woensdag 28 januari 2009

Het vergeten conservatisme

Waar is Burke gebleven? En Nisbet? En Weaver? En tal van anderen? Deze vragen drukken me dikwijls met de neus op de feiten. Er is veel naamconservatisme in ons kleine landje. En er zal nog meer naamconservatisme bijkomen als nieuwe neoconservatieve en liberale internetmedia straks als paddenstoelen de grond uitschieten. Maar het echte conservatisme lijkt steeds meer een vergeten zaak. Wanneer men het werk van Robert Nisbet leest, dan merkt men het verschil meteen. Tegenover het fletse hedendaagse neoconservatisme dat bepaalde items najaagt als islam, meningsuiting, democratie en vrije markt, is het lezen van Nisbet een verademing voor conservatieve geesten.

Enkele jaren geleden werd in Nederland het conservatisme nieuw leven ingeblazen door de oprichting van een Edmund Burke Stichting. Mannen als Kinneging, Spruyt en Livestro strooiden toen kwistig rond met grote boeken van grote namen als Burke, Weaver, Kirk en ook Nisbet. Dat was in het begin. Na enkele jaren was en is er nog maar weinig Burke te bespeuren. Wat restte was Plato, Leo Strauss en wat aanvullend materiaal, veelal tijdloos en ahistorisch van karakter. Nu zal ik hier niet alleen maar kwaad over spreken; het was onder meer een stuk politieke urgentie en intellectuele onderbezetting die tot keuzes leidden waar men achteraf al dan niet gelukkig over kan zijn. Maar jammer is het wel. Zeker in een tijd waarin politiek pragmatisme en populistische hysterie in elkaar over lijken gaan.

Om deze weinig opzienbarende constateringen kracht bij te zetten en in te vullen, hebben we, als conservatieve leeskring in Groningen, besloten het werk van Nisbet ter hand te nemen. Robert Nisbet (1913-1996) heeft tal van boeken geschreven, maar één boekje leek ons een goede inleiding tot zowel Nisbet als tot het traditionele conservatisme: Conservatism – Dream and Reality, een werk waarin Nisbet de contouren schetst van de conservatieve ideologie (sic!). Hieronder volgt een weergave van het eerste hoofdstuk uit dit boek, genaamd: "Sources of Conservatism".

Robert Nisbet legt het jaartal 1830 ten grondslag aan het conservatisme; het jaar waarin in Engeland voor het eerst het zogenaamde conservatisme onderdeel ging uitmaken van het politieke discours. Qua filosofische inhoud was het echter Edmund Burke die vanaf 1790, met name in diens Reflections on the Revolution in France, de conservatieve thema’s naar voren schoof die vanaf dan de gehele negentiende eeuw hun weg zouden vinden binnen het conservatieve denken. Burke zag in dit werk niet minder dan een Europese revolutie met daaraan ten grondslag de Franse Revolutie. Jaren later zag op soortgelijke wijze iemand als Alexis de Tocqueville zijn werk Old Regime and the French Revolution oorspronkelijk als het eerste deel van een groter werk: The European Revolution.

Deïnstitutionalisering, verstatelijking

De Revolutie kwam niet uit de lucht vallen. Historisch gegroeide structuren zoals: feodalisme, patriarchale familie, locale gemeenschap, kerk, gilde en regio speelden al in de zeventiende en achttiende eeuw al geen noemenswaardige rol meer binnen het politieke denken van Europa. Al het denken vond plaats vanuit de individu als harde realiteit. Denkers als Hobbes, Locke en Rousseau benaderden de traditie of vijandig, of op z’n vriendelijkst vaag of neutraal.

Burke bracht hier verandering in teweeg. Hij startte een beweging – een anti-Verlichting – waarin de negentiende eeuw zich duidelijk ging onderscheiden van de achttiende eeuw. Gedurende de achttiende eeuw was het besef van “traditionalisme als principe” gegroeid, in weerwil van invloedrijke denkers als Diderot, D’Holbach en Voltaire. Een grote reeks historische denkers trad aan: Savigny, Haller, Hegel, Donoso y Cortes, Balmes, De Maistre, De Bonald, Chateaubriand, Coleridge, Southey, John Adams, Alexander Hamilton en Randolph of Roanoke.

Deze ontwikkeling maakte deel uit van een bredere ontwikkeling. Begin negentiende eeuw trad er in Europa namelijk een interessante tegenstelling op: enerzijds de philosophes, anderzijds aan de universiteiten tal van denkers die nog steeds geworteld waren in de orthodoxie van de Kerk. Deze laatsten poneerden tegen de claim van het natuurrecht denken vanuit de zeventiende eeuw, de traditie die Europa reeds duizend jaar had bepaald en gevormd. Een heuse hausse stak op met een intense fascinatie voor de Middeleeuwen. Vooral in Duitsland en in Oost-Europa, maar ook in grote delen van bijvoorbeeld Engeland en Frankrijk was er een reactie te bespeuren tegen de oprukkende Verlichting: belangstelling voor geschiedenis, heiligen, dialecten, volksliteratuur, etc.

Maar ver voordat er een Franse Revolutie had plaatsgevonden, was er bij Burke al een duidelijke weerzin tegen het Franse rationalisme te bespeuren. Nisbet constateert dit naar aanleiding van Burke’s opvattingen in diens Annual Register. Al vanaf Burke’s prilste optreden was er een nadruk te bespeuren op The Great Tradition. Nisbet wil er maar mee zeggen dat, hoewel het begrip conservatisme pas vanaf 1830 politiek een rol ging spelen, en dan met name als reactie op de verwoestende effecten van de Franse Revolutie, dit conservatisme in extenso reeds lang aanwezig was in het Europese denken, van onder meer Burke. Impliciet pareert Nisbet hiermee het verwijt aan het conservatisme dat Burke niet meer zou zijn geweest dan een geschrokken liberaal. Want was Burke immers geen Whig? En niet een Tory? Nisbet is hiervan niet onder de indruk. Er was namelijk een innige vriendschap en een inhoudelijke verwantschap tussen de ‘Whig’ Burke en de ‘Tory’ dr. Samuel Johnson. En op het feit dat Burke juist door Whigs als Charles Fox onder vuur kwam te liggen vanwege diens visies op Traditie en de Franse Revolutie.

Veel is er al gezegd over Burke’s houding ten overstaan van de Amerikaanse Revolutie, en dit in vergelijking met de Franse. Een belangrijk punt van onderscheid w is volgens Nisbet: “The American Revolution had sought freedom for actual, living human beings and their customs and habits. But the French Revolution was far less interested in the actual and the living – the peasants, bourgeoisie, clergy, nobility, etc. – than in the kind of human beings the Revolutionary leaders believed they could manufacture through education, persuasion and when necessary force and terror.”

Er is hier sprake van een analogie met de Reformatie met haar nadruk op “total spiritual remaking” en met het ideaal van de wederdopers, dat van de “nieuwe christelijke mens” die evenals de latere revolutionairen een ontmanteling voorstonden van alle instituties die het ideaal van de Revolutionaire Mens in de weg stonden. Belangrijk is het Burkeaans gezichtspunt, later ook naar voren gebracht door Tocqueville, namelijk dat de Franse Revolutie werd bepaald door politieke intellectuelen (“men of letters”), terwijl de Amerikaanse werd bepaald door burgers. Nisbet stelt met Burke dat de Franse Revolutie in feite een strijd was voor de absolute macht, en tegen de vrijheid.

De Franse Revolutie was de moeder van alle revoluties, ook in taal (vol abstracties en clichés) en symboliek. Burke, en na hem Tocqueville, wijzen als ‘hoofdschuldige’ van deze omwenteling naar Rousseau. Het waren de onweerstaanbare fantasieën over vrijheid, gelijkheid en absolute gerechtigheid die, onder meer door toedoen van Rousseau, in de hoofden van ‘the men of letters’ waren gekomen. Rousseau, de man die als niemand anders het volk naar voren schoof, bevrijd van de ketenen van de historisch gevormde instituties, en een Wetgever bepleitte die in de naam van dat volk nergens voor terug zou deinzen.

In de geest van Rousseau begon de Revolutie deze barrières op te ruimen. Ze begon met de adel, maar daarna moesten de gildes eraan geloven, de kloosters, de zelfstandige kerk, de patriarchale familie, etc. Door verandering in erfrecht, het mogelijk maken van echtscheiding e.d. werd de band tussen familie en grond (lees hiervoor Nisbets’ Twilight of Authority) doorgesneden en de samenleving door en door geïndividualiseerd. Nisbet wijst fijntjes op het mobiliseren van kapitaal na en door de onteigening van adel en kloosters. Iets waar ook H.W. von der Dunk op wijst wanneer hij een conservatieve samenleving beschrijft als een immobiliteit van kapitaal door het persoonsgebonden en plaatsgebonden karakter van kapitaal. (Lees hiervoor ook Christopher Lasch en diens Revolt of the Elites.)

Illustratief zijn de woorden van de wetten van ‘Le Chapelier’, de eerste bepalingen die door de Assemblée National in 1791 werd aangenomen: “There is no longer any corporation within the state; there is but the particular interest of each individual and the general interest.” Om dit te bereiken vertoonde het revolutieproces een aantal karakteristieken zoals: het samengaan van deugd, terreur en ongebondenheid. Deze ongebondenheid zag Burke in de ontmanteling van de traditionele structuren om het ontstane vacuüm direct te vullen met nieuwe instrumenten van de Staat.

Mechanisering en proletarisering

Van de Franse Revolutie (en haar navolgers zoals de Russische Revolutie van 1917) stapt Nisbet over op de Industriële Revolutie (p. 28). Nisbet wijst in dit verband op Thomas Carlyle die in Past and Present sprak over ‘the disease of modernity’ en ‘spreading disorganization’ tegenover de door hem bewonderde Middeleeuwen stelde. Hiermee stond Carlyle in de traditie van Southey, Blake en Coleridge. De sfeer van het institutionele leven werd ingewisseld voor een leven bepaald door het mechanische en het economische. Nisbet spreekt over de “tookover” van de “new imperatives of production”, en van “a new form and intensity of individualism materialized.”

Eenvoudige natuurlijke verhoudingen moesten concurreren met nieuwe, complexe hiërarchieën. Een nieuwe elite kwam op, rijk geworden door oorlog (de Napoleontische) en eiste een plek op. Hier zaten ook feitelijke ontwikkelingen en gebeurtenissen achter, zoals demografische ontwikkelingen. De trek van de dorpen naar de slums, de Reform Bill van 1832 die mensen ook naar de steden dreef en tegelijkertijd de macht van de adel ontmantelde; de Industriële Revolutie transformeerde de gehele maatschappij. In de reorganisatie van de maatschappij werd de band tussen Kerk en Maatschappij (‘Staat’) losser – we spreken dan over Engeland – en komt er meer macht toe aan de Dissenters en de Katholieken.

Nisbet wijst erop dat het conservatisme gedwongen werd om, in weerwel van het noodgedwongen ‘reactioanaire’ element in haar optreden, “to cope with economic as with political change”. Disraeli: “I see no other remedy fort that war of classes and creeds which now agitates and menaces us but in an earnest return to a political system which may be described as one of loyalty and reverence, of popular rights and social sympathies.” Nisbet noemt dit in één woord: “feodalisme”. Conservatisme had dus meer nodig dan de romantiek van dorpscricket of de romans van Sir Walter Scott (Ivanhoe). Dit is een belangrijk punt tegenover hen die conservatisme maar al te makkelijk op de romantische hoop willen gooien.

Religie en modernisme

Er waren nog twee maatschappelijke bewegingen die de conservatieve zaak weinig goeds hebben gedaan: het Wesleyanism (methodisme) en het utilitarisme. Vooral de beweging van John Wesley, die van methodisme, social Gospel en anti-establisment christendom is interessant vanwege het dubbele wat in onze waardering ervan zit. Het zou namelijk best zo kunnen zijn dat bewegingen als deze (waar later onder meer het Leger des Heils uit voort is gekomen) Engeland hebben behoed voor een Revolutie naar Frans model. Ook Nisbet noemt dit aspect. Nisbet ziet er ook iets anders in: de laatste uitbarsting van Europa’s Reformatie had dan wel niet zozeer politiekrevolutionaire motieven, maar dan toch zeker religieus-revolutionaire. Hetzelfde revolutionaire potentieel van de eerdere Puriteinen, was er ook in het methodisme. Kenmerken: de zuiverheid van geloof, het aan de kaak stellen van het formalisme en het corrupte in de staatskerk. Het revolutionaire van Wesley ligt er juist in ligt dat de principes die gelden voor geloof en persoon ook dienden door te werken – en doorwerkten – op alle levensterreinen. Het teruggrijpen op een ideale oertoestand achter geschiedenis, traditie, cultuur en politiek was in principe niet veel anders dan het Jacobijnse streven naar eenzelfde natuurtoestand. Bij het methodisme kwam daar nog het volgende aspect bij, namelijk dat van de gelovige die in direct contact met God stond - kenmerk van alle sekten.

Een andere “irritant” of Engelse conservatisme was het zo genaamde utilitarisme van Jeremy Bentham. Ook Bentham verwierp de Verlichting en het natuurrechtdenken van de philosophes. Maar anders dan bij mannen als John Henry Newman of Benjamin Disraeli, kwam hij niet uit bij traditie, maar ontwikkelde juist een denkwijze die minstens zo revolutionair was: een hedonisme waarin niet meer gold dat het hoogste 'plezier' voor de grootste groep van mensen. Vanuit dit gezichtspunt ontwikkelde Bentham een staatsvisie met daarin een centralistische staatsmacht. Waar veel verlichtingsdenkers nog een religieuze of historische verantwoording leverden, achtte Bentham de geschiedenis van geen enkel belang. Al het goede kwam voort uit de individuele rede, samen met persoonlijke drijfveren als het najagen van genot en het vermijden van pijn. Volgens conservatieven joeg Bentham een verschrikkelijke wereld na van “cold reason, bureaucracy, permanent reform, bloodless charity, and total absence of emotion and feeling”.

Slotsom

Het is dit geheel, de politieke, religieuze, economische en filosofische omwentelingen, dat Burke in zijn laatste brieven simpelweg aanduidde met “the system”. Het conservatisme is dan ook meer dan een reactie op de Franse Revolutie. Het is het geheel van een beweging tegen alle moderne revoluties in, van welke aard ze ook zijn. Wat conservatieven, vooral die van de negentiende eeuw, met elkaar verbond was hun afwijzing van en wantrouwen van democratische macht, gelijkheidsdenken, politieke centralisatie, utilitarisme, en vooral moderniteit. Conservatisme is het primaat van het concrete tegenover de abstractie, dat van de historie tegenover de politieke ideologie. Conservatisme – zeker en ook dat van Burke – heeft iets in zich van het contrarevolutionaire, al ging dat bij Burke gepaard met enig gevoel van fatalisme. Maar conservatisme is meer – met de bekende woorden van Joseph de Maistre: “We do not want a counter-revolution but the opposite of revolution.”

De bronnen van het conservatisme cirkelen in de beschrijving van Nisbet vooral rond revoluties en grote maatschappelijke omwentelingen. Dit zou erop kunnen wijzen dat conservatisme vooral reactionair is. Het tegendeel is waar. Juist het vanzelfsprekende, het niet uitgesproken normale van de traditie noopte de (later zo genoemde) conservatieven haar beweegredenen uit te spreken. Een interessant punt van Nisbet verdient een bredere uitwerking, namelijk dat van 'conservatisme als ideologie'. Veel conservatieven verwerpen ideologie en plaatsen conservatisme zelfs tegenover ideologieën als liberalisme en socialisme. Nisbet gaat hierin niet mee, en wij met hem. Juist in een wereld waarin zoveel is vernietigd, kan een realistische wijze van denken ons verder helpen, zeker wanneer dit wordt vastgelegd in een ideologisch kader. Wie Nisbet leest, leest een Amerikaanse conservatief die is opgewassen tegen Europese denkers, al dan niet conservatief. Juist als Europeanen, is Nisbet geschikt als inleiding op het conservatieve denken. Hij is meer Europees dan de meeste Amerikaanse conservatieven, en conservatiever dan de meeste Europese conservatieven. Een aanrader dus.


Lees verder...

maandag 26 januari 2009

De weg terug (2) - Proposition 8

“Our remedies oft in ourselves do lie, which we ascribe to Heaven.” (William Shakespeare)

Het jaar 2008 was het jaar van de nederlaag van de Republikeinen in Amerika; hoe dan ook een bittere pil voor ons, Europeanen. Of we ons nu conservatief noemen of niet – zonder Amerikaanse conservatieven en gelovigen stelt het klassieke denken in het westen weinig meer voor. Maar het conservatisme is door Bush Jr. en zijn neocons in diskrediet gebracht; zodanig dat zelfs Amerikaanse katholieken zich weinig gelegen lieten liggen aan wat hun bisschoppen zeiden. En al eerder werd duidelijk dat de Christian right nauwelijks nog in staat is eensgezind op te treden rond ethische kwesties als abortus en homohuwelijk. Voor wie in Europa zijn hoop had gevestigd op een redding vanuit Amerika was 2008 dus geen goed jaar. De weg terug lijkt daarmee verder weg dan ooit.

Veel vitaal christendom, conservatisme en katholiek geloof is in het westen nog slechts in de VS te vinden. En de verleiding is groot om na de nederlaag van de Republikeinen het klassieke, conservatieve en christelijke denken op z’n gat te zien liggen en het daar ook te laten liggen; althans voor een lange tijd. Een prominente Nederlandse conservatief, Bart Jan Spruyt, verzuchtte na de nederlaag van McCain dan ook dat “de conservatieve beweging jaren of misschien wel decennia nodig (heeft) om de eigen grondslagen opnieuw te doordenken.” Want, zo zegt hij: “een eenvoudige terugkeer naar oude principes volstaat (…) niet.”

Het ‘doordenken’ van ‘grondslagen’, waarover Spruyt spreekt, impliceert allereerst ‘het denken’. Termen als ‘grondslagen’ van een ‘beweging’ en dan nog wel een ‘conservatieve’ – welke arbeider, welke moeder, welke pasgetrouwde laat zich vangen door dit soort abstracties? Wat hebben deze mensen met ‘het doordenken van grondslagen’ zonder terugkeer naar oude principes’? Het nieuwe denken vraagt nieuwe principes – principes die het ‘oude’ volk dus niet kent. Het resultaat van talloze denktanks die sinds Reagan het Amerikaanse ‘denken’ hebben bepaald, heeft het conservatisme niet kunnen redden. Volgens Spruyt was de neergang van het Amerikaanse conservatisme zelfs “onafwendbaar” en werd slechts versneld door het rampzalige beleid van Bush.

Zolang het behoudende deel van de westerse intellectuelen meent dat de redding wordt bewerkt door het ‘denken’, zal de Europese kar in de modder blijven steken. Met de vlucht naar het ‘denken’ en ‘doordenken’ van ‘oude grondslagen en nieuwe principes’ (op zichzelf al een merkwaardig tweetal) doet men juist dat wat deze tijd niet vraagt. Waar talloze mensen hun baan verliezen, hun pensioen zien verdampen, hun vrijheden zien afnemen, vragen deze mensen niet om de terugkeer van het denken, maar om de teruggave van het leven zelf. In de crisis vraagt de mens om het goede leven dat hem is afgenomen, of dat hij is kwijtgeraakt. Hebben conservatieven, of katholieke en andere christenen, in een tijd van crisis de mens niets meer te bieden dan een bundel abstracties?

De crisis van het conservatieve denken laat zien dat conservatisme door en door modern is, tot in haar crisis toe. Net als het modernisme blijkt het conservatisme een zeepbel; een product van academici. Wie aandelen had in het conservatisme is zijn geld kwijt. In de kredietcrisis mogen dan vele miljarden zijn verdampt; het conservatisme schijnt ook in lucht te zijn opgegaan.

Crises

De Europese, de westerse cultuur is de cultuur van de elkaar opvolgende crises. Nu is er een kredietcrisis; er waren al de klimaatcrisis, de demografische crisis en de islamcrisis. En elke crisis wordt gekenmerkt door een zeepbel die uit elkaar spat. De multiculturele maatschappij werd kapot geprikt door de aanslagen op 11 september, de ongebreidelde economische groei door het instorten van de financiële luchtbel in Amerika. De grootste liberale luchtbel, namelijk die van ‘Het Einde van de Geschiedenis’ (Fukuyama) wordt keer op keer lek geprikt door voorspellingen op het gebied van klimaat, voedsel- en watervoorziening.

Tegelijk is duidelijk dat het juist de crises zijn die de contouren van onze beschaving weergeven. Waar de crisis is, daar is de moderne beschaving. Economie, klimaat, wereldvrede, gelijkheid en laïcisme vormen de pijlers van onze cultuur; elke aantasting van deze pijlers is een aantasting van onszelf. Waar de kranten niet vol van staan, is: de teloorgang van het christendom, het instorten van de geboortecijfers, de afnemende huwelijkscijfers. Hier betreft het geen crises – hier betreft het dus niet de werkelijkheid van ons bestaan.

De werkelijkheid van Europa bestaat uit hypotheken, politieke correctheid, inflatiecijfers en radicale ongebondenheid. Waar het concrete bestaan wordt bedreigd, is er geen crisis. Waar huwelijken kapot lopen, dragers van de moraal omvallen, volken uitsterven, vormt de concreetheid en feitelijkheid van deze zaken als het ware de garantie van hun onbelangrijkheid voor onze moderne cultuur. Een cultuur waarin niet alleen de waarden zijn omgekeerd, maar waarin alles is omgedraaid: wat virtueel is, is echt en wat concreet is, is slechts schijn. De vervreemding van de mens, waar marxisten en neomarxisten nog zo bang voor waren, is opgelost door de vervreemding tot het ware leven te verheffen. Kwam voor de klassieke mens het leven nog voor de filosofie (‘Primum vivere deinde philosophari’), voor de moderne mens geldt: ‘eerst de filosofie, pas daarna het leven’. En lees voor ‘filosofie’ ook: idealen, politieke realiteiten, wensdromen.

Denken vanuit de zeepbel

Modern denken, is denken vanuit de abstractie. Niet vanuit het ondernemerschap, maar vanuit het kapitalisme. Niet vanuit concrete, geboren kinderen als verzekering voor de oude dag, maar vanuit pensioenfondsen die worden gevuld door carrièrebeluste tweeverdieners. Moderne politiek gaat niet meer over de concrete belangen van kinderen en van gezinnen, maar over de dekkingsgraad van onze pensioenfondsen. En moderne economische politiek heeft niet meer de belangen van de concrete ondernemer of middenstander op het oog, maar de toepassing van algemene principes waardoor Nederlandse, Duitse en Belgische ondernemers opeens moeten gaan concurreren met Poolse of Chinese concurrenten die zich niets hoeven aan te trekken van een torenhoge hypotheek of strenge milieuvoorschriften. Of een plaatselijke kapper moet dan opeens concurreren met Walmart-achtige megastores.

Het denken vanuit de zeepbel kent bizarre consequenties. Een oude dag is mogelijk zonder kinderen. Een kapitalistische vrijmarkteconomie is mogelijk zonder ondernemerschap – ergo: een markt is denkbaar zonder ondernemers. Het vrije verkeer van mensen, goederen en diensten heeft geleid tot ongekende schaalvergroting in tal van sectoren. Supermultinationals vervangen tal van zelfstandige ondernemers en elimineren elk ondernemerschap: slechts zetbazen die spelen met andermans kapitaal spelen het kapitalistische spel.

Het moderne conservatisme heeft het kapitalisme omhelst, maar de waarschuwingen wat betreft het kapitalisme in de wind geslagen. Waar Burke waarschuwde tegen de invloed van “sophisters, calculators and economistst” op het economische leven, voorzag Joseph Schumpeter het einde van het kapitalisme door de overwinning van de intellectueel op de ondernemer. Niet de arbeider, maar de intellectueel vervreemdde zich volgens Schumpeter meer en meer van de reële economie: niet de arbeider bij Philips, maar de intellectueel die in staat is om Plato te lezen. De vervreemding zit de moderne intellectueel in het bloed. En om de vervreemding te boven te komen, is er de vlucht in de maakbaarheid.

De crisis van onze cultuur is haar moderne hang naar een maakbaarheidsdenken dat het leven op de tweede plaats stelt. Dit breekt ons op. Steeds weer is er namelijk een werkelijkheid die het denken inhaalt. Het marxisme werd ingehaald door de werkelijkheid van de economische wetten. De neoliberale dromen over een ongebreidelde economische groei worden gedwarsboomd door sombere klimaatontwikkelingen. Katholieke en christelijke denkers hebben de hoofdrol gespeeld in het opzetten van een Europese Gemeenschap en een Verenigde Naties, en zelfs een Amnesty International. Het bleken na verloop van tijd instrumenten te zijn die zich tegen het christelijke waarden keerden; het geflirt van kerk en christendom met democratie en mensenrechten heeft ons zodoende niet verder geholpen, maar heeft daarentegen het ‘denken vanuit de zeepbel’ versterkt: de vervanging van de realiteit door wensdromen.

Realisme

Volgens de Amerikaanse socioloog Robert Nisbet is een belangrijk kenmerk van het moderne denken dat dit denken de mens niet benadert uit wat deze mens werkelijk is, maar vanuit dat wat deze mens volgens hen zou moeten zijn of worden. Niet de feitelijke ongelijkheid bijvoorbeeld, maar de gewenste gelijkheid is dan een uitgangspunt. Iemand als Louis de Bonald liet in zijn boek over echtscheiding, Du divorce (1801), zien dat het revolutionaire denken over het huwelijk dat ook weer verbroken kan worden, berustte op de illusie dat het huwelijk slechts een contract is tussen twee mensen. De Bonald liet zien dat het huwelijk meer is dan dat, namelijk kenmerk van de familie als basis van de sociale orde en hij toonde aan dat een huwelijk altijd vele aspecten heeft: sociale, economische, religieuze. Een man is niet alleen echtgenoot, maar ook vader, schoonzoon en nog veel meer. Robert Nisbet beschouwt het werk van De Bonald als één van de grondleggende werken van de sociologie.

Nu is sociologie geen garantie tegen vervreemding. Juist in een tijd waarin de sociale wetenschappen de maatschappij hebben getransformeerd, is de vervreemding groter dan ooit. De sociologie waar Nisbet op doelt, is dan ook niet die van de maakbaarheid, maar die van de feitelijkheid van sociale gegevenheden van alle tijden. Nisbet ziet de sociologische benadering van De Bonald in de lijn van de historische benaderingen van andere contrarevolutionaire tijdgenoten: Savigny, Von Haller, De Maistre en Burke.

Al deze denkers kenmerkten zich door een mijden van elke abstractie. Bij hen treft men geen overdreven natuurrechtelijke manier van denken, hoogdravende pleidooien voor klassieke deugden, vrije markten of wereldwijde democratieën.

Het moderne christelijke en conservatieve discours heeft zich hiervan vervreemd. Het dweept hoogstens nog met Burke, maar ratelt aan één stuk door over klassieke deugdenleren, vrije (nog vrijere) markteconomieën en democratische verworvenheden. Niet alleen mannen als Nisbet, of meer recent Claes G. Ryn, maar vooral Paul Edward Gottfried toont in zijn laatste boek, Conservatism in America, aan dat het conservatieve denken daarmee is verzand in dode abstracties. ‘Value-conservatism’ noemt Gottfried het, haast smalend. Voer voor de studeerkamer, maar meer niet. Dit ‘waardenconservatisme’ weerhoudt ons, volgens Gottfried, van het aanspreken van de concrete burger. Het weerhoudt ons, in de woorden van Claes Ryn, van een “new spirit of ethical realism”; een ethisch realisme dat meer op persoonlijk karakter en de concrete leefgemeenschap is gebaseerd dan op vage noties van hulp aan alle verschoppelingen op deze aarde. Een realisme dus, niet in filosofisch opzicht, maar een realisme van vlees en bloed: concrete mensen, concrete gemeenschappen. Zoals Pat Buchanan dat doet: zich richten op geschoolde arbeiders, autochtone Amerikanen of christenen. Elke reddingspoging zonder concrete sociale basis, zo betoogt Gottfried, maakt zo’n poging vatbaar voor corruptie en machtspolitiek.

Proposition 8

Volgens Ryn, Buchanan en Gottfried begint de weg terug dus bij concrete mensen en concrete gemeenschappen. Wie de weg terug wil bewandelen, moet niet terugschrikken voor religieuze, etnische of sociaaleconomische implicaties. Je kiest niet voor de familie waarin je wordt geboren; hetzelfde geldt voor het volk waar je deel van uitmaakt. Kiezen voor de weg terug, betekent afleggen van de vrijblijvendheid. Dus geen ‘christelijke waarden’ zonder kerk en christendom. En geen spreken over de gelijkwaardigheid van man en vrouw zonder de fundamentele mannelijkheid van de man en de vrouwelijkheid van de vrouw onder ogen te zien.

Met het waardenconservatisme, dat ook bij ons hoge ogen gooit, kom je niet verder. Hopen op elitevorming en culturele renaissances bezorgt je veel eerder blikvernauwing: het niet zien welke uitdagingen er werkelijk liggen, zoals het Californische referendum over het homohuwelijk, over het amendement Proposition 8, liet zien.

Dit referendum werd tegelijkertijd met de presidentsverkiezingen gehouden. De aanloop van het referendum werd bepaald door aanvaringen tussen progressieve blanke elites uit film- en gaywereld enerzijds, en de spraakmakende evangelical kerken anderzijds. De homolobby verstoorde kerkdiensten, vernielde winkels en restaurants van hen die de anti-homohuwelijkcampagne hadden gesteund, totdat...

Totdat het amendement tegen het recht op homohuwelijk werd aangenomen. Toen bleek wie er vooral tegen hadden gestemd: de zwarte bevolking. Juist de zwarte bevolking die massaal op Obama had gestemd, juist zij met schrikbarende criminaliteitscijfers, gestempeld door gebroken gezinnen, stemde massaal tegen het homohuwelijk. De homo’s waren razend; meteen ontstonden er razzia’s waarin homobendes zwarten opjoegen en vervolgens molesteerden.

De linkse elite is (nog) niet in staat de moraal van de zwarte gemeenschap om te turnen. De rechtse elite is niet in staat aansluiting te vinden bij de aanwezige morele reserves van de zwarte gemeenschap. Wie de belangen van arbeiders en proletariaat veronachtzaamt, vanuit een elitaire houding afstand neemt tot het gepeupel en weigert de handen vuil te maken door middel van actie, religie of populisme, èn wie weigert de deugdenretoriek, de kapitalismeretoriek of de waardenretoriek overboord te kieperen, heeft geen boodschap aan zwarten en heeft geen verhaal voor deze mensen.

Proposition 8 laat zien dat gediscrimineerde’, vaderloze, criminele mensen in staat zijn hun identiteit te stijven door het laatste restje moraal vast te houden. Wie concreet denkt, snapt het stemgedrag van de zwarten. Zwarten zijn ‘Democraat’ omdat de vrijemarktideologie hen niets te zeggen heeft. Wie vanuit klassieke deugden naar deze mensen kijkt, verwacht niets van hen. Maar de Californische feiten liegen er niet om: juist degenen die hechten aan vorming en moraal, zijn, als het erop aankomt, vervreemd van de echte moraal. Het zwarte schorem heeft niets; ze bezit slechts de moraal – waar men zelf vaak niet aan kan voldoen. Voor de echte conservatief ligt er onder de zwarte misère dan ook een basis voor hoop.

Proposition 8 leert ons dat de weg terug niet begint bij abstracte waarden, of bij het ‘overdenken van principes’; de weg terug begint vaker bij rauwe leven en bij de onverwoestbare natuur, zelfs tot in de zwarte getto’s in L.A..


Lees verder...

zaterdag 24 januari 2009

Clash of the Hippielizations

"If we don't believe in freedom of expression for people we despite, we don't believe in it at all." (Noam Chomsky)

De rechters hebben gesproken inzake de heer Geert Wilders. Dit niet tot ieders genoegen. Waar ik me nog het meest over verbaasde was het feit dat Wilders zelf oprecht verbaasd leek te zijn na de uitspraak van het Hof dat hij vervolgd moest worden vanwege aanzetten tot haat. Hoe vervreemd van de echte wereld moet je zijn om nog te geloven in het zegevierende recht van onze zogenaamde rechtsstaat? Wilders moet wel geloven in de rechtsstaat; het is het enige wat er volgens hem bestaat: deze optelsom van vage vrijheden en garanties met als centrale punt mogen roepen wat je denkt. Daar dacht de hippiestaat anders over. Dus spande ze samen tegen deze opstandige hippie. Met een weinig opmerkelijke uitspraak als gevolg.

Hippies hebben iets ontroerends. Net als hun manier van denken. Neem nu de legendarische Bart Huges. Deze bekende Amsterdamse hippie boorde een gaatje in zijn hoofd om nog meer high te worden. Ontroerend toch? Ja, op afstand. Hippies staan voor een ongeremde vrijheid, en elke ongeremde vrijheid eindigt in iets weerzinwekkends. In een barbaarse anarchie bijvoorbeeld, of in een communistische controlemaatschappij. Of zelfs in een kruising van beide. Een weinig wenkend perspectief. Absolute vrijheid stinkt. Ook die van meningsuiting.

Ondertussen lijkt het hele rechtse circus in rep en roer vanwege de uitspraak van de Amsterdamse rechters. Wilders kan (moet) nu immers vervolgd worden en bij een slepende rechtszaak kan zelfs het voortbestaan van zijn partij op de tocht komen te staan. Financieel kan zoiets je namelijk nekken, zeker wanneer er wetten dreigen die op een andere manier de financiering van je partij in gevaar brengen. Bijvoorbeeld door je te dwingen de namen van je geldschieters openbaar te maken. Of een regel die niet accepteert dat jouw partij een stichting is en geen vereniging, wat het geval is met de PVV, de partij van Wilders [1].

De reacties van 'rechts' liegen er niet om. Op The Brussels Journal, door prof. Afshin Ellian, in The Wall Street Journal, op vele rechtse blogs - overal wordt de verontwaardiging over de uitspraak van het Amsterdamse Hof uitgeschreeuwd. Volgens sommige commentatoren zouden de Nazi's eraan komen. Of de politiekcorrecten. Of de Saoedi's (althans hun principes om elke kritiek op de islam te smoren).

Wilders lijkt steeds weer in staat onze rechtsstaat door elkaar te schudden. Het voze wordt door hem feilloos getoond: onze vrijheden staan op de tocht, men onderwerpt zich aan de absurde eisen van de islam, zelfs de rechters lopen aan de leiband van de politiekcorrecte multicultimaatschappij. Elk fundamenteel debat wordt onmogelijk gemaakt wanneer steeds de censuur dreigt; een censuur die wordt bewaakt door linkse advocaat/politici, actievoerders en soortgelijk volk.

Wilders heeft gelijk: onze rechtsstaat is voos en rot. Maar niet om de redenen die hij steeds maar weer repeteert, als een liberaal kind dat zijn linkse leraren napraat omdat deze leraar zo'n mooie Pim Fortuyn-stropdas draagt. Wilders meent dat het met onze rechtsstaat van de buitenkant bekeken wel goed zit, maar dat de binnenkant - de praktijk - niet deugt. We hebben immers een gelijkheidsbeginsel, een democratie, een onafhankelijke rechtspraak, emancipatie van vrouw en homo, scheiding van kerk en staat, enz. Want hij dweept voortdurend met dit soort stokpaardjes, of hij verwijt de politiek hier de hand mee te lichten.

Wilders bezit de perfecte naïviteit van een liberaal. Het systeem is volgens hem goed, al zou het nog wat democratischer en dergelijke mogen, maar nu moeten al die linkse bewoners en bewakers van het systeem alleen nog maar handelen volgens de goede principes die er aan ons goede systeem ten grondslag liggen.

De vrijheid van meningsuiting, bijvoorbeeld, is volgens Wilders natuurlijk goed en wellicht de kern van onze democratische rechtsstaat. Als iedereen - rechters, politici, burgers en media - zich daaraan houdt en er ook gebruik van maakt, dan komt alles goed en wordt alles beter. Vrijheid is het antwoord. Als we nou maar genoeg vrije meningsuiting, vrije markt, vrije liefde en vrije religie en dito opvoeding hebben, dan komt alles goed. Zie het als een soort oneindige reeks varianten op de Smithoniaanse wijsheid van the invisible hand: als de vrije markt haar werk ongestoord kan doen, dan doet de invisible hand de rest. Wel moeten natuurlijk eerst de storende elementen uit onze publieke ruimte worden weggewerkt: zij die niet in deze evenwichtsconstructie van absolutie vrijheden willen geloven. Bijvoorbeeld omdat deze mensen andere absolute 'standaarden' erop na houden. Mensen zoals die van de islam.

Tot zover de hippie Wilders. Deze man is een product van de jaren '60 - de tijd waarin elke liberaal zijn of haar christelijke of traditionele veren van zich af begon te schudden en een systeem ging aanhangen van een neomarxistische cultuur binnen een neoliberaal economisch systeem. Andere hippies hadden en hebben ondertussen heel wat verder en langer nagedacht. Natuurlijk, het klinkt mooi, de gezwollen pathetiek van een Voltaire die gezegd zou hebben: "Ik verafschuw Uw ideeën maar ik ben bereid te sterven voor Uw recht ze te uiten". Maar wie is nu werkelijk bereid te sterven in het zand van Uruzgan om Wilders het recht te geven bladzijden uit de Koran te scheuren?

Zoals Marx de liberalen van zijn tijd heel wat beter doorhad dan zijzelf, zo hebben de neomarxistische hippies beter door hoe neoliberalisme werkt dan de neoliberale hippies zelf. Marx zag al dat vrije markt een fantastisch systeem is dat conservatieve waarden, maatschappijstructuren en reactionaire instellingen erodeert en wegvaagt. Wie besluit dat wat in eeuwen organisch is gegroeid moet concurreren met de eerste de beste eendagsvlieg, heeft in feite zijn eigen cultuur al losgelaten, al moet dat eerst nog zichtbaar worden in de processen die volgen uit deze beslissende stap.

Het klassiekliberale model heeft de grondslagen van onze beschaving aangetast en aan de filistijnen overgeleverd. Vrije markt, vrije godsdienst en vrije meningsuiting hebben niet zozeer iets voortgebracht, maar hebben veeleer het reeds bestaande uitgemolken, uitgeteerd en weggerelativeerd. Marxisten hebben dit altijd toegejuicht, net zoals de neomarxisten de globalisering toejuichen. Als je absolute vrijheden, zoals die op het gebied van de markt, de gang laat gaan, klapt het systeem vanzelf een keer in elkaar.

De vraag is nu of mensen dit proces moeten bijsturen zodat de postkapitalistische fase zonder al teveel brokken en slachtoffers zal aanbreken. Filosofisch en literair gezien is een crash natuurlijk veel interessanter dan een geleidelijke verandering. Maar bestuurders, politici en consumenten - willen geen Big Crunch. Die willen hun verworvenheden koesteren, of dit nu de caravan is, de vrije mening of de LAT-relatie.

Een klasseloze maatschappij is mooi, maar dan wel zonder bloedvergieten, burgeroorlog en aanslagen op onze jongens in Uruzgan. Waarom zo'n haast? De klasseloze maatschappij is al realiteit. De religieloze maatschappij is bijna een feit, en de traditie is zelfs in het Openluchtmuseum van Enkhuizen al niet meer veilig. Hippies Anno 2009 willen echt geen "Nazi Courts" of een Nederlandse variant van de Saoedische repressie [2]. De rechters van het Amsterdamse Hof willen hetzelfde als Wilders. Meer nog dan Wilders zelf beseft. Maar Wilders wilde acties voor homo-emancipatie in eigen land, rijdt juist het welslagen van homo-emancipatie wereldwijd in de wielen.

Bijna iedereen in dit land wil rustig God kunnen lasteren, zijn of haar man c.q. vrouw kunnen bedriegen met een ander. 's Zondagochtend lekker uitslapen zonder naar de kerk te gaan, en 's zondagmiddag winkelen zonder naar oma te hoeven gaan. Ook de Amsterdamse rechters zijn oma-loos, kinderloos, kerk-loos en klasseloos. Ook de Amsterdamse rechters willen net als de aanhang van Wilders een verbod op de SGP, een "oorlog tegen alle christenhonden" [3], en een scheiding van kerk en staat.

Niet alleen Voltaire, niet alleen Wilders, maar ook een neomarxistische goeroe als Noam Chomsky gelooft in de vrijheid van meningsuiting, net zoals hij ook het christendom haat en/of veracht, en het marxisme bejubelt (en daarin is hij dan net weer wat anders dan de rest). Maar Chomsky's uitspraak "If we don't believe in freedom of expression for people we despite, we don't believe in it at all" is meer waar dan zo op het eerste gehoor klinkt. Zowel liberalen als neomarxisten geloven niet in vrijheid van "expression" voor mensen die men cultureel en rechtsstatelijk veracht. Een Koran moet desnoods verboden worden, zegt de neoliberaal Wilders; en ook Wilders moet desnoods 'verboden' worden, zeggen de neomarxistische rechters. Elke sta-in-de-weg naar de volmaakte Hippielization moet desnoods verboden worden. En als het onszelf treft, zijn we verbaasd. Net zoals Wilders dat is. En als het de ander treft, zijn we opgetogen. Zoals Els Lucas of een advocaat Spong. Dan groeien de haren pardoes en groeien er bloemen overal en rijden er witte fietsen door heel de stad.

Noten

[1] Opvallend is hoe hierbij wordt gezwegen over de SGP die financieel ook in zwaar water is gekomen door uitspraken van een Gerechtshof. Als 'rechts' werkelijk zo begaan is met onze 'vrijheden', dan zou het 'rechts' sieren als ze ook ten strijde trok voor de vrijheden van de oudste partij van Nederland, de SGP, ongeacht hoe men ook moge denken over bepaalde standpunten van deze partij. Dat men zwijgt over de SGP laat m.i. zien dat het niet om de vrijheid van meningsuiting is te doen, maar om het absolute primaat van de de seculierliberale eenheidscultuur waar alles voor moet wijken, desnoods een Koran.
[2] Ik refereer aan termen die worden gebruikt in 'rechtse' opinieartikelen, zoals het stuk "Bad News from Europe: Nazi Methods in Court", van de hand van de door mij meestal zeer gewaardeerde Paul Belien op The Brussels Journal en het stuk in The Wall Street Journal: "Silencing Islam's Critics" dat spreekt over "Saudi methods".
[3] Eén van de motoren achter de petitie als steunbeteuging aan Wilders, een zekere Jacques 'Bottehond', sympathisant van Wilders, reaguurder op geenstijl.nl en scribent op hetvrijevolk.com, riep enige tijd geleden op geenstijl.nl op tot zo'n oorlog. In feite roepen deze lieden opnieuw op tot een oorlog, maar nu tegen de Nederlandse economie en werkgelegenheid, namelijk door de oproep alle Nederlandse producten te boycotten (net zoals bepaalde Jordaanse groeperingen dat doen, maar dan om tegenovergestelde redenen).


Lees verder...

donderdag 22 januari 2009

Fitna II - The Capitol-clowns

Heeft u 'm gezien? Het vervolg op Fitna? Maar dan nu met een versie waarin niet de islam wordt vertekend, maar waarin een karikatuur van het christendom werd gemaakt? Het schijnt dat het eergisteren is vertoond. Met Obama in de hoofdrol. Omkleed met een huldigingsceremonie, wat muziek en wat uitzinnige Amerikaanse kiezers gebeurde het. Ik hou m'n hart vast en vrees voor de reactie van het christenvolk. Zou men zo'n belediging slikken? Zouden er rellen uitbreken?

Mochten er acties ontstaan dat zullen deze van het kaliber 'zelfvernietiging' zijn. Men zal zichzelf - net als Reverend Rick Warren - in Woord en Gebed opblazen te midden van een grote schare medegelovigen. Nu heb ik niet gekeken of geluisterd naar het inauguratiespectakel in Washington D.C. Obama is niet mijn president - ik ben geen Amerikaan - en heb nooit dit soort happenings gevolgd. Obama heeft nog niets gepresteerd, dus waarom zou ik uit mijn bol gaan voor de beste onder de Capitol-clowns?

Ik ben ook niet calvinist genoeg om Obama te volgen. Het is wel het Calvijn-jaar, en het schijnt dat zelfs Barack Obama lid is van een calvinistisch kerkgenootschap [1] - maar mijn score op de C-test (Calvinisme-test) [2] van het dagblad Trouw was te laag (47 %) om bindend te zijn. Het één-tweetje tussen de calvinisten Obama en Warren heb ik dus gemist, moedwillig.

Ik heb dus Obama gemist en ik heb Warren gemist. En homobisschop Robinson aan de fluit. En Yo Yo Ma aan de snaren. Maar ik heb toch iets gemist. De onzin in het gebed van Rev. Warren; de knieval voor de islam en het brouilleren van de God van het christendom. Waarom?

Al in de aanloop naar de presidentsbeëdiging maakte Warren een merkwaardige opmerking, namelijk dat hij blij was met het gebed dat homobisschop Robinson zou uitspreken op de beëdigingsdag [3]. De reden hiervoor lag in het samenbindende element van de keuze van Obama voor Robinson. Warren: "Obama heeft weer getoond alle Amerikanen van goede wil te willen samenbrengen in de zoektocht naar wat ze bindt. (...) Ik steun Obama van harte in zijn wens een president voor elke burger te willen zijn".

U ziet: gebed, God en godsdienst zijn voor zowel Obama als Warren vooral instrumenten 'om mensen van goede wil samen te brengen in een zoektocht naar wat ze bindt'. Wat mensen bindt is Warren niet duidelijk, en zelfs de mensen van goede wil niet. Wat wel duidelijk is waar god voor dient (om de samenleving te binden) en wie de mensen van goede wil zijn: extreme homo's als bisschop Robinson. Deze man is getrouwd met een kerel en bovendien paranoia als het om zwarte Afrikanen gaat (was hij niet bang voor een aanslag op hem door Afrikaanse mede-Anglicanen die hem uit de kerk wilden zetten vanwege zijn homohuwelijk?). Zo iemand heeft per definitie goede wil. Robinson heeft het goede voor met het land, en is in staat zijn eigen behoeftes weg te cijferen, net zoals hij dat doet als het om de Anglicaanse kerk wereldwijd gaat die vanwege hem haast werd opgeblazen.

Robinson heeft goede wil. Hij noemde de keuze van Obama voor Warren "een klap in het gezicht". Robinson wordt door Obama in het gezicht geslagen tijdens de plechtigheid, Robinson doet er gewoon aan mee en laat het fijn uitgezonden worden. Waarschijnlijk houdt deze gay-clown ervan om geslagen te worden? Wie weet.

Maar Warren is dus ook een clown. Want niet alleen Obama is er voor alle mensen van goede willen en behaarde billen, Warren is er ook voor allerlei mensen. Bij de Amerikaans-Lutherse medewerker van het paleoconservatieve Chronicles Magazine Aaron Wolf las ik dingetjes over Warrens gebed die ik nergens anders tegenkom [4]. Want wat blijkt? Warren maakte van zijn beëdigingsgebed een mooi multireligieus soepzootje.

Tot wie bad Warren? Tot iets goddelijks, dat wel. Allereerst tot een Almachtige Vader. Daarna tot een Heer die één is (het Shema Yisrael uit Deuteronomium 6); dit voor de joden. En daarna tot een "the compassionate and merciful one" - wat in de Koran de aanspreektitel is voor Allah; elke Soera uit de Koran begint met deze zinsnede: "In de naam van Allah, de Erbarmer, de Barmhartige".

Wat ontbrak was het aanroepen van de Drie-enige God: Vader, Zoon en Heilige Geest. De God, zoals Wolf het treffend zegt, waarvan de naam is "imprinted on our foreheads in Holy Baptism". Warren is gedoopt, Obama is gedoopt, zelfs Robinson is gedoopt. Voor de politiek is dit niet belangrijk. De doop in de Naam van de Drie-enige God bindt immers niet samen, maar scheidt de christenen van de joden en de islamieten. Daarmee laat Warren een kenmerk zien van het baptisme dat alleen gelovige volwassenen wil dopen: de doop, en daarmee het getuigenis van de Drie-enige God - de God van het christendom! - is niet wezenlijk. Het komt er slechts bij in kerkdiensten en woonkamers. Maar de christelijke God hoort niet thuis op Capitol Hill.

Capitol Hill is de plaats waar anderen 'wonen': joden, islamieten, homoseksuelen, baptisten, calvinisten en andere mensen van goede wil. Warren schildert een karikatuur van het christendom, net zoals Obama en Robinson dat doen. Een slechte verfilming was het resultaat, weliswaar met mooie muziek en een uitzinnige menigte.

Allah bless America. En: de Eeuwige, Yo Yo Ma, Warren en vele miljoenen anderen bless America. Alles en iedereen mag Amerika zegenen, uitgezonderd God, de Vader van Jezus Christus - het enige Voorwerp van aanbidding van allen die zich christen noemen. Mannen als Warren geloven in boeken, in godsdiensten van het Boek, in doopwater op volwassen lichamen. In nog veel meer. Maar hij bidt niet tot de christelijke God. Wat een clown.

Noten

[1] "De Obama van de zestiende eeuw", in Trouw d.d. 9 januari 2009
[2] Zie voor de C-test van Trouw: hier.
[3] "Rick Warren blij met gebed van homobisschop", in Nederlands Dagblad d.d. 19 januari 2009
[4] Aaron D. Wolf, "Rick Warren: America's Dwight Schrute", op Chroniclesmagazine.org d.d. 21 januari 2009


Lees verder...

dinsdag 20 januari 2009

Het bekeerde onverstand

"Als je 20 bent en niet links heb je geen hart, als je 40 bent en nog steeds links heb je geen verstand." (Churchill)

Na de inauguratie van Barack Obama tot president van de Verenigde Staten van Amerika verandert er waarschijnlijk wel wat, maar niet dit ene: de bekeerlingen blijven de baas. Na de bekeerling Bush is er nu de bekeerling Obama die het Witte Huis bewoont. De Heilige Apostel Paulus waarschuwde de Kerk tegen een te grote rol voor bekeerlingen. Bekeerlingen zijn te weinig verworteld, leven nog teveel in de roes van de verandering. De moderniteit kan het niets schelen: bekeerlingen brengen een frisse wind, zijn authentiek, hebben een levensverhaal en verkondigen "change".

In de Amerikaanse politiek tuimelen ondertussen de bekeerlingen over elkaar heen. Bush grossierde in ex-trotskisten die neoconservatief waren geworden. Hijzelf was een bekeerling in de zin van een geloofskeuze voor Jezus, net als Obama. Bekeringen waarover men spreekt zijn niet de klassieke bekeringen van de massa: de geleidelijke. Bij katholieken, calvinisten en orthodoxen is een bekering dikwijls een geleidelijk gebeuren dat niet los is te maken van de basis en de wortels van de bekeerling: je keert terug tot wat je al was. Zoals in het Bijbelse verhaal over de thuiskomst van de Verloren Zoon: deze keerde terug naar het huis waar hij was geboren en dat hij zelf had verlaten zonder te zijn weggejaagd. De Verloren Zoon keerde terug naar zijn roots: het verbond, de rechten, de familie en het vaderschap.

Een Amerikaanse bekering is wat anders: het is een stap van het duister in het licht, van de verlorenheid in de geborgenheid, van het zwerversbestaan in het geborgen thuis. Een klassieke bekering deed de bekeerling zijn plaats kennen: die van nederigheid, deemoed en dankbaarheid. De Amerikaanse bekering doet de bekeerling groeien: juist de bekering geeft hem gezag. De Amerikaanse bekeerling heeft iets van God gezien - is met charisma vervuld. Er zit hier iets in van de erfenis van het puritanisme met haar Great Awakenings. Bij een Revival of een Great Awakening is de ondergrond dood. Het leven moet er nog in komen. De wereld is van brandhout, door de Geest van God kan het nog iets worden. Hoe komt deze Geest? Door het "ja" van de mens, de bekeerling. De Amerikaanse bekeerling c.q. gelovige "does God make happen", zoals Peter Sloterdijk het treffend zegt in één van zijn kleinere geschriften.

De Amerikaanse bekering is spectaculair en zet de bekeerling in het middelpunt. Maar over het algemeen was het nog wel zo dat Amerikanen zich vooral tot God bekeerden. Met Bush trad er een ander soort bekeerling aan het licht: de communist of trotskist die neoconservatief werd. Zo kon het dus blijkbaar ook. "To make God happen" kon dus ook zijn: "to make conservatism happen". Of je bekeert je tot God, of je bekeert je tot democratie en vrije markt, of tot vrijheid en gelijkheid. Onder Bush liepen deze dingen door elkaar - God, Markt, Democratie - onder Obama zal dat niet veranderen. In zijn jongste boek, Day of Reckoning - How Hubris, Ideology, and Greed are Tearing America Apart, legt Patrick Buchanan de vinger op deze plek. Volgens Buchanan is de grote fout van Bush het verafgoden van de democratie; een gevaar waar Buchanan al eerder voor waarschuwde in het essay "America First - and Second and Third" 1991:

"With the Cold War ending, we should look, too, with a cold eye on the internationlist set, never at a loss for new ideas to divert U.S. wealth and power into crusades and causes having little or nothing to do with the true national interest of the United States. High among these is the democratist temptation, the worship of democracy as a form of governance and the concomitant ambition to see all mankind embrace it, or explain why not. Like all idolatries, democraticism substitutes a false god for the real, a love of process for a love of country." [1]

Naast de vervanging van de reële God door de god van de democratie, noemt Buchanan in zijn essay ook de vervanging van 'liefde tot een land' door 'liefde tot een proces'. Het reële en concrete worden in de ideologische verafgoding vervangen door het abstracte die bestaat zonder noodzaak van volk, cultuur, plaats en dogma.

Waar concrete dingen weliswaar elkaar analogieën, of evenbeelden kunnen vormen, blijven deze dingen altijd zichzelf. Het concrete kenmerkt zich immers door afgrenzing van zichzelf tot het andere c.q. de ander. Familie en volk lijken op elkaar, hebben structuurelementen, karaktertrekken e.d. gemeen, maar zijn toch twee verschillende entiteiten met een eigen bereik en een eigen verantwoordelijkheid.

Dit is anders met een abstractie. Abstracties lopen in elkaar over. Wie 'volk' of 'natie' vervangt door 'democratie' verliest al snel het eigen karakter van naties uit het oog. En wie ook nog eens het gezin of het huwelijk als een contractuele samenlevingsvorm ziet, verliest ook het zicht op het eigene van de familie ten overstaan van een democratie. Concrete godsdiensten zijn makkelijk uit elkaar te houden; het 'religieuze' echter niet: dan zijn islam en christendom opeens één pot nat.

De bekeerling Bush Jr. meende na zijn ommekeer de zaken met een scherp oog te kunnen waarnemen. Wat hij echter waarnam, waren echter zaken als wereldwijde democratie, vrijemarkteconomie, mensenrechten. Een bekeerling keert terug, en terugkeren kan alleen tot het concrete: God of godsdienst, vrouw of man, familie, land of plaats. Je kunt niet terugkeren tot iets dat al overal is of overal zou moeten heersen. Als een overspelige man terugkeert naar zijn familie is de wens na zijn bekering niet de invoering van het 'vrouwelijke' of 'iedereen één grote familie'. Hij keert terug naar zijn concrete vrouw en zijn concrete kinderen en wenst oprecht dat ieder gezin gevrijwaard wordt van het binnendringen door buitenstaanders. En wie bijvoorbeeld terugkeert tot het christendom, verkondigt daarna dit christendom en niet een abstracte vrijheid van godsdienst.

Bush zwoer bij abstracte waarden. Daarbij verwisselde hij de liefde tot het Amerikaanse volk met die tot het Irakese en het Israëlische c.q. Joodse volk. En verwisselde hij de belangen van de Amerikaanse arbeiders (en die van hun gezinnen) met die van de Mexicaanse en Chinese arbeiders. Bush was in zeker opzicht een liefdeloos mens, want oprechte liefde richt zich op een concrete man, vrouw of volk en niet op alle mannen, vrouwen en volken in het algemeen.

Obama is natuurlijk niet veel beter. Zijn onwaarachtige capriolen rond de geestelijken Rick Warren en Gene Robinson laten zien dat godsdienst voor hem niet iets is van leven brengende waarheid, maar iets is dat verdraagzaamheid en gelijkheid en welvaart bevordert. Maar het Obama-verhaal is nog maar net begonnen. Ons interesseert nu nog het verhaal van het mislukte neoconservatisme van Bush en trawanten.

Het geval Bush, de man die volgens Buchanan zwichtte voor de "temptation of democracy", staat niet op zichzelf. Bush was en is exponent van een beweging van talloze dwepers met abstracte waarheden. Waaronder dus ook talloze zogenaamde 'bekeerlingen'. die Bush terzijde stonden en hem ook beïnvloedden. Onlangs stierf, 8 januari 2008, één van deze neoconservatieve bekeerlingen: prof. Richard John Neuhaus [2]. Samen met katholieke intellectuelen als Michael Novak en George Weigel vormde hij een belangrijk onderdeel van de neoconservatieve voorhoede van het Amerikaanse christendom. Neuhaus was oorspronkelijk een progressieve, Lutherse theoloog die in de jaren zeventig de overstap maakte naar het "conservatieve kamp". Samen met Michael Novak, een katholiek die ooit de marxistische bevrijdingstheologie aanhing, verbond hij zich in de jaren '70 aan het American Enterprise Institute, één van de belangrijkste neoconservatieve bolwerken van de VS.

De ommezwaai van Neuhaus was opmerkelijk. Van iemand die de gewapende revolutie verdedigde, veranderde hij in iemand die president Bush het morele fiat gaf om Irak binnen te vallen, ongeacht wat een VN zou zeggen. En passant bekleedde hij een hoofdrol in de gemeenschappelijke aanval van progressieve media en neoconservatieven rond neocon media als National Review van William Buckley en Commentary op het paleoconservatieve Rockford Institute. Dit instituut zou ruimte laten aan een enkeling om antisemitische uitlatingen te publiceren. Na aanvallen op de John Birch Society en Robert Taft uit dezelfde kring, ditmaal vanwege vermeende vijandigheid ten opzichte van zwarten, was het Rockford Institute aan de beurt [3]. Prof. Paul Gottfried, zelf joods, toont in zijn laatste werk, Conservatism in America - Making Sense of the American Right, hoe doorzichtig deze aanvallen waren [4]. Was immers Buckley, volgens Gottfried, ook niet gevrijwaard gebleven van 'foute' connecties? En had Podhoretz in Commentary niet tot in de jaren zestig uiterst negatief over negers geschreven? En bovendien hadden zowel de John Birch Society als Robert Taft zwarten in de medewerkerskring. Naast wat Gottfried schrijft kan ook nog vermeld worden dat Rockford Institute joodse medewerkers had. Het mocht niet baten. Ondanks pleidooien van de befaamde rabbijn Jacob Neusner (ook wel bekend als Paus Benedictus XVI meest favoriete rabbijn) en Robert Nisbet, gingen Neuhaus en George Weigel door met de beschuldiging van antisemitisme en racisme aan het adres van Rockford Institute. Met een vernietigend resultaat: een deel van het instituut werd ontmanteld vanwege weggevallen inkomsten.

Neuhaus profiteerde van de breuk met Rockford door een eigen instituut op te zetten èn hij profileerde zich als slachtoffer van onredelijk rechts [5]. In de reeks van voortdurende aanvallen van neoconservatieven op de Old Right, en dit vaak met behulp van linkse en liberale krachten, speelde Neuhaus dus een belangrijke rol. Dat Neuhaus als oprichter van het blad First Things in de meeste (Nederlandse) conservatieve kringen voornamelijk een positief imago heeft, is dan ook onbegrijpelijk [6]. Daarmee past hij in de reeks van Amerikaanse neoconservatieven die de conservatieve c.q. Old Right zaak grote schade hebben berokkend. Iemand als William Buckley speelde een hoofdrol in het passeren van Bradford ten gunste van William Benett, vriend van onder meer Gertrude Himmelfarb, behalve bekend van haar boek One Nation - Two Cultures, minder bekend om haar virulente haat tegen het christendom. Tenslotte noem ik hier de aanvallen op Buchanan en elke stap die hij onderneemt.

Wat Neuhaus, Novak en andere neoconservatieve bekeerlingen kenmerkt(e) is hun dwepen met abstracties enerzijds en hun haat ten opzichte van grassroots en Old Right anderzijds. Men verwisselt niet alleen het concrete door de abstractie; men haat ook zoiets als volk, cultuur en afkomst. Zelfs een pleidooi tegen ongebreidelde immigratie, door Chronicles-hoofdredacteur Thomas Fleming, omdat dit ten koste zou gaan van de Europese identiteit van de Verenigde Staten, leverde hem de beschuldiging op van "nativism", door onder meer Neuhaus en Weigel - overigens een beschuldiging die later ook Samuel Huntington zich moest laten welgevallen.

Daarnaast is nog een ander kenmerk opvallend: de pretentie van het spreken. Men bekeert zich als het ware wel van de duisternis naar het licht - of in het geval van Neuhaus: van de gewapende linkse revolutie naar pro-life en pro-war - maar men gaat in één ruk door met het aanvallen van vermeende tegenstanders en het spelen van machtsspelletjes. Echte bekeerlingen doen zoiets niet. Die treden eerst terug en maken een pas op de plaats. Zoals de bekeerling Paulus, die van zichzelf zei: "Ik ellendig mens."

Een bekeerling die zich weer ergens naar toekeert - terugkeert - moet eerst weer in het reine komen en worden aangenomen. Hij komt immers niet uit het niets, maar is van de waarheid afgevallen, of heeft zijn broeders verraden of zelfs vervolgd. De houding van Neuhaus en vele andere neoconservatieven in de VS staat hiermee in schril contrast. Zonder schaamte wisselde men communisme of marxisme in voor conservatisme, of modern christendom voor een orthodoxere variant. De klassieke kerk was huiverig om een bekeerling de leiding te geven over een kerkelijke gemeente; het moderne christendom deinst er niet voor terug een bekeerling de geestelijke leiding toe te vertrouwen over honderd miljoen gelovigen of meer.

De gevolgen waren en zijn nog steeds merkbaar. De teloorgang van de Amerikaanse industrie, de uitzichtloosheid rond het Joods-Palestijnse probleem neemt alleen maar toe, Amerika is financieel een kolonie geworden van landen als China, massa's sloebers zijn de VS ingeslopen terwijl grote delen van de bevolking jarenlang en structureel financieel zijn beschadigd. Politiek en electoraal is de basis voor de Republikeinse Partij voor lange tijd - en misschien wel voor altijd - aangetast. De Amerikaanse bekeerlingen van Bush en de zijnen zijn een ramp gebleken voor de conservatieve basis in dat land. Dat een bekeerling als Obama hier verandering in zou brengen is uiterst onwaarschijnlijk.

Wie op z'n twintigste links was en op z'n veertigste opeens rechts blijkt te zijn, moet men wantrouwen. Want zo iemand is ook op latere leeftijd vaak nog steeds links, maar dan omkleed met rechtse praatjes. Zoals de neoconservatieven, zoals velen in tal van Europese landen. Het onverstand kan zich bekeren, maar laat het niet een land regeren.

Noten

[1] Patrick J. Buchanan, Day of Reckoning - How Hubris, Ideology, and Greed are Tearing America Apart, p. 73, New York 2007
[2] Richard John Neuhaus (1936-2009)
[3] Magazine Dispute Reflects Rift on U.S. Right, in New York Times, 16 mei 1989.
[4] Paul Gottfried, Conservatism in America - Making Sense of the American Right, New York 2007
[5] Unpleasant business - Richard John Neuhaus and Rockford Institute separate, in National Review, June 16, 1989
[6] Hierbij laten we nog de vraagtekens omtrent zijn theologische positiekeuze buiten beschouwing; zie hiervoor Konvertit zum Neokonservatismus gestorben, op Kreuz.net, 10. Januar 2009


Lees verder...

vrijdag 9 januari 2009

Donald Duck

Een nabeschouwing op de verkiezing van Barack Obama, samen met Tom Zwitser.

Op de hoogfeestdagen van de democratie staan we altijd vooraan. Naar aanleiding van de Amerikaanse presidentsverkiezingen zijn er dit jaar weer grootse democratische spektakels in televisiestudio´s en voormalige Arbeiders IJspaleizen van de Dollard tot de Schelde om de Obamaverkiezingen te zien. En wij kijken toe.

Wij hadden al gekozen. De wereld had al gekozen. Nu Amerika nog. Een groots moment voor de werelddemocratie. Talloze democratische ramp- en feesttoeristen verzamelen zich om er samen een leuk avondje van te maken. Eenentwintig maanden campagne in zowel de VS als Europa dienen natuurlijk feestelijk te worden afgesloten.

Elke rechtgeaarde democraat houdt nu zijn hart vast. Stel je eens voor dat die racistische Amerikanen het toch zouden wagen om eenmaal in het stemhokje hun hoop opzij te zetten en alsnog in kleine meerderheid op John McCain te stemmen en de battle of races voort te zetten? Gelukkig zijn de racisten in een goede stemming en kan president Barack de hoop van de wereld voortzetten.

Maar wat is hoop zonder opsmuk? En een verkiezingsavondje zonder democratische tombola? Wat is een Tombola zonder voorwerpen van hoop en verandering? In heel de wereld zijn er daarom grote verzamelingen democratische poppetjes en attributen te bewonderen in een grote Tombola met fantastische democratische prijzen: de vrouw met de baard, de vrouw met lippenstift, de olifantenvrouw, een echte olifant, een islamitische neger, een negerpoppetje dat, als je ‘m op de kop houdt zegt: “Yes, we can!”. Alles valt te winnen voor wie echt wil. En waar komen we anders voor?

In de Obamiaanse eredienst van de democratie klinkt een voortdurend “Oh when the Saints are coming in”. De Saints, dat zijn wij natuurlijk, de aanhangers van Obama die voor change zijn. Change is heilig. Iedereen die verandert is een held en een heilige. Want wie in staat is helemaal te veranderen (en dan nog een keer, et cetera) is de ware gelovige. Christus eist volledige verandering, Obama ook. Wij juichen hem toe zoals we ooit Christus toejuichten. Zelfs in een land als Amerika waar 85 procent zich ´christen´ noemt is 85 procent radeloos en zonder hoop wanneer de stem van Obama niet klinkt. Rome mag dan een plaatsvervanger van Petrus hebben, wij roepen om de vervanging van Christus zelf.

En deze stem klonk de laatste maanden veelvuldig in Amerikaanse en Europeaanse media. Hollywood en de grote Broadcasting Networks zorgden ervoor dat de domineesretoriek van Obama zonder cynisch, links commentaar bij het publiek kon worden gebracht. Het volk roept om charisma; ze krijgt een media-icoon. Een republikeins charisma was allang fijngemalen door de televisie-industrie met haar Oprah Winfrey’s en George Clooney’s. Het democratische charisma wordt daarentegen gekoesterd en beschermd door het liberale, progressieve journaille.

De talloze redevoeringen van Obama zorgden in de loop naar de verkiezingen voor een steeds grotere staat van opwinding. “It’s time for a change” gonst het door de democratische mensenmassa’s. Het mooie van Obama’s change is dat ieder voor zich de change moet invullen, omdat Hij de change niet invult. Gedurende de avond worden we voortdurend aangemoedigd: “verzin uw persoonlijke change.” Onder bier en fris, met verhitte rode hoofden wisselen we onze changes uit.

“Ik neem een andere vrouw, voor de vierde keer.”

“En ik een andere auto, op kosten van de zaak uiteraard.”

“Ik heb zin in een nieuw kapsel.”

“Ik neem een zesde creditcard”

“Ik denk dat ik voor de verandering eens geen Jupiler neem, maar een Stella Artois.”


Dit alles als een grote voorbereiding op The Big Change. Want wie niet blijft veranderen is nooit klaar voor de Final Change. Maar die uiteindelijke verandering blijft een verrassing. Obama wil het ons niet verklappen. En daarom juichen wij nog harder voor hem. Want hij is de man die ons uiteindelijk de Big Change brengt, de ware verlossing waar we in geloof naar uit zien. En om op dat moment echt goed verlost te kunnen worden, moeten we, behalve voortdurend veranderen, ons zelf ook voortdurend verlossen van de kleinigheidjes en beslommeringen in het leven. Later op de avond wisselen we ook onze kleinburgerlijke zelfverlossinkjes uit.

“Ik verlos me van mijn ouders, laat ze maar ergens verrekken waar ik geen last van ze heb”

“En ik van mijn schulden. Ik geloof er gewoon niet meer in.”

“Ons interieur is al vijf jaar oud en onze keuken al drie jaar. Weg ermee!”


We worden steeds enthousiaster, door het dolle heen. Opgedweept door een kiene mediatactiek. Want het Obama c.q. Hollywood circus verandert immers onze harten en verlost ons van alles? We roepen Obama en schreeuwen om New Change: “Obama, Leef voor Ons. Verlos ons van onszelf, wij kunnen het niet. Neem het stokje over. Wij zijn moe van de crisissen, het combineren van huishouden, democratie en werk. We zijn moe van change. De oude change waarmee we Christus toeschreeuwden, vroeg: “bidt voor ons, of sterf voor ons, en help ons onze levens zelf in te richten”. Nu schreeuwen we het uit, harder dan ooit tevoren: “Oh, Obama, verander ons, verlos ons, leef voor ons, win voor ons. YES YOU CAN!”

In Obama dienen de mogelijkheden zich al aan. Een zwarte president is een precedent voor totalitaire correctheid: de volgende James Bond is een zwarte James Bond. Waarom niet? Want volgens de ‘huidige Bond’, Daniel Craig, is de wereld klaar voor een zwarte Bond – al zou Ian Fleming zich volgens hem bij deze gedachte in zijn graf omdraaien. En wat komt erna? Een zwarte Donald Duck? En daarna een witte Mickey Mouse? Een zwarte paus? Of een blanke Martin Luther King wellicht?

Nee. Een Donald Duck is genoeg. Wanneer Donald Duck een zwart eendje is geworden is onze hoop op change ultieme werkelijkheid geworden.


Lees verder...