe handje dat Marc Rutte uitstraalt is niets meer dan een gebaar van "bureaucratische solidariteit met vrije marktwerking". Verdonks hand is weinig meer dan een testcase: "als u mijn hand accepteert, onderwerpt u alles aan mijn gelijkheidsdenken". En Donners hand begint ferm, maar glijdt toch weer vrij snel weg met een "uiteindelijk moet u zelf maar het wiel opnieuw uitvinden in mijn totalitair-juridische bouwwerk." Alleen Van Waveren trekt de ander naar zich toe en tijdens zijn knuffel bemerk je zijn graaiende handen die je broekzakken leeghalen.

Welke politicus hanteert een filosofie van het handen schudden waarin de ene sterke, weerbare burger de andere sterke, weerbare burger de hand schudt? Om daarmee te kennen te geven: jouw land is mijn land, jouw woord is betrouwbaar net zoals dat van mij, jouw vrouw en bezittingen zijn veilig bij mij, ik opereer op basis van de wetten en tradities van mijn volk net als dat jij dat doet op basis van hetzelfde. Om het met een woord uit het Bijbelboek Ruth te zeggen: "uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God"?

Het is zodoende een merkwaardig dilemma: steunen we Van Waveren met zijn politiek van onverschilligheid aankweken of geloven we Donner met zijn moreel appèl op de onverschillige meerderheid van de Nederlandse bevolking? Of doorzien we het spel en komen we er achter dat beiden hetzelfde voor ogen staat: aanpassing en fatsoen zonder inhoud, ten dienste van staatsmachinerieën en publieke politiek-correcte domeinen?

Noten

[1] "Benoem de verschillen", interview met Henk van Waveren, in Trouw d.d. 03/04/2006.
[2] Donner: Overheid kan tij niet keren in Reformatorisch Dagblad d.d. 05/04/2006; Alles uit de kast tegen verval in Reformatorisch Dagblad d.d. 06/04/2006; en Staatsopvoeding geen alternatief in Reformatorisch Dagblad d.d. 06/04/2006.


Lees verder...

dinsdag 4 april 2006

RECHTSE MEDIA-IMPOTENTIE

Het dagblad Trouw moet flink bezuinigen. Tientallen journalisten zullen vertrekken. Dat is geen ramp in een land waarin elke krant links is. Maar de vraag is waarom er ondanks de teloorgang van de linkse pers nog steeds geen rechtse krant bestaat.

Je moet het links toegeven: ze zijn erin geslaagd om in de afgelopen decennia het gehele medialandschap naar hun hand te zetten. Rechtse kranten zijn of van kleur verschoten - zoals Trouw - of ter ziele gegaan, zoals Het Vaderland.

Wat er overgebleven is, stelt weinig voor. Hoogstens zijn er wat smakeloze bladen of wat media die ruimte laten voor geluiden die populistisch of neoconservatief wat columns mogen vullen, zoals prof. Smalhout in De Telegraaf. Of die in het geval van Trouw in de zaterdagse "Letter en Geest" een bijlage mogen volschrijven.

Toch is er een kentering: de linkse pers slinkt [1]. Oplagecijfers van kranten en opiniebladen dalen, kranten fuseren, de advertentiemarkt is in elkaar geklapt. De inkrimping van de Trouw-redactie is niet de eerste slag die wordt uitgedeeld aan de geschreven pers en zal ook niet de laatste zijn. Maar de linkse pers slinkt niet door rechtse concurrentie, maar door ontlezing, vergrijzing en desinteresse. Nieuwe media als internet en gratis krantjes als de Spits en Metro versnellen dit proces.

De reacties van Trouw zelf, op de zoveelste kaalslag in eigen gelederen, stellen weinig voor. Columnist Hans Goslinga breit een leuk verhaal aan elkaar, maar mist de overtuiging. In de Trouw van 1 april [2] ziet hij kansen voor de "vertrouwde krant" in een tijd van versplintering en Balkanisering van het media- en informatielandschap. Alleen vraagt hij zich af "of de krant het in de gure wind van de vrije markt zal redden".

Goslinga ziet wel enkele hoopvolle perspectieven. Een krant kan volgens hem burgers helpen bij het "herijken van tradities en rituelen" waarmee in de jaren '60 rücksichtslos is afgerekend, om zodoende te "verbinden wat ooit is losgemaakt". In de chaos van het medialandschap waarin "alles gelijk is aan niets" ziet hij ruimte voor de krant als "ordenende deus ex machina".

Het klinkt meer dan het is. Het "ordenende" heeft bij Goslinga meer te maken met professionele informatievoorziening dan met het journalistiek hanteren van een orde - een framework of reference dat men de lezer biedt om staande te kunnen blijven in de chaos van maatschappij en cultuur.

Om het principe van ordening te kunnen toepassen, dient er eerst het geloof te zijn in een dragende orde. Pas dan kan men "verbinden wat ooit is losgemaakt". Aangezien linkse mensen niet in zo'n dragende orde geloven, zijn ze per definitie niet in staat om een krant te maken voor de toekomst. Tenzij men ervoor kiest een betaalde Metro te maken voor de meerverdienende en hoger opgeleide stationslezer, zoals de NRC dat doet met de NRC.Next.

Als het waar is wat Goslinga zegt, dan zou men moeten stellen dat een rechtse krant bij uitstek geschikt is om de krant van de toekomst te zijn. Om te overleven in de "gure wind van de vrije markt" ligt er een groot braak terrein open van talrijke rechtse lezers zonder krant en zonder opinieblad. Waarom duikt Trouw daar niet in? Of de NRC?

Maar de vraag dient scherper gesteld te worden: Waarom zijn rechtse Nederlanders niet in staat een krant te runnen en vol te schrijven? Wijst dit luttele feit zo langzamerhand niet op de volkomen impotentie van alles wat rechts genoemd kan worden?

Wie de diverse internetfora bezoekt komt tal van rechtse sites tegen; verzamelingen reacties en ingezondens die "vers van de lever" naar buiten worden geslingerd. Onder deknamen en spitsvondige versluieringen wordt rijp en groen, ranzig en informatief dwars door elkaar de virtuele ruimte ingegooid.

Als er iets is dat wordt opgebouwd door deze activiteiten, dan zijn het de databestanden van websites, maar niet dat wat rechts Nederland nodig heeft: een rechts discours. Met de beste wil van de wereld kun je niet stellen dat er iets blijvends wordt opgebouwd waar we over twintig jaar nog steeds iets aan hebben. Wat er wel gebeurt is dat vele "rechtse" mensen op deze manier hun frustraties kwijtraken om er daarna niets meer mee te hoeven doen.

Want dat er niets mee gedaan wordt is evident. Kranten, omroepen en opiniebladen heeft "rechts" met het grootste gemak uit handen gegeven. Van toenemende partijpolitieke betrokkenheid om een rechtse invloed te doen laten gelden, is weinig te merken. En men is niet in staat om tegenover de hordes linkse intellectuelen meer dan een handvol fatsoenlijke opponenten te plaatsen.

Rechtse mensen zijn kuddedieren. Ze kijken toe en springen in de kar als die voorbij boldert. Is er een ex-PSP'er die kordaat PvdA-wetten uitvoert, zoals Rita Verdonk, dan is zo iemand meteen het boegbeeld van "rechts" Nederland. De eerste PvdA'er die de eigen wetten kordaat uitvoert maakt dus, in deze gedachtekronkels, rechtse politiek in één klap overbodig. Dit werkt door in de kranten. Want als er een linkse krant voorbij boldert met een rechtse columnist erin geslingerd, dan kruipt "rechts" Nederland weer daar naar toe.

Om de rechtse media-impotentie voorbij te komen, is er meer nodig dat wat rechtse thema's. En die zijn er al nauwelijks. Als je "afkeer van de islam" een thema kunt noemen is het er in elk geval één. En als je vindt dat "je in Nederland Nederlands moet spreken" dan heb je er twee. Maar voor de rest? Vergeleken met het rechtse denken in de Verenigde Staten is in het rechtse discours van ons land kinderachtigheid troef. Het gebrek aan wereldbeschouwing en van waardering voor traditie en constitutie - de kenmerken van een rechtse politiek - is schrijnend. Wie een dergelijk klassiek framework mist, komt niet verder dan wat gebazel over democratie en integratie.

Het enige probate middel tegen de meeste vormen van impotentie is dat er een knopje omgaat tussen de oren. Dan gaan we zien wat voor een backbenchers en trendvolgers rechtse mensen zijn, en dat er schreeuwend behoefte is aan een kwalitatief hoogstaand rechts medium. Welke uitgever en welke rijke Nederlander neemt deze handschoen op?

Noten

[1] Kaalslag in krantenland op Medialog van 27/08/2005.
[2] Hans Goslinga, "Versplintering van de informatie schept nieuwe kansen voor de vertrouwde krant", in Trouw d.d. 01/04/2006


Lees verder...