dinsdag 28 februari 2006

EEN TWEE DRIE VIER SCHUTTING VAN PAPIER

Het afscheid van Ad de Boer, per 1 maart 2006, als directeur van de EO - de Evangelische Omroep - gaf me iets dubbels. Uit zijn woorden sprak een mengeling van sympathie en meewarigheid die ik moeilijk kon plaatsen. Tot ik besefte dat het juist de dubbele mensen zijn die het afscheid markeren: niet zozeer het afscheid van een positie, maar bovenal het afscheid van een tijdperk.

Juist de dubbelheid van sommige mensen maakt deze mensen bij uitstek geschikt om een bepaalde bevolkingsgroep ergens naartoe - of ergens in - te loodsen. Waar een man uit één stuk hier niet toe in staat is, kan iemand met een zekere dubbelheid in zich wel grote successen boeken. Successen op dit terrein - namelijk het terrein van het van kleur doen verschieten van een bevolkingsgroep - worden zelden behaald op een open en transparante manier. Meestal zijn het de zogenaamde behoudzuchtigen die de verandering dragen en in gang zetten. Juist de continue - en niet de revolutionaire - doorwerking van transformerende processen is de kracht van deze veranderingen, gekoppeld aan de psychologie van de behoudzuchtige mens.

De psychologie van de behoudzuchtigen hoort graag wat ze wil horen: behoudzuchtige verzuchtingen. Deze verzuchtingen zijn niet zozeer uitingen van de wensdroom van een klassieke inborst, maar het resumerende, reciterende relaas van een historische veelheid aan feiten en indrukken die een sympathieke indruk achterlaten in de psyche van de behoudzuchtige mens. Want daar gaat het de behoudzuchtige mens om: om de sympathie en niet om het eigen gelijk. Rekeningen moeten netjes betaald worden, wat er daarna gebeurt is van een geheel andere orde. Als het zojuist afbetaalde bankstel dan keurig netjes van tien hoog het raam uitgedonderd wordt, dan is dat niet meer erg. Andere tijden brengen immers andere zitgewoonten? En een rusteloze tijd heeft immers geen zitgelegenheden meer nodig?

Het afscheid van Ad de Boer van de EO markeert het afscheid van een tijdperk. Christelijk i.c. evangelisch Nederland is van kleur veranderd. En haar leiders hebben daar leiding aan gegegeven. En alleen de dubbele mens kon dit integer doen. Alleen de bruggenbouwer was hiertoe in staat. Een mens die zijn herinneringen en geweten nog in het huis van zijn ouders heeft opgestald, maar in zijn handelen kind van de tijdgeest is geworden; zo'n mens is uitermate geschikt om een volksdeel om te turnen tot haar tegendeel. En zo'n mens was Ad de Boer van de EO.

Sympathiek

In lange interviews in zowel het Nederlands Dagblad [1] als in het Reformatorisch Dagblad [2] lezen we enorme biografische relazen over de jeugd, de kerkelijke jeugd en de politieke jeugd van Ad de Boer. Vooral de kerkelijke kwesties en ruzies, die eind jaren zestig en begin jaren zeventig in zijn milieu opspeelden, lijken hem nog steeds hoog te zitten: "Ik vind het erg voor predikanten die toen geschorst en afgezet zijn, hoewel ze geen centimeter afweken van de Bijbel of de belijdenis. Daar kan ik om huilen. Elke keer als er een overlijdt, denk ik: er is er weer een gestorven, tegen wie niet gezegd is: "Jij bent ten onrechte door ons uit de kerk gezet". (…). Men moet wel snel zijn, want straks is er niemand meer aan wie men zijn verontschuldigingen kan aanbieden." Tot zover de oude Ad. De nieuwe Ad neemt het roer meteen over: "Maar nogmaals: zelf ik heb geen grammetje hard feelings over het royement van 1973. In de ChristenUnie werk ik fantastisch samen met GPV'ers van vroeger. Het gaat geweldig samen, prijs de Heer!"

Hetzelfde geldt voor de misstanden in onze samenleving; Ad de Boer: "Natuurlijk toornt God over de seksualisering van de samenleving, die kinderen en jongeren kapotmaakt." Maar ook hier een volgt een heel groot MAAR: "Maar laten we eerst naar onszelf kijken. Ik bedoel: wat maken we als christenen nou van ons christelijk leven? De bakken geld die we uitgeven aan dure kleren, uitgaan en cosmetica, ik vind het een verschrikking." Gevoel voor proporties kan men Ad de Boer in ieder geval niet toeschrijven.

Voordat De Boer zijn eigen zonderegister opengooit toont hij ons het "goede" dat hij mocht doen: "Als ik voor driehonderd euro een pak moet kopen, dan kan ik kiezen: of ik koop voor driehonderd euro een pak, of ik wacht tot de uitverkoop en koop er één voor de halve prijs en geef de resterende honderdvijftig euro aan mensen die het nodig hebben." (Hier wordt overigens in het midden gelaten wat hij nu werkelijk doet, maar dit terzijde.) Ook het vervolg mag er wezen: "Ik wil me niet als modelchristen neerzetten, omdat ik bij de Aldi voor twee euro een Kaapse Pracht koop. Maar ik vind wel dat we met groot gemak te veel geld uitgeven aan eten, kleding en luxegoederen. Kan het iets minder onder ons, christenen? Als het gaat om toorn en oordeel, moeten we eerst denken aan onze manier van leven."

En dan komt de "eigen" zonde: "En wat mijzelf betreft: laat ik dan denken aan mijn botte manier van reageren, aan mijn chagrijn en aan mijn onvermogen om op een goede manier met mijn boosheid om te gaan." Als Ad de Boer hier de waarheid spreekt, weet òf hij òf weten de interviewers dit goed te verbloemen. Maar we zijn gewaarschuwd: we zullen zijn woorden met gepast wantrouwen tegemoet treden (voor zover we dat al niet deden).

Als overgangstype naar de nieuwe gelovige is Ad de Boer een man zonder vijanden ("nee, veel vijanden heb ik niet"), met weinig zonden (zoals we hierboven kunnen zien), zonder grote woorden en zonder al teveel concrete naasten, want als we goed begrijpen draait de boekhoudersethiek van Ad de Boer liever de kleine kruidenier of wijnspecialist de nek om met een beroep op naastenliefde, dan dat hij de Aldi voorbij loopt. Blind voor het belang van deze kleine zelfstandige naaste, zet Ad zich liever in voor de armen uit de Derde Wereld. Zoals de schaalgrootte van EO en massamedia bij Ad de Boer de concrete kerk en de concrete standpunten uit het oog hebben doen verliezen, zo doet zijn grenzeloze barmhartigheid met de concrete naaste. In het evangelische universum van Ad de Boer heb je filiaalhouders en vakkenvullers, en heb je omroepbonzen en missionair voetvolk.

Schutting van papier

Volgens het Nederlands Dagblad neemt De Boer de laatste tijd geregeld afstand van standpunten die hij 25 jaar geleden met verve verdedigde. De Boer bestrijdt dit niet en geeft aan dat hij nu genuanceerder over de manier waarop je de Bijbel kunt lezen en over homoseksualiteit. Verder heeft hij heeft spijt van zijn harde oppositie tegen het Schrifkritische rapport uit 1981 God met ons, over het Schriftgezag. Ad de Boer bood een van de opstellers, ds. J. Vlaardingerbroek, per brief zijn excuses aan en zocht hem op. De Boer:

"Woensdag ben ik bij hem geweest, samen met Andries Knevel. Het was geweldig, hartverwarmend. We hebben gezegd dat we hem in 1981 te hard hebben aangepakt: "We hebben u als een ketter neergezet, en dat was u niet en dat bent u niet", hebben we gezegd. Op onderdelen trok Vlaardingerbroek in 1980 dezelfde lijnen als orthodoxe gereformeerde theologen nu, zoals Ad de Bruijne in Kampen en Eric Peels in Apeldoorn."


Het is een mooie tactiek. In de weerzin op eigen overzelfverzekerd gedrag wordt iedereen gespaard... behalve het klassieke, orthodoxe christendom dat nog vasthoudt aan onwrikb're vastigheden. Door breed uit te meten hoe hij en Andries Knevel al te grote woorden uit het verleden hebben rechtgezet, pleit De Boer hemzelf vrij, maar zet hij de klassieke christenheid in haar hemd. De Liverpoolse bisschop J.C. Ryle waarschuwde rond 1900 voor hen die barmhartiger zijn dan Jezus Christus Zelf. Horen we het goed, en horen in we de woorden van de scheidende directeur van de EO een verootmoediging die eveneens verder gaat dan die van Jezus Christus Zelf?

Met vrolijke dronkemanspassen stappen Ad de Boer en Andries Knevel op een glunderende verootmoedigde wijze over een kwart eeuw theologiegeschiedenis en laten de puinhopen van wat eens de Gereformeerde Kerken waren, en waar het rapport God met Ons als een rafelige vlag op de puinhopen staat, voor wat ze zijn; men is de Rubicon overgestoken, en weer is er een zonde uitgedelgd. En de jongenskelen galmen ons een vrolijk opwekkingsgezang toe: "Eén, twee, drie vier, schutting van papier".

Een nieuw christendom

Veel blijft ontuitgesproken. Hoe het dan wel zit, is minder van belang. Als het Nederlands Dagblad vraagt waar voor Ad de Boer de grens dan ligt, aangezien de tijd verandert en hij mee verandert, antwoordt De Boer:

"Ik denk daar heel ontspannen over. Als ik terugkijk op mijn leven, zie ik dat de continuïteit overheerst. Ik neem de Bijbel op een paar punten iets minder letterlijk en ben iets gematigder geworden. Ik schiet minder vanuit de heup en ben niet meer zo'n argumentenmitrailleur. En ik heb er het nodige bij gekregen: mijn relatie met God is veel persoonlijker geworden; ik heb in bidden en zingen veel van evangelischen geleerd! Maar verder ben ik vooral mezelf gebleven."

In het interview in het Reformatorisch Dagblad confronteert De Boer zich met de nieuwe dogma's van het nieuwe geloof. Tot deze nieuwe dogma's behoort ook noodzaak van een persoonlijk geloof. Ook in het Reformatorisch Dagblad stelt Ad de Boer: "Het gaat om persoonlijk geloof". Deze ferme schutting van nieuwe rechtzinnigheid blijkt bij nader onderzoek van papier-maché te zijn gemaakt, getuige de tweedimensionaliteit van de meeste van zijn verhalen. Hetzelfde geldt voor het dogma rond het "missionaire"; dat heeft Ad de Boer zelf "niet zo erg", maar goed, het "klaagt me wel eens aan". Het is mooi dat klassieke niet-missionaire, normale mensen zich hierin kunnen herkennen: niet-missionair doorleven en zo nu en dan schuld ervaren richting de komende generatie van missionaire christenen. Zo hebben we emotioneel alles op een rijtje.

Voor de rest bespaar ik de lezers zoveel als mogelijk de vele gemeenplaatsen van De Boer. Behalve die wanneer Ad de Boer erkent dat hij op sommige momenten verkeerde beslissingen nam (welke zegt hij niet). En die andere: dat hij het niet moeilijk vindt om fouten toe te geven. Ad de Boer zal hiermee niet een plaats verwerven in de geschiedenisboekjes. Mensen zoals hij zijn de moedwillige dragers van processen die ze zelf als onomkeerbaar beschouwen en waar men zelfs (enthousiast) mee kan leren leven door zich te fixeren op de krenten in de pap: "missionair", "charismatisch" en "persoonlijk geloof". Het is de eerlijkheid die ze van huis uit is meegegeven die laat zien hoe voos deze nieuwe principes zijn: of ze voldoen er zelf niet aan (maar da's niet erg; fouten zijn makkelijk toe te geven) of de openingen naar een inhoudsloos "persoonlijk geloof" doen ons vrezen dat bij toekomstige generaties "de poorten der hel" dit "persoonlijk geloof" wel eens zouden kunnen overweldigen. Maar ook dat is geen probleem voor de generatie van Ad de Boer, aangezien ze ook in dit opzicht met pensioen gaan: "Uiteindelijk hangt het niet aan mij. God houdt mij vast. Zijn Geest is er bij. Dus waarom zou ik me zorgen maken? Waar de EO staat over twintig jaar, weet ik niet, maar ik heb er alle vertrouwen in, omdat ik God vertrouw. We zijn als kinderen van God altijd ook kinderen van onze tijd, onontkoombaar: vroeger, nu en straks. En als Gods Geest de tijdgeest van vroeger en van nu kon gebruiken om mensen te winnen, zou Hij dat dan over tien of twintig jaar niet kunnen?".

Het evangelie van Ad de Boer zal 't 'm goed doen in een liberale samenleving waarin de geschiedenis tot een einde gekomen is (als behalve het starre christendom ook de islam nog wordt bezworen). Het geloof van de opwekkingsliederen, die weliswaar haast uitsluitend over de persoonlijke relatie tussen God en de mens gaan, mist weliswaar de diepte en de breedte van het leven, maar dat zal straks niet meer erg zijn. Ad de Boer: "Toen Ceausescu werd verjaagd in Roemenië, liet de dominee in onze kerk psalmen zingen." In een democratische wereld zullen er geen dictators meer verjaagd worden; de diepte en breedte van dit leven kunnen we daarom wel missen. De weemoed naar de tijd van de Psalmen en van het "echte leven" zal daarom uitsterven met de generatie van Ad de Boer.

Voorbeeldcasus Arie Boomsma

Enkele dagen geleden presenteerde het Reformatorisch Dagblad een onderzoek waarin aankomende jonge SGP-politici werden vergeleken met aankomende jonge ChristenUnie-politici. Het RD leidde uit haar onderzoek af dat de jongere generatie CU'ers steeds verder af komt te staan van de SGP'ers èn van de oudere generatie CU'ers. Zaken als praktisch Schriftgezag, zondagsheiliging en openlijke vermaning waren enkele "testcases".

Geheel aan dit beeld voldeed het portret dat het Nederlands Dagblad schetste van een jonge EO-programmamaker: Arie Boomsma, de zoon van ds. Pieter Boomsma [3]. Hij peilt goed waar de generatie De Boer/Knevel de EO heen heeft gedreven. Arie Boomsma: "In de eerste gesprekken met de EO hierover was ik huiverig dat ik zo'n typische EO-groep zou krijgen. Maar er is een koersverandering gaande binnen de EO, waarin ik duidelijk zie dat ze ín de maatschappij willen staan."

Arie is blij dat het in het EO-programmateam vanuit de christelijke overtuiging komt, maar deze christelijke overtuiging is niet exclusief. Arie: "Ik ben niet zo dom te denken dat mijn overtuiging de enige weg is om de maatschappij te helpen." Op het feit dat er verschillende geloven aan zijn programma meedoen, zoals katholiek, evangelisch, streng-gereformeerd, maar niet islamitisch, zegt hij: "Ik denk dat dat nu nog wel bewust is gebeurd. Aan mij zal het niet liggen, ik vind het best jammer. Als EO moet je je die vragen wel stellen."

Het is verfrissend dat jongens als Arie Boomsma geen papieren schuttingen meer nodig hebben, zoals Ad de Boer en Andries Knevel die nog wel nodig hebben. Bij hem is het: "Geen woorden maar daden". De twijfel voorbij. Jezelf openlijk durven tegenspreken in een enkel interview. Zo heeft Arie Boomsma na een lange periode weer een groeiende herwaardering voor "de ouderwetse orde van dienst. Orgelspel, psalmen, een preek die prikkelt, maar ook gegrond is. Maar uit de vastgeroeste kerkelijke dogmatiek spreekt weer weinig passie. Daar zit mijn worsteling. Naarmate ik bewuster God opzoek, ervaar ik passie en wil ik er tegenaan. Als ik dat loslaat, wordt het een soort laffe gang in de passieve stroom waarin veel mensen zijn beland." Maar toch gaat hij elke week naar een halleluja-gemeente. Sleur? Verstarring van deze Bos en Lommeraar? Wat maakt het uit! Geen consistente woorden, maar onsamenhangende daden!

Ik hoop dat de generatie Arie Boomsma het snel over zal nemen van de generatie Ad de Boer/Knevel. De gevolgen zullen verfrissend zijn: weinig vrome gebakken lucht, weinig woorden, maar veel daden. En erg weinig EO, op den duur... Maar dat is niet erg. Om het met de woorden van De Boer te zeggen: "We zijn nieuwsgierig wat er straks op onze weg komt". Er is ook leven na de EO.

Noten

[1] Ad de Boer wilde doen wat Jongeling deed, interview door Willem Bouwman in het Nederlands Dagblad d.d. 25 februari 2006-02-28.
[2] "Leven met scheuren en barsten", interview door Michiel Bakker in het Reformatorisch Dagblad d.d. 17/02/2006.
[3] Arie Boomsma gaat opzoomeren door Maurits Schmidt het Nederlands Dagblad d.d. 28/02/2006.


Lees verder...

vrijdag 17 februari 2006

AAPJES KIJKEN MET STEVE BRUCE

Soms is het beter iemand anders te laten zeggen wat je zelf zou willen zeggen. Zeker wanneer het geluid van een ander een welkome afwisseling is op de voortdurende herhaling van de eigen zetten.

Zo moet ook het orthodox-christelijke Reformatorisch Dagblad hebben gedacht toen men de Schotse godsdienstsocioloog Steve Bruce wilde interviewen. Deze niet-religieuze godsdienstsocioloog zegt namelijk dingen die koren op de molen zijn voor elke traditiegetrouwe orthodox in ons land.

Na uitgekeken te zijn op Dick Tieleman, Gerard Dekker, Anton van Harskamp, Hijme Stoffels, is het nu een buitenlander die ons kan leren wat we al wisten. Waren er de laatste jaren al geluiden te vernemen van de Amerikaanse godsdienstsocioloog Peter Berger, nu is dus deze in ons land relatief onbekende prof. Steve Bruce aan de beurt om “gehoord” te worden. In Groot-Brittannië is Bruce lid van de “prestigieuze British Academy”, is hij regelmatig te horen via de BBC en heeft hij een flink aantal boektitels op zijn naam staan. Deze prof. Bruce is dus een gevierde en objectieve wetenschapper, en hij versterkt het geluid van hen die compromisloos de absolute waarheid willen handhaven.

Professor Bruce meldt in het Reformatorisch Dagblad, d.d. 16 februari 2006, een aantal bijzondere bevindingen die het waard zijn om gehoord te worden. Want wat zegt prof. Bruce zoal? Een aantal uitspraken:

"Vernieuwing werkt niet."

"Probeer niet met seculiere middelen seculiere mensen te trekken."

"Door de kerktaal en de kerkmuziek te vernieuwen, accepteer je dat de symbolen van de omringende cultuur superieur zijn."

"De gemeenten die het snelst veranderden, liepen het snelst terug."

"Onderzoeken tonen aan dat kinderen van charismatische ouders niet zelden eindigen in een liberale kerk of helemaal onkerkelijk worden."

Een sterk seculariserend Europa

Prof. Bruce schetst het beeld van een sterk seculariserend Europa. Deze ontwikkeling is weliswaar al zo’n anderhalve eeuw aan de gang, maar voltrekt zich in een steeds hoger tempo. Daar ziet hij weinig verandering in komen. Het bijzondere zit echter niet in deze constatering. Het bijzondere in wat Bruce zegt is dat hoe sneller een kerken zich aanpast aan de cultuur, des te sneller zal op termijn de leegloop zijn uit deze kerken. En het is bijzonder dat prof. Bruce zo’n beetje alle argumenten om zich aan de vormen en eisen van de moderne tijd aan te passen op een hoop gooit en deze allemaal ontmaskert als secularisatiebevorderend.

Of het nu is uit lijfsbehoud om niet te verdwijnen, of uit liberalisering van de eigen geloofsopvattingen, of – en hier zit ‘m de kneep – uit missionaire motieven om de wereld te bekeren en/of te bereiken; in alle gevallen ziet Bruce dat aanpassing, ook de aanpassing die alleen in de vormen wordt doorgevoerd en niet in de zogenaamde “inhoud”, in alle gevallen leidt tot verwatering en verdwijning van het christendom.

Wat is nu de meerwaarde van het oordeel van een zogenaamde "buitenstaander" die als niet-direct-betrokkene zijn zogenaamde betrokkenheid faket? Voor orthodoxe christenen is die meerwaarde groot. Want in het desbetreffende exemplaar van de genoemde krant staat niet alleen een interview met prof. Bruce, maar staat twee pagina's verderop ook nog een interview met een niet-orthodoxe cultureel antropoloog die het zogenaamde "reformatorische bevolkingsdeel" heeft onderzocht. Ook deze onderzoekster, mevrouw Baars-Blom, sprak in dezelfde krant met de gegroeide waardering van een onderzoekster die haar studieobject vertroetelt.

Er zit iets vreemds in deze waardering voor de ogen van de ander. De houding van het zichzelf bekijken door de ogen van een ander, is typerend voor de tijd waarin we leven. Het betreft hier het zogenaamde contingentiedenken van ontwortelde zielen. Het contingentiedenken dat de kunstfilosoof Kees Vuyk, in zijn De esthetisering van het wereldbeeld, ooit omschreef als het simpele levensadagium: "Ik had ook een ander kunnen zijn." Dit bestaan door de ander fungeert in onze maatschappij niet alleen als voedingsbron voor veel moderne solidariteit, het stempelt ook de democratische identiteit die zich het aanpassingsdenken heeft toegeëigend als précondititie voor zijn bestaanswijze.

Een treffend voorbeeld is de man die voortdurend zijn mannelijkheid door de ogen van andere vrouwen bevestigd wil zien. En zo hopt hij van de ene vrouw naar de ander. Dan weer minder, dan weer meer, steeds weer iets anders. En steeds maar zijn eigen bestaan bevestigend. Bij het leven in de roes hoort "de kneep in de arm" van de kick: de kick van het betreden van het andere om eenmaal door de deur van de ander te zijn binnengegaan, erachter te komen dat de roes is gebleven. Het andere is steeds weer hetzelfde; de ander is steeds weer eenzelfde.

Deze wijze van leven is natuurlijk doodvermoeiend. Want steeds weer is er de onrust die steeds onrustig een nieuw object van begeerte en aankleving zoekt om voor een moment vast te kleven een object tot begeerte.

De overwinning op het nihilisme

De mens die zich in deze continue onrust wil handhaven, zal altijd iets aan moeten nemen. Volkomen willekeurig pint hij zijn bestaan dus vast in iets van vastigheid in de stroom van gedaanteverwisselingen van het andere en "een" ander. Wie het - zijn eigen - nihilisme eenmaal heeft onderkent, wil het daarna overwinnen. En wil zich kunnen opsluiten in het aangenomen eigene. Zo ook het Reformatorisch Dagblad.

De gekozen kop boven het interview met prof. Bruce is treffend en ironisch tegelijk: “Sluit als kerk geen compromissen”. Het eerste compromis dat het Reformatorisch Dagblad heeft gesloten is dat met de moderne wetenschap. Op een objectieve wijze heeft Bruce op basis van empirisch onderzoek – ondogmatisch en niet vooringenomen – als een echte wetenschapper voorlopig vastgesteld dat compromissen sluiten niet helpen. Wat helpt dus wel? Precies: geen compromissen sluiten.

Aangezien het meest eenvoudige antwoord i.c. model in de moderne wetenschap tegelijkertijd het meest plausibele en daarmee het meest wetenschappelijke antwoord is, is niet zozeer het treffende van zijn antwoord treffend. Treffende antwoorden halen de pers en de media, waaronder de BBC. Dat simpele antwoorden weer talloze andere vragen opwerpen is niet zozeer een probleem, maar juist stimulerend: het bevestigt de noodzaak van verdere wetenschappelijke arbeid.

De methode van prof. Bruce en die van het Reformatorisch Dagblad zijn haast dezelfde: jezelf staande houden in een seculariserende wereld. Aangenomen wordt dat deze grondhouding buiten elke discussie staat. De volgende vraag ontbreekt echter: hoe houdt de wereld, ook die van Schotland, zich staande zonder de kerk? Want waarin was de grootvader van prof. Bruce, die nog ouderling was in de Church of Scotland, een ander mens? Of was diens geloof slechts de articulatie van iets dat volgens Bruce niets primair met geloof of kerk te maken heeft. Of reiken deze bespiegelingen buiten zijn godsdienstsociologische competenties? Is zijn grootvader een wezenlijk vreemde voor hem; een vreemdheid die juist zijn wetenschappelijke stellingen onderbouwt?

Prof. Bruce houdt zelf de anderen een spiegel voor: "Pas u niet aan aan mensen zoals ik. Ik kom toch niet tot geloof, maar door u af te sluiten voor de overheersende cultuur waarvan ik onderdeel van uitmaak, kunt u zich nog staande houden." Het advies van Bruce getuigt van grote willekeur. Waarom voert hij geen pleidooi voor de aanpassing van de cultuur aan de kerk? Dat is absurd en onmogelijk? – zeggen zowel Bruce, de huidige cultuur als de kerken zelf? En is dat dan geen ongeloof als basis van het al dan niet gelovige bestaan?

En hoe rechtvaardigt prof. Bruce zijn eigen ongeloof? Door aanpassing van zijn voorouders? Maar hoe echt is hij dan nu zelf? Levensecht ongelovig, onaangepast aan het geloof en een grote sterke muur om het geloof weg te houden? Of is hij immuun voor deze zaken? Kijkt hij met de blik van een dode ziel die alleen dode, levenloze objecten ziet in een contingente samenhang?

De ironie gaat verder

De ironie is groot voor wie het wil zien. Maar de ironie gaat verder. In hoeverre is het in onze tijd, in bijvoorbeeld Groot-Brittannië, mogelijk je af te sluiten voor de seculiere cultuur van onderwijs, media en politiek? Met andere woorden: in hoeverre vraagt prof. Bruce – doelbewust? – het onmogelijke? “Sluit geen compromissen!” zegt prof. Bruce. En het eerste compromis is daarmee al gesloten: een godsdienstsocioloog die objectief en wetenschappelijk vaststelt en doorgeeft hoe en wat christenen moeten doen. Daarmee wordt en passant de scheiding van geloof en wetenschap, de aanname van objectieve oordelen, zelfs van ongelovige buitenstaanders, zelfs aangaande kerk en geloof maar voor zoete koek aangenomen.

Het meest verontrustende van de redenering van Bruce en zijn religieuze toeschouwers zit echter op een ander niveau. De schijn wordt namelijk opgeroepen dat wanneer we het advies van Bruce opvolgen, of daar althans rekening mee houden, we dan de secularisatie op afstand houden en zo mogelijk ook het charismatische. Wie zegt mij echter dat de hoorder, in dit geval de Nederlandse orthodoxie, al niet deels geseculariseerd is? En wie garandeert mij de begripsmatige afgeslotenheid van het begrip charismatisch? In hoeverre vallen piëtisme en opwekkingsreligie daar wel of niet onder? Bruce zelf poneert welwillende de Revival-gedachte. En veel orthodoxen zullen dat met hem instemmen. Dat Opwekkings- i.c. Revival-denken verwant is met piëtisme en daarmee zelfs met Verlichtingsdenken zal vele orthodoxen een biet wezen.

Schotland kent een rijke traditie van piëtisme, Revivals en Verlichtingsdenken. En is toevalligerwijze? ook nog een sterk geseculariseerd land. Wat voor Schotland geldt, geldt ook voor Engeland, Denemarken en New England in de Verenigde Staten. Bestaan hier dan geen verbanden?

Een seculariserend advies?

Dus in hoeverre is het advies van Bruce zelf al niet geseculariseerd en zet het aan tot secularisatie? Want wanneer besluiten mensen tot aanpassing in vorm of inhoud? Is dat het moment wanneer men daartoe overgaat of wanneer de gevolgen van deze beslissing uitwerken? Of wanneer de wens ontstaat om tot (zelfs het nadenken over) stappen tot aanpassing over te gaan? Nee! Het is niet zozeer dat charismatisch de deur openzet tot secularisatie. We moeten de vraag durven stellen in hoeverre de theologie - waaraan onder meer het charismatische ontspruit! - zelf al niet een secularisatie is. En dan zijn er tal van equivalenten te bedenken. Hoe kwam het dat zoveel strikte puriteinen in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten zo snel en zo makkelijk vrijzinnig werden? Of dat in ons land de nazaten van Kuyper zo snel en zo makkelijk vrijzinnig werden?

Het seculiere moment is verweven met rechtzinnige modellen. En zit verscholen in rechtzinnige – of rechtzinnig aandoende zoals van prof. Bruce – adviezen of antwoorden. En zit verscholen in de al dan niet reformatorische of al dan niet charismatische harten en oren waarmee de woorden van prof. Bruce al dan niet welwillend beluisterd worden.

De vraag is niet: wel of geen aanpassing of wel of geen compromissen. Zulke adviezen hebben geen zin voor moderne contingent denkende mensen die zichzelf voortdurend toesluiten in het denken, in leven en in ervaren, om daarna de onmogelijkheid daarvan te denken, te doorleven en te wedervaren. Eerst maakt men zichzelf blind voor de eigen ontwikkelingen, door te luisteren naar een advies dat rechtzinnigheid bevestigt en daardoor te eindigen met adviezen die vrijzinnigheid bevestigen.

Een kenmerk van de moderniteit is haar geslotenheid, haar afgeslotenheid, of haar toegeslotenheid. Ook veel zogenaamde openheid is niet meer dan verpakte geslotenheid. Charismatischen zien zondagochtend meer van de Geest in hun samenkomsten dan in traditionele kerken. Door dezelfde zaken op doordeweeks te betrekken, en – geheel niet-dualistisch – ook op uiterlijke en concrete zaken als muziek, kleding en amusement, blijkt dat charismatischen buiten de zondagochtend om maar bar weinig Geest (laten) zien. Idem dito geldt dit voor de reformatorischen.

De vraag is dan meestal: wat is er van ons geloof te zien doordeweeks? Of wat is er van het getuigenis is te zien in de wereld. Altijd is er de focus op het bijzondere. Nooit – of bijna nooit – ziet men God, Zijn handelen en Zijn schepping in het zogenaamde “seculiere” (dat volgens mij dan ook niet bestaat). Door zichzelf af te wenden van het seculiere maakt men zichzelf blind voor het seculiere dat al aanwezig is en al werkt. En bovendien heeft men dan al de theologische switch gemaakt om niet alleen veel zaken “seculier” te benoemen, maar ook de switch om het primaat bij het seculiere te leggen. En dit alles onder het mom van lijfsbehoud, redding, bekering en veiligheid.

Geen veilige manier van kerk-zijn

Er bestaat echter geen veilige manier om kerk te zijn. De veilige manier is vaak niet meer dan een blinde manier om roekeloos als een blind paard door de leeggehaalde porseleinkast heen en weer te draven. En even roekeloos is het om daarna van de weeromstuit dan maar toch te kiezen voor aanpassing. Want dat zien we gebeuren: kerken die compromisloos zichzelf hebben afgezonderd van de wereld, puriteins, reformatorisch, gereformeerde bond of pinkster, zijn nu bezig in snel tempo zich aan te passen. Men heeft lange tijd geleefd bij het woord van Bruce. En het heeft niet geholpen. De langzame aanpassing voltrok zich buiten de waarneming om. En toen was het te laat. Er was geen basis meer om compromisloos te blijven, want men was het gewoonweg allang niet meer.

Teveel dodelijke compromissen zijn in de loop der tijd theologisch, wetenschappelijk, cultureel en staatkundig gerechtvaardigd: scheiding tussen geloof en leven, tussen geloof en wetenschap, tussen kerk en staat, tussen kerken onderling, etc. etc. Wie nu zichzelf stilzet, en bijvoorbeeld luistert naar een prof. Bruce, pleegt kerkelijke zelfmoord. Wie zichzelf opsluit in de provisiekast kan alleen overleven wanneer er genoeg voedsel en drinken voorhanden is om te kunnen overleven of te kunnen overbruggen. Maar de provisiekast is leeg. Wie zichzelf nu opsluit, sterft een gewisse dood. En wordt zoals prof. Bruce: een erudiet beoefenaar van de wetenschap van het aapjes kijken.


Lees verder...

woensdag 15 februari 2006

NAAR EEN NEDERLANDS PALEOCONSERVATISME

"Er bestaat volstrekt geen kans dat de gewone Amerikanen ooit de macht zullen heroveren voor een voldoende lange tijd om het tij te keren tegen het multiculturalisme, positieve rassendiscriminatie (...) De anti-Amerikanen in beide partijen hebben bovendien de Amerikaanse soevereiniteit vernietigd door hun verliefdheid op de economische en politieke globalisering. (...) Het feest is voorbij, het is tijd om het einde vast te stellen. De strijd voor de Amerikaanse toekomst daarentegen is pas begonnen. (...) De Amerikanen hebben nog vele opties, al is geen enkele daarvan een politieke. Sommigen zullen bij hun biertje zitten wenen, anderen zullen hun leven vergooien aan haat zoals de White Power-bewegingen. Maar enkelen zullen dapper genoeg zijn om de toekomst onder ogen te zien en te beseffen dat de Westerse mens dit allemaal al eens eerder meegemaakt heeft en erin geslaagd is om enkele kostbare dingen uit de ruïnes te redden." (Thomas Fleming - In Chronicles, november 2001)


Met bovenstaand citaat van dr. Thomas Fleming eindigt Koenraad Elst zijn breedvoerige analyse van het Amerikaanse paleoconservatisme [1]. Dit paleoconservatisme is volgens Elst om meerdere redenen opmerkelijk. Het weerlegt volgens hem niet alleen het beeld van Amerikanen die niet denken, het problematiseert ook de verhouding tussen christendom en conservatisme en eveneens de verhouding tussen "klassiek liberaal" denken en conservatisme.

Het paleoconservatisme is echter om meerdere redenen - naast de door Koenraad Elst genoemde redenen - voor ons interessant. Juist in de bedding van het paleoconservatisme, en het aanverwante traditioneel conservatisme van bijvoorbeeld Russell Kirk en Claes G. Ryn, is de erfenis, en de daarin verscholen werkelijkheid, van het Oude Europa een levende werkelijkheid, meer nog dan bij ons in Europa. In Europa werd tijdens het Interbellum en tijdens de zogenaamde "omslag van de scheppende rede" [2] een duidelijke breuk geslagen in de Europese cultuur en traditie, onder meer door het trauma van de Eerste Wereldoorlog die een grote wond had veroorzaakt in de Europese ziel. Hierdoor konden denkstromingen als existentialisme en decisionisme diep doordringen in het gapende gat dat was ontstaan in de continuïteit van de Europese cultuur.

Het meest opmerkelijke is echter dat er in het citaat van de Amerikaanse paleoconservatief Thomas Fleming, een bezwaar wordt gemaakt tegen het "multiculturalisme". Voor veel Europeanen klinkt dit bezwaar bizar in de oren, evenals in de oren van vele "liberale" (progressieve) en neoconservatieve Amerikanen. Is een Amerikaan met Europese wortels niet het toonbeeld van multiculturalisme? En komt hij voort uit een hele zwik verschillende culturen, terwijl hij indringer is geweest in een autochtone Indiaanse beschaving? En is de Amerikaanse geest niet doordrenkt met Verlichtingsdenken dat zich uitte in denkcategorieën als ontwikkeling, vooruitgang en modernisering? [3]

Het is echter deze typering van de Amerikaanse cultuur geweest die niet zozeer aangaf wat de werkelijke cultuur van dit land was en wat de specifieke Amerikaanse cultuur oversteeg, maar die slechts liet zien hoezeer de intellectuele elite van zowel Amerika als van Europa zelf in Verlichtingstermen haar eigen beeld oplegde aan dit land, en daaraan de identiteit van Europa spiegelde. Deze houdgreep van liberalisme en Verlichting heeft lange tijd het werkelijke Amerika toegesloten en afgedekt en zelfs deels langzamerhand naar dit Verlichtingsbeeld toe getransformeerd. Want door zichzelf consequent twee eeuwen lang als liberaal te zien, werden ook antiliberale mensen na twee eeuwen vanzelf "liberaal"; wie zijn werkelijke wortels maar lang genoeg negeert en vergeet, raakt vanzelf los.
Het Amerikaanse paleoconservatisme, onder meer van de hierboven geciteerde Thomas Fleming, grijpt daarentegen consequent terug op prerevolutionaire en pre-Rousseauaanse opvattingen. Sinds de Verlichting, "Rousseau" en de Revolutie vatte in het Westen de opvatting post, als zou elke cultuur een toegesloten culturele en etnische eenheid zijn met separate gewoontes, religies en lichamelijke kenmerken. Wie consequent zo doorredeneert ziet dan vanzelf onoverbrugbare kloven tussen Europeaans en Indiaans of tussen "Brits" en "Duits". En onze tijd laat zien waar dit Verlichtingsdenken toe heeft geleid: tot een relativering van alles tot folkloristische eigenaardigheden en het grijpen naar "overstijgende" identiteiten die (direct) aan Verlichting en Modernisme zijn ontleend. Waar alles privaat is gemaakt, kan ieder zijn eigenaardigheid koesteren. Tenminste, zo lijkt het.

Het probleem is echter dat de Verlichte cultuur elke eigenaardigheid totaal vrij ziet van elke waarde en zich uiteindelijk zelfs ontwikkelt tot een systeem dat vijandig staat ten opzichte van elke specifieke culturele, religieuze en traditionele of etnische waarde. In onze tijd laten auteurs als Benjamin Barber en Paul Cliteur [4] zien dat het Verlichtingsdenken zich juist keert tegen elke vorm van relativisme door juist de "fundamentele Westerse (lees: Verlichte) waarden" als universeel en onopgeefbaar te zien. Tegenover islam en fundamentalisme stelt men geen relativisme, maar een universeel Westerse cultuur die weinig meer is dan een optelsom van een selectie van geschriften uit Klassieken, Humanisme, Verlichting en Modernisme.

Paleoconservatieven doorbreken deze schijntegenstelling. De werkelijke Clash of Civilizations is niet zozeer die tussen Islam en Westen, zoals de conservatieve "democratische" (!) Amerikaan Samuel Huntington enkele jaren geleden stelde in zijn gelijknamige bestseller [5], maar is een "clash" tussen een Westen dat zich als moderne, mondiale, liberale, globalistische en post-Verlichtingsbepaalde McWorld presenteert enerzijds en een Westen dat zich als continue Avondlandcultuur ziet anderzijds. Deze laatste "cultuur" ziet het universele waarin het Westen "superieur" zou zijn in iedere cultuur: van de Indiaanse tot de Taoïstische en van de Romeinse Republiek tot de Joodse cultuur. De Verlichting verbindt het universele aan abstracte waarden, het paleoconservatisme ziet het universele aanwezig in iedere concrete cultuur. In zijn The Morality of Everyday Life en Politics of the Human Nature verwijst Thomas Fleming daarom met even groot gemak naar Griekse bronnen als naar Indiaanse gebruiken [6].

De paleoconservatieve insteek is dezelfde als die van het Oude Europa die mensen niet zag als totaal verschillende etniciteiten waar een abstract substraat aan kon worden ontleend, maar daarentegen zag als universeel één in afkomst en natuur, maar fundamenteel verscheiden in cultuur en samenlevingsverband (bijv. volk). Zo zag Joseph de Maistre, in tegenstelling tot de Verlichtingsdenkers, weliswaar geen "de Mens", maar alleen Fransen, Duitsers en (zo had Montesqieu hem "geleerd") Perzen, maar "nog nooit had hij een mens ontmoet". Toch bestreed ook dezelfde De Maistre dezelfde Verlichtingsdenkers door te wijzen op de universele oorsprong en natuur van de mens zonder daar echter een natuurtoestand in te zien [7].

De voortzetting van het "Old Europe" in de VS


Deze denkwijze van het Oude Europa is dus in de periode rond Interbellum en WO II finaal afgebroken. Merkwaardigerwijs werd de cultuur van het Oude Europa echter wel voortgezet, maar dan wel in het zo ogenschijnlijke liberale Amerika. De wijze waarop dit gebeurde was nog niet meteen duidelijk, maar achteraf buitelen de voorbeelden van deze voortzetting over elkaar heen.

Zo ook de volgende gebeurtenis. De Duitse staatsrechtgeleerde Carl Joachim Friedrich aanvaardde in 1936 een benoeming aan de Harvard University als hoogleraar in dienst van de Department of Government. Tijdens deze periode deed hij een wel heel merkwaardige vondst: het belang van een politiek meesterwerk dat in de vergetelheid was geraakt: de Politica van de zeventiende-eeuwse Duitser Johannes Althusius. Friedrich verzorgde de nieuwe uitgave in het Latijn en schreef er een voorwoord voor. Of Friedrich er zich van bewust was dat zijn keuze zo afwijkend was, weten we niet; het gebeurde: Althusius werd herontdekt om tot op de dag van vandaag onderdeel te zijn van de Amerikaanse paleoconservatieve traditie.

Op het moment dat vele Europese staatsrechtgeleerden tijdens het Interbellum, men denke aan Carl Schmitt en Hans Kelsen, de staatsrechtsideeën van Thomas Hobbes herontdekten, kwam Friedrich met een opponent van Hobbes in aanraking: Althusius. Terwijl Hobbes een voluntaristische i.c. decisionistische politiek voorstond in het teken van macht, beheersing en – vooral – de soevereine eenheidsstaat, ging Althusius uit van totaal andere principes: denkend vanuit de familie en de verbanden die daaruit voortkomen, en geheel in de lijn met confederale opvattingen uit de Middeleeuwen en de Spaanse school van Salamanca, hanteerde Althusius de idee van de beperkte staat die gedragen werd door de basis van verbanden als familie, stad, kerk of gilde die in sommige gevallen zelfs het recht op secessie hadden - iets waar Hobbes van zou gruwen.

Terwijl de herontdekking van Hobbes doorwerkte in de machtspolitiek van Nazi-Duitsland, vond Friedrich de werkelijkheid van het Oude Duitsland - het Oude Europa - terug in de Verenigde Staten (afgezien van zijn interpretatie van Althusius, maar dit terzijde). Het was dan ook niet toevallig dat na het einde van de Tweede Wereldoorlog Carl Joachim Friedrich naar Duitsland terughaalde om mee te werken aan de denazificering en de staatkundige opbouw van de Bondsrepubliek Duitsland – die ironischerwijs werd gemodelleerd naar “Amerikaans” model. Op gelijke wijze deden de ideeën van een bekende van Friedrich: Wilhelm Röpke, zijn uitwerking in de economische wederopbouw van West-Duitsland onder Ludwig Erhard en Konrad Adenauer. Deze laatste van de “klassieke” economen dacht op economisch vlak “confederaal”. Niet de techniek, de economie of de wetenschap stonden bij Röpke voorop, maar de mens, zijn gemeenschap, de kleinschalige levensverbanden, het geloof en de traditie.

De verhalen van Carl Joachim Friedrich en Wilhelm Röpke staan niet op zichzelf. Amerika herbergde tijdens het Interbellum talloze gevluchte en geëmigreerde Europese denkers die protesteerden tegen het opkomende historicisme, existentialisme en decisionisme. Deze mensen raakten onder meer door de dreiging van het opkomende Nazisme in Duitsland en door de intellectuele en culturele malaise in Oostenrijk ten gevolge van de identiteitscrisis na het debacle van WO I en het uiteenvallen van de Donaumonarchie daarna, in de Verenigde Staten verzeild. Weer anderen bleven weliswaar in Europa, maar zagen na de Tweede Wereldoorlog hun leerlingen in de VS opstaan, en niet in het Oude Europa. Het is de ironie van de geschiedenis geweest dat het Oude Europa in de VS werd voortgezet. Hadden vele Europese intellectuelen, ook conservatieve, zich niet voortdurend denigrerend uitgelaten over dit liberale land? Zoals Johan Huizinga, Menno ter Braak, Groen van Prinsterer in de Nederlanden. Maar ook Graf Hermann Keyserling en Martin Heidegger in Duitsland. De laatste sprak zelfs over het ontologische probleem Amerika.

Maar de namen en de bewijzen zijn dermate overvloedig dat er iets beschamends zit in het anti-Amerikanisme van genoemde lieden. Iemand die het bijvoorbeeld al op jonge leeftijd opnam tegen de hierboven genoemde Heidegger, Leo Strauss, raakte weliswaar volkomen vergeten in Europa, maar maakte school in de VS. Hetzelfde gold voor Eric Voegelin, of zelfs voor een Nicolai Hartmann die nota bene niet was gevlucht, maar toch de vergetelheid ingleed onder de stormram van het opkomende existentialisme, maar waarvan zijn drie-delige hoofdwerk over ethiek in een Engelse vertaling (nota bene van de Nederlandse dr. Andreas Kinneging!) opnieuw in Amerika is uitgegeven.

De lijst kan met talloze namen worden aangevuld: Wilhelm Röpke vluchtte naar Zwitserland en raakte via contacten rond de Oostenrijkse School (via de Mont Pelerin Society) en later met een blad als Modern Age blijvend bekend in de VS, terwijl hij vergeten raakte in Europa. Hetzelfde geldt voor de socioloog Helmut Schoeck, de dwarse politieke denker Erik Ritter von Kuehnelt Leddinh (via William Buckley van National Review), mannen als John Lukacs, Thomas Molnar (opvallenderwijze beide van Hongaarse oorsprong) en Jacques Barzun. Een theoloog als Emil Brunner die onder het theologische geweld van Karl Barth en Rudolf Bultmann, ondanks zijn gezonde politieke houding en zijn praktische insteek bij ons niet meer gelezen wordt, maar wel in de kringen rond het Amerikaanse Acton Intitute, net als oudere figuren als de Britse kardinaal John Henry Newman en de Nederlandse theoloog-staatsman Abraham Kuyper. Verder denken we aan de Franse conservatief-liberaal Alexis de Tocqueville en, niet te vergeten, Edmund Burke die vooral door de stichter van Modern Age, Russell Kirk, blijvend een voet aan de grond kreeg in het voorheen als liberaal gedoodverfde Amerika.

Neoconservatieve onwetendheid en een dubbele ironie

Tijdens de zogenaamde "Tweede Golfoorlog" pleegden neoconservatieven als Donald Rumsfeld en Dick Cheney zich wel eens denigrerend uit te laten over het "Old Europe". Daarmee bedoelden ze de houding van landen als Duitsland en Frankrijk die niet mee wilden gaan in het voortschrijdende inzicht inzake veiligheid en vrede op deze wereld. De ironie is echter juist dat het "Old Europe" gezocht moet worden in de Verenigde Staten zelf. In Europa heersen Hobbes, Kant en Rousseau – zoals politieke denkers als Robert Kagan en Arend Jan Boekestijn ons hebben aangetoond. En in de Verenigde Staten ook, bijvoorbeeld bij de neoconservatieven zelf, getuige de geschriften van onder meer Felix Morley, Robert D. Kaplan en Claes G. Ryn. Maar in tegenstelling met Europa is het in de Verenigde Staten geen Reinkultur van Verlichtingsdenken en (neo-)Jacobinisme. Naast de erfenis van Verlichting en Revolutie, is het ook de erfenis van het Old Europe, van Althusius, Montesqieu, Augustinus en Aquino, die is voortgezet in de Verenigde Staten zelf.

Maar de voortzetting van het “Old Europe” in de VS is niet de enige ironie die de geschiedenis in dezen kent. Even ironisch als de voortzetting van de ideeën van hen die Amerika verafschuwden in datzelfde land, is het verhaal rond het “succes” van deze “Oude Europeanen” in dit land. Dat veel Europeanen in de VS terechtkwamen is makkelijk te verklaren: door de opkomst van het Nazisme en de teloorgang van diverse Europese culturen, met name die van de Donaumonarchie. Maar minder bekend is de verklaring van het feit dat wetenschappers als Heinrich A. Rommen en Carl J. Friedrich zoveel weerklank hadden en hebben in dit “land van onbegrensde mogelijkheden”.

De komst van veel Europeanen in de VS viel samen met de New Deal van F.D. Roosevelt. Dit beleid van Roosevelt was er op gericht om alle Amerikanen erbij te laten horen. Ook alle groeperingen die tot dan toe in de periferie van de officiele Amerikaanse cultuur hadden geleefd. Deze hoofdstroom was tot dan toe te beschrijven als Wasp (White Anglo-Saxon Protestant), Episcopaals en “New England” i.c. “North-East”. Tot aan de Eerste Wereldoorlog was deze hoofdstroomcultuur nog geheel op Europa gericht geweest. Sinds – en door – deze oorlog zou dat veranderen. De bonte mengeling van seculier-protestants democratisch messianisme (“to make the world safe for democracy” – Wilson) en kapitalisme bracht na het echec van doorgeslagen kapitalisme (de beurskrach in 1929) nog eenmaal een oude familie naar voren die met een schijn van klassiek vaderschap het land wilde transformeren: Franklin Delano Roosevelt. Zijn politiek van New Deal emancipeerde en mobiliseerde zowel Ieren als andere Rooms-katholieken, en verder mensen uit het Zuiden, het Westen en het Midden van de VS.

Met de New Deal zaagde Roosevelt echter aan de poten van zijn eigen stoel; het waren juist de door hem, van zichzelf bewust gemaakte, perifere groepen die vanaf dat moment de culturele hegemonie van de seculier-protestants liberale New England cultuur zouden doorbreken. De gevolgen lieten niet lang op zich wachten. De geëmancipeerde grassrootsconservatieven uit de Heartland, die tot die tijd in het geheel zichzelf niet als “conservatieven” zagen, waren een dankbare voedingsbodem voor de opkomst van een beweging die de eigen wortels koesterde, en die later – na Joseph McCartey en Barry Goldwater - als “conservatief” kon worden benoemd. Tal van “leiders” kwamen boven drijven: William Buckley, Russell Kirk en de legendarische “Soutern Agrarian” Richard M. Weaver die door sommigen wel als de Amerikaanse Joseph de Maistre kan worden gekenschetst. Tegelijkertijd ontstond er een hernieuwde aandacht voor klassieke onderwijssystemen, die het tegen moderne ideeën van onder meer John Dewey op konden nemen, zoals het Middeleeuwse Trivium, in zelfstandige Colleges of Art en andere privé-instellingen.

De vraag is nu: is wat in de Verenigde Staten is gebeurd, ook mogelijk in Europa, en in ons geval: in de Nederlanden? En als het mogelijk mocht zijn om zoiets in gang te zetten, zegt dat dan iets over het “succes”? Want ook in de Verenigde Staten was en is het Verlichtingsmodernisme de hoofdstroomcultuur, ook bij de neoconservatieven van Bush Jr. c.s. Sommigen zijn geneigd om de eerste vraag – en daarmee de tweede – te ontkennen. Volgens hen is de situatie in Amerika niet te vergelijken vanwege het minder geseculariseerde karakter van dit land, in vergelijking met Europa. Dit punt moge waar zijn, maar het kenmerkende van het paleoconservatisme is juist dat het weliswaar een sterke orthodox joods-christelijke pijler heeft, maar tegelijkertijd niet uitsluitend joods-christelijk is. Amerika laat ons ook zien dat christendom geen garantie is voor stevig conservatief denken; het zijn niet in de laatste plaats veel evangelicals [8] die de Verlichtingspolitiek van George W. Bush Jr. en de zijnen steunen!

De paleoconservatieve paradox

Het paradoxale dat in de oproep om een paleoconservatieve beweging in de Nederlanden ligt, is echter dat het niet alleen en zelfs niet zozeer de spiegelfunctie van de Amerikaanse paleoconservatieven is die ons ten voorbeeld kan stellen - deze reden zou gemakkelijk weerlegd kunnen worden met een beroep op het verschil tussen beide landen, de Nederlanden en de Verenigde Staten. Nee, het paradoxale is juist dat het niet zozeer het voorbeeld is dat ons verder kan helpen, maar dat het paleoconservatieve "denkraamwerk" wel eens de enige mogelijkheid zou kunnen zijn om het Europese i.c. Nederlandse klassieke en rechtse denken uit het slop te halen.

Meer nog dan in de Verenigde Staten zijn bij ons de klassieke kanalen verworden of afgevallen van hun taak: de Kerk, de Academie, de Elite, de Monarchie en de Opinieleiders. Veel oude stromingen als christendom en liberalisme zijn verworden tot zichzelf: loutere opeenhopingen van bijzondere uit elk verband gerukte samenraapsels zonder enige affiniteit met historische, constitutionele en natuurlijke fundamenten. Op elke denkstroming en op elk instituut zou een hyperkritiek op zichzelf van toepassing kunnen zijn: in hoeverre heeft het hyperchristelijke karakter van veel christelijke instelling niet juist de identiteit (christelijke identiteit) vernietigd? En vergelijkbare vragen zouden te stellen zijn in de richting van bijvoorbeeld een denkstroom als het liberalisme, of aan instellingen als bijvoorbeeld de monarchie, de politieke partij of aan de rechtsstaat.

Zonder de leerstellige zijde van bijvoorbeeld het christendom ook maar enigszins aan te willen vallen (integendeel), dienen we toch vast te stellen dat het christendom als historisch concrete manifestatie niet meer voldoet om als basis te dienen voor een restauratie van de oude orde. Juist het christendom is bezig met zichzelf af te rekenen, zoals Joop den Uyl eens scherpzinnig opmerkte [9]. Juist het christendom zelf is de grootste bedreiging voor zaken als het gezag van de Bijbel en van de dogma's van haar geloof.

Zoals gezegd, geldt wat voor het christendom geldt ook voor andere stromingen en geldt het zelfs voor de instellingen op bijvoorbeeld staatkundig vlak. Want is een denken dat bijvoorbeeld het democratisch stelsel - als algemeen aanvaarde common sense in onze cultuur - als verondersteld fundament hanteert nog wel in staat zichzelf te verstaan? Verklaart zo'n denken niet datgene wat los is gemaakt van ieder fundament tot fundament zelf? En leidt bijvoorbeeld een democratisch denken, zoals de Russische schrijver Berdjajev zegt, niet tot honger naar de aantallen, en degradeert het de waarheid niet naar een zaak van het getal? Alsof iets meer waar is als er meer mensen achter staan?

Wanneer iemand in staat is abstracte constructies zoals democratie als fundamenten voor zijn eigen denken op staatkundig en ander vlak te hanteren, dan is zo'n persoon niet zozeer een potentiële bondgenoot van iedere rechtgeaarde klassieke mens - want een fundamenteel denker - maar eerder een gevaar voor zichzelf en voor zijn omgeving. Wie zijn moraal laat afhangen van "de loterij van de stembus" (Jorge Luis Borges) heeft namelijk zelf geen moraal. En als iedereen zo denkt is er geen moraal meer, maar alleen een willekeurig proces dat mensen "moreel" in een bepaalde procesmatige richting duwt. Men denke hier aan bepaalde wetenschappelijke ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld inzake de eugenetica.

Nu bevinden we ons in een cultuur waarin het geschetste gevaarlijke menstype de touwtjes in handen heeft. Zelfs de meeste traditionele, christelijke en klassieke mensen hebben in de wortel van hun denken een tik meegekregen. Zelfs als zo iemand op de meest rechtzinnige wijze verklaart dat hij of zij een christen (of een conservatief) is, dan nog beseft deze mens niet dat hij of zij totaal iets anders bedoelt: een verchristelijking (of conservering) van datgene dat zich juist van het christelijke (of pre-conservatieve) heeft losgemaakt.

Het paleoconservatieve alternatief

Als zoveel voor de hand liggende wegen falen en ons voortdurend teleurstellen, kunnen we dan stellen dat het paleoconservatisme ons wèl de verborgen, vergeten en verworpen wegen toont om ons in de huidige malaise staande te blijven? Reikt zij dan wel een gefundeerde, realistische en gerechtvaardigde (!) hoop aan om te kunnen blijven koesteren? Tot herstel van de oude orde? Wij menen van wel. De analyse die verder reikt dan de gegevenheden, en een methode die inzet buiten de gevestigde structuren (niet orde!) van partijen en academies om; met andere woorden: de insteek bij de puinhopen van een verwoeste en vermolmde cultuur, gepaard gaande met het aanvaarden van het verliezerschap zonder het karakter van strijdbaarheid te verliezen, maken dat het paleoconservatisme een spiegel voor ons is.

Juist de Amerikaanse tegenstelling paleoconservatief versus neoconservatief laat treffend een andere tegenstelling zien: die tussen het Oude en het Nieuwe Europa. Juist in deze tegenstelling zien we de verwordenheid van de Europese cultuur. De onverwoestbare cultuur van het Europa van voor 1914 [10] hebben wij verwoest en gedegenereerd tot iets weerzinwekkends. Tot een cultuur waarin we trots zijn op de vrijheid om met een opzichtige SUV onze wekelijkse boodschappen te doen en met een terreinwagen onze hond uit te laten, terwijl we in een handomdraai in staat zijn de eigen kinderen in de steek te laten voor een zoveelste "authentieke, echte liefde" opgedaan in een ranzige club. Een cultuur waarin we onze oudjes laten wegrotten en in staat zijn ons potentiële nageslacht te aborteren, maar ondertussen weg kunnen zwijmelen bij de aankoop van een felbegeerd plasmascherm?

De vraag in hoeverre wij in Europa nog verbonden zijn met de wortels en de bodem van het Oude Europa wordt zichtbaar gemaakt in de Verenigde Staten van Amerika. Het weerzinwekkende neoconservatisme als perversie van de Westerse cultuur staat daar lijnrecht tegenover het echte leven: dat wat de paleoconservatieven koesteren. In het beeld van het neoconservatisme zien we wat wij worden als we doorgaan op dezelfde weg: managers en ambtenaren die jongens naar het slagveld sturen om "te sterven voor een goede zaak die ze niet begrijpen" terwijl onze kinderen "gelukkig" een andere "carrière" hebben "gekozen".

De Amerikaanse paleoconservatief stelt ons de vraag of wij nog wel vertrouwen op dat wat we zijn en dat wat we hebben: karakter, historie, cultuur, geloof, familie, gemeenschap en grond. Deze stelt ons de vraag in hoeverre wij nog ons vertrouwen stellen op de dingen die echt zijn, en niet op wankele bondgenoten van klassiek-liberale en neoconservatieve snit? De paleoconservatief bepaalt ons bij de vraag hoe vaak wij niet het initiatief uit handen hebben gegeven aan deze onbetrouwbare mensen, om daardoor een grondhouding te hebben aangeleerd van een "tweederangsburger" te zijn die een "minoriteitspositie" inneemt?

Het Amerikaanse paleoconservatisme kan worden beschouwd als het zichzelf opnieuw gedefinieerde conservatisme ten overstaan van een neoconservatieve hoofdstroom. Maar het is meer dan dat. Was de Old Right nog gefocust op het conserveren van oude waarden en het richten op een burgermansmoraal waarin kapitalisme, isolationisme en christendom belangrijke componenten waren, het Paleoconservatisme kan niet simpelweg worden gezien als een voortzetting van deze Old Right. De voortschrijdende tijd heeft het problematische karakter van veel zaken doen laten zien. Kapitalisme, christendom en burgerlijke moraal bleken niet bestand tegen de vloedgolven van de Nieuwe Tijd. Zelfs kan en moet worden gesteld dat genoemde zaken wel eens mede de oorzaak zijn geweest van de grote culturele, sociaal-economische en religieuze malaise waarin onze Westerse cultuur zich bevindt.

Cultuur

De middelen om zich te verweren tegen de culturele hoofdstroom van liberalisme, globalisme en moreel relativisme zijn uitermate schaars. Niet alleen in de Verenigde Staten zijn de academies toegesloten voor rechtse, conservatieve en "paleo" krachten, ook in landen als Groot-Brittannië is dat het geval. Illustratief is de emigratie van de Engelse conservatief Roger Scruton naar Virginia om daar boer te worden en die van Theodor Dalrymple naar het platteland van Frankrijk "omdat daar alles twintig jaar later gebeurt". In diens America the Virtuous pleit de amerikaans-Zweedse (Rooms-katholieke) traditioneel-conservatieve Claes G. Ryn dan ook niet voor niets voor aandacht voor deze zwakke plek van het conservatisme. De geschiedenis leert volgens hem dat cultuur niet en niet uitsluitend door grassroots kan worden gedragen; instituties zijn van levensbelang.

Daarmee denigreert Claes G. Ryn niet deze grassroots. Deze vormen de preconditie om tot sterke instituties te komen. Familie, grond (property), buurt, wapenbezit, gemeenschap, werk en geloof zijn noodzakelijke voorwaarden om tot gezonde, krachtige en sterke zelfredzame gemeenschapsmensen te komen. Maar al deze sterke en goede zaken zijn ontoereikend om zichzelf in stand te houden. Zonder instituties als "Recht", "Academie", "Elite", "Kerk" en "Huwelijk" vallen alle goede zaken ten prooi aan de ongebreidelde zelfzucht van mensen die juist door neoconservatieven en klassiek-liberalen de motor is van hun denken en hun maatschappijvisie.

Nu kan de traditionele Amerikaanse conservatief Claes G. Ryn dan wel pleiten voor een herovering van de universiteiten omdat een cultuur van grassrootsconservatism zich nooit kan handhaven zonder de academie; maar zie er maar eens tussen te komen. Niet alleen is de academie toegesloten, ook de inhoud van de wetenschap is verschoven. Niet meer bepaalt de houding van onderdanigheid aan Traditie en Wijsheid en de dienstbaarheid aan land, volk, geloof en zeden haar houding. Daarvoor in de plaats is er een abstract, onpersoonlijk door management en sciëntisme bepaalde houding die de moderne wetenschap beheerst. Zij het hoogstens aangevuld met een kleine tot fikse dosis engagement of spirituele bevlogenheid. De houding van onbevooroordeeldheid, maakbaarheid en falsifieerbaarheid heeft de wetenschap tot op het bot vervreemd van het paleoconservatieve ideaal.

Dit ideaal is namelijk geen ideaal in de moderne zin des woords, maar is een nastreven van de werkelijkheid zoals die is, in de kennis dat we deze werkelijkheid toegesloten hebben. Altijd hanteert de paleoconservatief het "primum vivere, deinde philosophari" - "eerst het leven, dan de filosofie" [11]. De paleoconservatief hanteert dit adagium zowel inzake de wetenschap, de theologie als de politiek. Gewoonte, traditie, common sense en common beliefs hebben het primaat. Alles wat daarbij komt, zoals bijvoorbeeld wetenschap en cultuur, is begrensd en heeft slechts een beperkte waarde: ter versterking van het reeds bestaande en nooit (!) ter maakbaarheid van een betere samenleving.

Wie neoconservatief of klassiek-liberaal is, is al gauw een witte raaf op de academie - men denke aan hoogleraren als Afshin Ellian en Paul Cliteur - maar ook deze witte raven blijken al snel tegenstanders te zijn van elke rechtgeaarde paleoconservatief. Claes G. Ryn zei over de vergelijkbare Amerikaanse situatie dat op een liberale universiteit een neoconservatieve professor al gauw een hoopvol conservatief geluid lijkt te vertolken, maar wie beter luistert, hoort niet zozeer een conservatief geluid dat terug wil keren naar de orde, maar een geluid dat de zogenaamde verworvenheden van de Verlichting wil verdedigen tegen postmodern relativisme en contraproductief traditionalisme. Slechts op de kleine, zelfstandige, vaak private onderwijsinstellingen bestaat in de VS de kans een werkelijk conservatief geluid op te vangen.

De situatie in de Nederlanden

In een land als Nederland is, zoals gezegd, de situatie nog minder rooskleurig dan in de Verenigde Staten. Het complex van MPP (Monarchie en Politieke Partijen), Wetenschap en Cultuur, Economie en Media is een groot amalgaam van verdediging van de sociaal-democratische verwerking van de Verlichtingserfenis met onder de postmoderne façade een harde libertijnse ondergrond. Wie goed naar Hirsi Ali, minister Verdonk en Frits Bolkestein luistert, proeft de mix van humanisme en Verlichting met in het "gunstigste" geval nog zoiets als een "Klassieke" component, zoals bij Frits Bolkestein [12].

De sociaal-economische instellingen worden bepaald door het product van het onderwijs van de afgelopen decennia. Dit onderwijs heeft op grote schaal een "managerial" type mensen [13] - procesdenkers - afgeleverd die vervreemd opereren van product, bedrijf, medewerkers, vestigingsplaats en sociaal-cultureel-religieuze context. Hier doemt onontkoombaar het beeld op van de moderne onderwijsinstellingen als ontwortelingsfabrieken in onze cultuur.

Het moderne onderwijssysteem stimuleert een gespletenheid in de mensen tussen publiek en privé, tussen markt en privé en tussen instrumenteel denken en opereren enerzijds en anderzijds de bewogenheid i.c. het engagement dat zich uit in giften aan rampgebieden, verantwoord ondernemerschap en dergelijke. Dit dualisme is de erfenis van de moderniteit (o.m. Hegel), en het is dit dualisme dat elke vorm van "neo-denken" - hetzij neoconservatief, hetzij neo-orthodox - zo ongrijpbaar maakt. De hoop, de moraal en de perspectieven "functioneren" wel, in die zin dat ze worden uitgesproken en dat er iets mee gedaan wordt, maar het is niet per definitie (!) op "concrete" situaties gebaseerd c.q. vastgeklonken met deze concrete situaties.

Politiek kan deze ongefundeerde hoopvolle wijze van overleven gestalte krijgen in een partijpolitieke vorm, religieus kan het vorm krijgen in een geloofsgemeenschap of kerkformatie. Het ongrijpbare "neo"-denken vereenzelvigt de werkelijkheid met de overlevingsconstructies die het mogelijk maken op de been te blijven in een postrevolutionair en post-Verlichtingstijdperk. Aan deze mensen heb je iets zolang het gaat om theoretische of academische discussies over persoonlijk aangehangen en doorleefde waarden, maar in een oorlog - of culture-war zoals in de VS - heb je niets aan deze neo's: men staat pal voor eigen onderwerping en is flink in het erop uit sturen van troepen naar Afghanistan of Irak, maar de juwelier die met zijn eigen wapen een roofovervaller neerschiet, wordt door hen zonder pardon aan het kruishout genageld: het "recht" moet immers zegevieren.

Religie

Koenraad Elst slaat de spijker op de kop wanneer hij bij de paleoconservatieven constateert dat deze de mythe van de Evangelical Movement doorprikken als een religieus fenomeen dat doorspekt is met entertainment en poppsychologie, maar ondertussen een knieval maakt voor links; Koenraad Elst: "de Christian Coalition loopt braaf in de linkse pas inzake de talloze controverses over immigratie, sociale zekerheid, ras en multicultuur" [14]. Sommige paleoconservatieven, zoals Joe Sobran en Thomas Fleming zijn daarom overgestapt naar het Rooms-katholieke kerk, om binnen deze kerk te pleiten voor de Latijnse mis, de Traditie en de lex naturalis, anderen gaan verder terug in de traditie en worden Oosters-orthodox. Nog weer anderen, zoals Samuel Francis, plaatsen vraagtekens bij het christendom zelf, door te stellen dat het christendom eeuwenlang de westerse samenleving geschraagd heeft, maar dat het in de twintigste eeuw een factor van ontbinding en afbraak geworden is, dat bij Europeanen alle zelfrespect en zelfverdediging afkeurt [15].

De onderhuidse ontwikkelingen in de Verenigde Staten om tegen de stroom van mega-churches en charismatisch christendom zich opnieuw te oriënteren op oude liturgieën, Oosterse Orthodoxie en (binnen de Southern Baptists) op het Calvinisme, mag opmerkelijk genoemd worden. Met name de paleoconservatieve houding van mensen als Fleming en Sobran doorkruist de algemene opvatting dat christenen slechts zouden moeten kijken of de boodschap in de kerk overeen komt met die in de Bijbel en door eigen geloof en ervaring bevestigt wordt. De paleoconservatieve gelovigen laten zien dat het oude christendom niet "los verkrijgbaar" is, maar een organische samenhang van leven, traditie, gemeenschap, historie en geloof en openbaring. En waar men in Europa haast alle "staats-" en "landskerken" heeft ontmanteld, zijn er in de Verenigde Staten dus christenen die ingaan tegen de eigen zogenaamde traditie van "free churches".

De kritiek van diverse paleoconservatieven snijdt pijnlijk diep in het vlees van het Europese christendom dat nog verwordener is dan het Amerikaanse. Kun je in de Verenigde Staten nog binnen een Rooms-katholieke Kerk pleiten voor terugkeer naar de Traditie en kun je in dat land nog lid worden van een vitale Oosters-orthodoxe kerk, in Europa - en met name in Nederland - zijn deze keuzemogelijkheden totaal afwezig. De Oosterse orthodoxie stelt weinig tot niets voor, en de grote kerken, Rooms-katholiek en protestants, zijn verworden tot ontmoetingsplaatsen van losgeslagen vrouwen, homoseksuelen en allochtonen, met hier en daar wat eilandjes van wereldvreemde spiritualisten die vol bewogenheid omzien naar asielzoekers en andere verschoppelingen, maar ondertussen een stille haat i.c. minachting koesteren voor al het gezonde mannelijke, traditionele vrouwelijke en sterke natuurlijke van de oude, klassieke mens.

Normale mensen - normale mannen en vrouwen - horen niet thuis in de huidige Nederlandse kerken, laat staan mensen die tot paleoconservatieve inzichten zijn gekomen. Dat zelfrespect en zelfverdediging in de Nederlandse kerken niet tot nauwelijks te vinden zijn is met name beschamend vanwege het feit dat in ons land de kerk historisch verbonden is en is geweest met het ontstaan van ons land en de grondslag ervan. En deze zaken zijn niet gebeurd buiten zelfverdediging en zelfrespect om. De kerk heeft zich dus niet zozeer afzijdig gehouden van het ruigere reilen en zeilen van ons land, maar ze heeft zich er doelbewust van afgekeerd.

Maar zoals zelfs een Samuel Francis zich, ondanks zijn scepsis ten aanzien van het christendom, niet los kon maken van zijn trots op zijn Schots-Ierse puriteinse voorouders [16], zo schuilt zelfs achter de verwerping van het christendom door sommige paleoconservatieven juist een dubbelzinnig liefde tot datgene wat volgens de christenen weliswaar niet (meer) christelijk genoemd mag worden, maar dat wel onmiskenbaar verknocht en verbonden is geweest met het werkelijke historische en concrete christendom.

En wij dan?

De aandacht voor paleoconservatisme in de Verenigde Staten is voor ons geen doel op zich. Wij zijn geen Amerikanen, maar Europeanen. Wij leren niet alleen van wat zij "goed" hebben gedaan, of van wat van onze Oud-Europese erfenis daar bewaard is gebleven, wij zien ook hun fouten. En dit laatste ondanks alle fouten die we bij onszelf zien. Juist onze fouten kunnen het ons mogelijk maken ook die van hen te zien. Door te leren van de verwoestende werking van het Europese imperialisme in de geschiedenis, kunnen we ook lessen trekken met betrekking tot het Amerikaanse imperialisme van dit moment.

Hoewel Amerika volgens een Martin Heidegger een ontologisch probleem is, is het misschien wel juist dit land dat nog iets toont van de diepere lagen van het Oude Europa: Christendom, Teutonendom en klassieke inzichten. Iemand die deze verschillende bronnen goed in kaart heeft gebracht, is Russell Kirk in zijn The Roots of American Order, waarin hij onder meer spreekt over de Anglo-Saxon inbreng in de Amerikaanse cultuur (London), naast die van "Rome", "Jeruzalem" en "Philadelphia" [17].

Zonder op deze plek en in dit stadium ook maar enigszins uitputtend te willen zijn, wil ik toch enige punten weergeven waarin het paleoconservatisme wel eens van groot belang voor ons zou kunnen zijn:

1) De paleoconservatieve Kritiek op neoconservatisme en op het monsterverbond tussen religieus rechts en dit neoconservatisme leert ons iets zien van de aard van het neo-orthodoxe christendom dat - zonder dat iedereen zich daar zo bewust van is - heeft verwijderd van het christendom van voor de Verlichting.
2) Het paleoconservatisme kan ons leren het potentieel te ontdekken van een denken als onderstroom en fundament dat niet zozeer is gelegen in de bewuste en geuite opvattingen, maar in de minder snel aantastbare structuren in de natuur, de psyche, en - zelfs - het ontologische zoals de geschiedenis dat kan illustreren.
3) Het Amerikaanse paleoconservatisme stelt ons voor de vraag hoe "moderne" paganistische vormen van conservatisme, zoals het Frankfurter Schule-conservatisme, zich verhouden tot het "oude" en "klassieke" conservatisme.
4) Het paleoconservatisme leert ons zien dat het mogelijk is, en zelfs noodzakelijk, dat paleo-orthodoxen, paleo-libertariërs, Nouvelle Droite-geïnspireerde conservatieven en andere traditionalisten samenwerken en gezamenlijk tot een (intellectueel) front kunnen komen.

De taaie natuur

Met name het tweede punt is het waard om te benadrukken: de al dan niet taaie blijvende werkelijkheid van de natuur i.c. de orde. De twijfel aan de mogelijkheid de oude orde te herstellen, en zelfs het vermoeden dat de natuur wel eens niet zo onaantastbaar zou zijn als men in oudere tijden aannam, doet in onze tijd vele Europese conservatieven in de armen van libertarisch en neoconservatief (klassiek-liberaal) denken vluchten. C.S. Lewis, niet de eerste de beste, was het die openlijk twijfelde aan de onuitroeibare nature. En in ons land sprak enige tijd geleden de conservatief Bart Jan Spruyt woorden uit in gelijke strekking [18].

Men vergeet daarbij echter wel een paar belangrijke zaken:

1) Onze tijd vraagt, in het licht van externe en interne dreigingen, de noodzaak van vitaliteit en viriliteit van de Westerse cultuur, en daarmee om een kracht tot verdediging die nu niet in voldoende mate voorhanden blijkt te zijn.
2) Veel niet-conservatieven zoals Sloterdijk, maar ook in de ecologische beweging, durven de weg terug tot achter het (post-)modernisme wel te maken.
3) We kunnen het ons niet veroorloven onze plaats in het leven, en daarmee onszelf, uit handen te geven aan de krachten van de moderniteit die er op uit zijn alles te vernietigen wat ons dierbaar en waardevol is. Men onderschat met andere woorden, het kwaad in de ander, in zichzelf en dat er is aangericht.
4) De kennis die we hebben verhindert ons voor het overleven in plaats van het leven zelf te kiezen. En het verhindert ons te stoppen met het uitdragen van deze kennis.
5) We zijn verantwoording schuldig over onze daden aan onze voorouders, aan onze kinderen, aan onszelf, aan God en aan de onwetenden.

In het licht van bovenstaande punten is het onbegrijpelijk dat mensen die voorheen conservatief en/of klassiek en/of orthodox denken of dachten het primaat van de werkelijkheid uit handen hebben gegeven aan het liberalisme en daarmee het initiatief van denken en handelen in onder meer politiek, cultuur en kerk. Gegeven het feit dat haast alle orthodoxe, conservatieve en klassieke mensen, groeperingen en stromingen zich te hebben lijken neergelegd bij de liberale schijnwerkelijkheid, en daarmee de strijd hebben opgegeven, zullen er twee conclusies moeten worden getrokken. Ten eerste: de benodigde beweging zal een andere moeten zijn dan de huidige, bestaande bewegingen; ten tweede: de benodigde beweging zal een beweging moeten zijn die oog heeft voor de grondfouten van genoemde bewegingen. Ze zal de vraag ter hand moeten hebben genomen, waarom deze bewegingen van neo-orthodoxie, neoconservatisme en neo-realisme uitlopen op een houding van aanpassing en defaitisme en ze zal daarbij bovendien de vraag moeten stellen in hoeverre deze bewegingen - die toch eertijds de hoofdstroom in onze cultuur vormden! - zelf mede de oorzaak zijn geweest van de huidige culturele wantoestanden.

We hebben dus een beweging nodig in denken, filosoferen, theologiseren en politiek bedrijven teruggrijpt op presente reserves om deze te revitaliseren en te gebruiken, om de losgeslagen cultuur en samenleving weer te grondvesten. Een beweging die er niet voor terugschrikt en terugdeinst om zelfs in de meer vergeten, groezelige en achterlijke episodes en gewesten van de geschiedenis van het Westen te gaan zoeken naar vruchtbare bodem om zo de herontdekking van het eigene te bewerkstelligen.

De kracht van Europa ligt niet in nabootsing van de VS of van China, maar in de herontdekking van het eigene. De paleo's in de VS hebben dat meer door dan wij in Europa. Daarom weten de paleoconservatieven in de VS dat elk scharen onder een neoconservatief initiatief of een fideïstische variant funest is voor elke overlevingskans van het paleoconservatieve i.c. paleo-theologische i.c. paleo-ontologische denken. Dat geldt voor Amerika, maar dat geldt ook voor Europa in het algemeen en voor de Nederlanden in het bijzonder.

Een Nederlands paleoconservatismeDe paleoconservatieve les uit Amerika leert ons veel dingen. We leren de noodzaak en het gemis van de academie. De teleurstellende houding van de orthodoxie en het besef niet zonder de joods-christelijke orthodoxie te kunnen. Maar ook: de noodzaak van een paleoconservatief gedachtegoed i.c. denken en tegelijkertijd een besef van een tekortschieten van denken en intellectueel bezig zijn vanwege het gevaar van intellectualisme, elitarisme en vermentalisering i.c. vergeestelijking i.c. abstrahering van concrete waarheden en daarmee van de concrete werkelijkheid. Het is dus niet alleen van belang om de noodzakelijke ingrediënten van een paleoconseratief denken te inventariseren en te verwerken, al noemen we er wel enkele: christendom, natuur, orde, de Rijksgedachte op diverse niveaus, de confederaliteit op elk niveau en elk vlak van het (maatschappelijk) bestaan, etc. Deze thema's zullen op een later tijdstip en op een andere plek nader uitgewerkt moeten worden.

Belangrijker is de vraag hoe een paleoconservatieve beweging in de Nederlanden ontkomt aan de valkuilen van groepsdenken, partijpolitiek, kerkpolitiek, individualisme, piëtisme, aanpassing en defaitisme. Op z'n minst is hiervoor nodig een voortdurende toetsing van het paleoconservatieve denken aan de concrete werkelijkheid zelf. Door een binding en voeling met de werkelijkheid zelf die aan het denken vooraf gaat, zal een paleoconservatief proberen het non-reflexieve non-mentale bestaan te bewaren en te koesteren. De gezonde denker leeft in een verwortelde gemeenschap waarin hij leeft zonder marginaal te zijn. Zonder parasiet, querulant of dilettant te zijn. De noodzaak van een verwortelde gemeenschap zegt nog niets over de mogelijkheid ervan in onze tijd en hoe zo'n gemeenschap moet worden "vormgegeven" zonder het organische, verwortelde karakter te verliezen of anderszins kwijt te raken door het te "verideologiseren".

Het beantwoorden van deze vragen zal uitmaken of een paleoconservatieve beweging in de Nederlanden (en Europa) levensvatbaar is, en of we zullen overleven - het leven zelf zullen behouden! Een korte aanzet tot een praktische toepassing van de laatstgenoemde vragen is hieronder gegeven.

Praktisch

Zijn er nog van zulke reservaten of kluizenaars waar kunnen (van) we leren? Wij menen van wel. Sommige tegenstanders zijn voor een paleoconservatief leerzamer dan de meeste "medestanders". De grootste filoloog van onze tijd, De Duitse filosoof Peter Sloterdijk, is zo iemand. Als geen ander beschrijft hij de huidige werkelijkheid van immanentie en mobiliteit van binnenuit in werken als Eurotaoïsme en Sferen. Sloterdijk's inzichten bieden haast analoge oplossingen met die van het paleoconservatisme om de huidige cultuur van vernietiging van reserves en van de tijd zelf, te lijf te kunnen:

"Kritiek van de politieke kinetiek zal een werktitel zijn voor studies die verricht worden op een transfacultatieve postuniversitaire "hogeschool". Die kan haar colleges overal geven waar vragen gesteld moeten worden over de juistheid van bewegingen van mensen en systemen. Zoals alles universitairachtige structuren tot nu toe heeft ook de transfaculteit van het bewegingsbewustzijn een machtsneutraal gebied nodig waar de uitvoerende macht en de belangenvertegenwoordigers van de mobilisatoren niet mogen komen - dat is sinds de Middeleeuwen een zeer goede traditie om theorieën te beschermen. Maar omdat bijna elke nu bestaande universiteit op aarde zich heeft ontwikkeld tot vooropleiding van de mobilisatie en tot cognitieve toeleveringsfirma voor de "aanval van onze tijd op de rest van de tijd" (Alexander Kluge) moet de kritiek van de politieke kinetiek andere plaatsen voor haar studies zoeken." [19]

In het reeds genoemde artikel van dr. Koenraad Elst, De paleoconservatieve les, zien we een zekere Amerikaanse equivalent van Sloterdijks suggestie: het zogenaamde homeschooling. Als paleoconservatief fenomeen gaat homeschooling gepaard met de inzet van een modern medium als internet. Met virtuele pedagogische hulpcentra en virtuele crypto-universitaire instellingen [20] is er de afgelopen jaren in de VS een systeem van onderwijs en wetenschappelijke vorming bestaan dat geheel zelfstandig ten opzichte van de "gevestigde" instellingen en los van de burgerlijke overheden opereert.

De idee van Sloterdijk en de Amerikaanse ervaringen kunnen worden gekoppeld aan fundamentele christelijke premoderne noties: die van het klooster, die van de orde (zoals de Duitse orde), die van het verbond, die van de Canon, die van de persoonlijkheidsvorming en die van de organische gemeenschap. De werkelijkheid van zowel het Oude Europa als die van het "grassroots America" is onlosmakelijk verbonden met de natuurlijke gemeenschap. In deze gemeenschap wonen mensen niet slechts bij elkaar, maar ontspint zich in het natuurlijke leven iets van een orde, een elkaar versterken en opvangen en een onderlinge taakverdeling.
Door de klassieke christelijke gemeenschap i.c. gemeente, te zien als restauratie van de gezonde natuurlijke gemeenschap - als gemeenschap met een binnenkant en een buitenkant, kunnen ook anderen leren van de traditie van het christendom. In deze gemeenschap worden mensen sterk gemaakt, vindt er karaktervorming plaats, een intellectuele en een fysieke verdeling der taken, etc. etc. In deze "ruimte" kan een gedachtegoed i.c. levensstijl i.c. door deze dingen gevormde generatie opstaan met een offensieve en pro-actieve wijze van denken aanleren - als het ware de apologie voorbij.

De valkuil voor elke vorm van klassiek, orthodox en conservatief denken is het kunstmatige, mentale en bewustzijnsgerichte denken dat in de praktijk haast altijd een elitaire insteek inhoudt die zich afspeelt op de gevestigde academies. De paleoconservatieven kunnen en willen zich niet onttrekken aan hun posities en verantwoordelijkheden. Maar tegelijkertijd weet men dat elke gezonde man vanzelf ongezond wordt wanneer deze man langdurig in een kunstmatige, ongezonde omgeving opereert. Thomas Fleming noemde eens het Amerikaanse voorbeeld van de senator die Colorado inwisselt voor Washington en daar in de meeste gevallen sociaal, religieus en moreel verloedert. Wij menen dat een insteek bij de gemeenschap niet zozeer een garantie geeft om mislukkingen te voorkomen, maar wel een noodzakelijk startpunt is voor het opzetten van een paleoconservatieve beweging.

Concreet

Concreet betekent deze praktische insteek het volgende:

1) Paleoconservatieven moeten bij elkaar gaan wonen; individuele versnippering en netwerken is in onze samenleving een gepasseerd station. De continue beïnvloeding en de daarmee gepaard gaande verzwakking van de klassieke waarden in onze maatschappij, laat steeds minder ruimte over voor terugtrekking, afscherming of afzondering. Alleen de concrete natuurlijke gemeenschap kan een voedingsbodem zijn voor een paleoconservatieve beweging. Door deze concrete basis van de natuurlijke gemeenschap krijgen elementen als "individuele verstrooiing" en "netwerkverband" een geheel andere betekenis.
2) Constitutie; Net als in de VS dienen we vaste referentiepunten vast te stellen op staatkundig-maatschappelijk gebied. Op religieus gebied zijn deze historisch vrij makkelijk vast te stellen. Maar ook op staatkundig-maatschappelijk gebied is dit mogelijk door een geactualiseerde constitutie vast te stellen op basis van de Unie van Utrecht.
3) Canonvorming; Gemeenschap en Constitutie vormen de basis- en randvoorwaarden om te kunnen bepalen welke kennis van belang is en het waard is om te worden doorgegeven. Ook hier hoeven we het wiel niet opnieuw uit te vinden, maar dienen we wel extra goed in de gaten houden dat we in Europa leven en niet in de VS.
4) Training; Niet de negentiende-eeuwse Bildungsburger, maar de organische gemeenschapsmens moet gevormd, toegerust en gefundeerd worden. Zelfstandig naar buiten toe en afhankelijk naar binnen toe (richting de basis) moet onze lijfspreuk zijn. Fysieke en intellectuele vaardigheden (gecanoniseerde kennis en daarvan afgeleide paleoconservatieve inzichten), al naar gelang ieders capaciteiten, om ieders weerbaarheid te vergroten, dienen gepaard te gaan met een toesturing op een maatschappelijke rol met de groots mogelijk maatschappelijke onafhankelijkheid en weerbaarheid.
5) Virtuele academies; Om "andere plaatsen dan de gevestigde universiteiten" te creëren, dienen we net als in de VS te komen tot virtuele academies en toerustingsplaatsen ten behoeve van "homeschooling" en aanverwante zaken.

Deze genoemde zaken staan niet in een onwillekeurige volgorde. Wij menen dat het één noodzakelijkerwijze voortkomt uit het ander of er in ieder geval op voortbouwt. Om niet in de valkuilen van neoconservatisme en andere vormen van "neo-denken" (zoals neo-orthodoxie) te vervallen dient het uitgangspunt zonneklaar te zijn: de concrete, historisch, cultureel, staatkundig en religieus gefundeerde, gemeenschap zal het beginpunt moeten zijn van elke paleoconservatieve beweging. Begint men ergens anders door enkele noodzakelijke stappen over te slaan, dan vervalt ze onherroepelijk tot haar tegenbeeld: elitarisme, activisme of formalisme. Het echec van het neoconservatisme en de met haar gelieerde Evangelical Movement in de VS, toont ons het grote "gelijk" van de paleoconservatieven: alleen een alomvattende, integrale aanpak die voortkomt uit de concrete grond van gemeenschap, familie en wortels geeft perspectief, al is succes nooit gegarandeerd. Maar dat is niet erg, sinds alleen al de term "succes" is gedegradeerd tot een aanpassingsformule in de zin van: "Wie de succesformule van liberalen en neocons volgt, krijgt vanzelf succes." Van onze Amerikaanse paleoconservatieven kunnen we leren dat we hier niets voor kopen. En laten we dat dan ook maar niet proberen.

Noten

[1] Koenraad Elst, De paleoconservatieve les op bitterlemon.eu.
[2] Zie over deze "omslag van de scheppende rede": Dr. W. Aalders, Theocratie of ideologie - Het dilemma van de huidige christenheid, 's Gravenhage 1977, m.n. v.a. pag. 242.
[3] Zo zag Crèvecoeur, een van de immigranten uit de late achttiende eeuw, dat ook. Hij was Frans, katholiek, zijn buren waren Zweeds en Duits (Evangelisch-Luthers), en weer andere buren waren Spaans, enz. Ze voelden zich echter allen immigrant: dat hadden ze met elkaar gemeen, en daaraan ontleenden ze, heel bewust, hun identiteit.
[4] Paul Cliteur, Moderne Papoea’s - Dilemma’s van een multiculturele samenleving, Amsterdam/Antwerpen 2002, en Tegen de decadentie - De democratische rechtstaat in verval, Amsterdam/Antwerpen 2004. De Amerikaan Benjamin Barber doet hetzelfde op een meer (progressief-)liberale wijze in diens Jihad vs. McWorld - Terrorisme en globalisering als bedreigingen voor de democratie, Rotterdam 2002.
[5] Illustratief is de ontvangst van de laatste twee boeken van de Amerikaanse schrijver Samuel Huntington: The Clash of Civilizations en Who Are We?. Na het verschijnen van het eerste boek, waarin hij de toekomstige conflictsituatie tussen “het Westen” en “de islam” beschreef, durfde het blad Foreign Affairs - waar Huntington nota bene een oprichter van is – hem van fascistoïde neigingen te beschuldigen. De ontvangst van het tweede boek was zo mogelijk nog erger. In dat boek schetste Huntington een Amerika met een identiteitscrisis die versterkt wordt door het ongebreidelde immigratiebeleid van de neoconservatieven en de daarmee gepaard gaande multiculturaliteit. Tegenover het Verlichtingsdenken van de laatsten poneerde Huntington dat de identiteit van Amerika wordt gekenmerkt door traditie en protestantisme. Dat een (conservatieve) Democrat dit moest zeggen die ook nog een bekende van Al Gore is, was voor vele neoconservatieven onverteerbaar. In het licht van ons essay schetst dit wel de werkelijke tegenstelling in Amerika. Die is niet die tussen Republican en Democrat, maar tussen Traditioneel en Verlicht.
[6] Iets wat overigens ook de Belgische paleoconservatief Koenraad Elst doet in zijn De eeuwige ordeningen van het morgenland op bitterlemon.eu.
[7 Robert Lemm, De goede wilde op bitterlemon.eu.
[8] Met de term “Evangelicals” worden sinds de zeventiende eeuw doorgaans alle orthodoxe protestanten in Angelsaksisch taalgebied mee aangeduid. Vaak worden de traditionele evangelicals onderscheiden van de meer moderne en charismatische neo-evangelicals. Deze neo-evangelicals komen meestal in het nieuws. Ook behoren nagenoeg alle Europese continentale “evangelischen” tot deze “neo-evangelicals”.
[9] Een treffend citaat in dezen komt van de ex-gereformeerde PvdA politicus Joop den Uyl in een interviewbundel van George Puchinger, Is de gereformeerde wereld veranderd?, Delft 1966. Den Uyl: “drie kwart van hun intellectuele energie besteden ze aan de afrekening met het verleden, en maar een klein stukje van hun intellect is vrij voor het werkelijk nieuwe.”
[10] Mooi in dezen is de uitspraak van George F. Kennan: "Yet, today, if one were offered the chance of having back again the Germany of 1913, a Germany run by conservative but relatively moderate people, no Nazis and no Communists, a vigorous Germany, united and unoccupied, full of energy and confidence, able to play a part again in the balancing-off of Russian power in Europe..."; uit: American Diplomacy - 1900-1950, Chicago 1951, p. 55/56.
[11] Of zoals K. Schilder het zei: "Het leven is er vóór de academie"; in Christus en Cultuur, Franeker 1978, p. 8.
[12] Zie hiervoor de toespraak van Frits Bolkestein, gehouden voor de Vrienden van het Gymnasium d.d. 15 oktober 2005, te vinden onder Toespraak Vrienden van het Gymnasium. Opvallende afwezige is hier het christendom. Slechts ten overstaan van een islam komt het ter sprake om het pleidooi te versterken voor een godsdienstkritiek binnen de islam, net zoals het christendom dat een half millennium heeft. De hele toespraak is één groot pleidooi voor de Verlichting, inclusief een hommage aan Hirsi Ali en een kritiek op John Gray. Beschamend voor iemand die niet alleen enkele jaren geleden nog pleitte voor het "bezield verband" dat onder meer "bezield" zou dienen te worden door de joods-christelijke erfenis, maar des te meer beschamend voor iemand die met het wegschuiven van deze joods-christelijke erfenis zijn eigen gereformeerde voorouders schoffeert en over de rand de stadsgracht induwt.
[13] Zie over deze "managerial type" van James Burnham de bijdrage van James Burnham: "The Managers Shift the Locus of Sovereignty", in Joseph Scotchie, The Paleoconservatives - New Voices of the Old Right, New Brunswick, NJ/London, 1999, p. 55. Zie in dit verband ook het belangwekkende essay van dr. Ad Verbrugge, Het procesdenken van managers berooft de wereld van zijn bezieling op bitterlemon.eu.
[14] Koenraad Elst, Links ontdekt het conservatisme op bitterlemon.eu.
[15] Koenraad Elst, De paleoconservatieve les op bitterlemon.eu.
[16] Lees hiervoor het In Memoriam bij het overlijden van Samuel Francis door Thomas Fleming: Samuel Francis - Requiescat In Pace Domini op Chroniclesmagazine.org d.d. 16/02/2004.
[17] Russel Kirk, The Roots of American Order, Wilmington, DEL, 2003.
[18] Bart Jan Spruyt, De wrede barmhartigheid van de liberale staat op bitterlemon.eu.
[19] Peter Sloterdijk, Eurotaoïsme - over de kritiek van een politieke kinetiek, Amsterdam 1991, pag. 63.
[20] Men denke aan instellingen als Liberty Fund en Intercollegiate Studies Institute (ISI), beide te Chicago.


Lees verder...

zondag 12 februari 2006

LEVEN TUSSEN KARIKATUREN

Wat begonnen is als een affaire van flauwe spotprenten is geëscaleerd tot een conflict waarmee de internationale gemeenschap zich bemoeit. US-minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice verdenkt landen als Iran en Syrië ervan achter veel demonstraties te zitten en deze te benutten. Onderwijl loopt er een conflict rond de nucleaire ambities van Iran, maken de Westerse media van deze kwestie een testcase voor hun geloofwaardigheid en de Islamitische landen doen net zo ten behoeve van hun geloofwaardigheid. Ondertussen blijft het, volgens velen in het Westen, natuurlijk wel vreemd dat zoveel maanden na verschijnen van de Deense cartoons, deze opeens opduiken in de Islamitische landen, inclusief niet gepubliceerde cartoons. Tenminste... het is alleen vreemd in een cultuur waarin elke 24 uur het geheugen wordt ververst door Metro, Spits en Radio 538. Elders is dit dus niet vreemd.

Nu proberen verschillende Westerse zegslieden naast het verabsoluteren van de eigen uitingen, de uitingen in de islamitische wereld te bagatelliseren. Niet alleen Condoleezza Rice gelooft niet in "spontane islamitische volkswoede" (net zoals velen niet meer in haar en niet meer de Amerikaanse regering op hun woord vertrouwen), ook de Arabist Prof. Hans Jansen gelooft niet in deze spontane volkswoede [1]. Nu, wij geloven daar ook niet in. Hoe spontaan is het om als "Westerse pers" als één blok achter een Deense krant te gaan staan? Zitten daar geen beslissingen en afwegingen achter? En hoe spontaan vormt de doorsnee Nederlandse burger zijn of haar mening, als we bedenken dat de gemiddelde journalist zo objectief is als het doorsnee partijorgaan van de Partij van de Arbeid?

Men vergeet echter één ding: de vraag naar de spontaniteit in deze discussie is volkomen irrelevant; evenals vele andere vragen die in deze kwestie "spontaan", "bewogen", "objectief" of "in naam van" worden opgeroepen. Zonder het te bedoelen gaf de Franse krant Le Monde met haar pleidooi voor "Le blasphème, un droit sacré" [2] aan dat de vrijheid van meningsuiting zich niet zozeer in de crisis bevindt, maar dat in onze dagen dit recht als illusie is ontmaskerd, niet in de laatste plaats door de Westerse media zelf.

Eén van de weinige steekhoudende beschouwingen over deze kwestie stond in het Britse the Spectator [3], waarin Daniel Wolf de achttiende-eeuwse Britse staatsmanfilosoof Edmund Burke op een treffende wijze opnieuw liet horen:

"Men are qualified for civil liberty in exact proportion to their disposition to put moral chains upon their own appetites; in proportion as their love to justice is above their rapacity; in proportion as their soundness and sobriety of understanding is above their vanity and presumption. ... Society cannot exist unless a controlling power upon will and appetite be placed somewhere, and the less of it there is within, the more there must be without. It is ordained in the eternal constitution of things that men of intemperate minds cannot be free. Their passions forge their fetters."


Het zijn in het licht van de spotprentaffaire met name de woorden "Society cannot exist unless a controlling power" die ons frapperen, waarbij Burke dan nog de woorden: "the less of it there is within, the more there must be without" aan toevoegt. Hoe minder groot de innerlijke zelfbeheersing en discipline die mensen kunnen opbrengen, des te groter zal de (macht van) een toezichthoudende en controlerende instantie moeten zijn. Vrijheid is voor hen die met vrijheid kunnen omgaan.

In de dagen van Burke kon deze tegenstelling nog worden gehanteerd met als doel om juist de inner-directedness van de mensen te sterken door er een krachtig appel op te doen. Dat stadium zijn we nu voorbij. De mens is geen inner-directed mens meer die zich van binnenuit laat sturen door traditie en geweten. De huidige mens is other-directed geworden, zoals de Nederlandse historicus prof. P.J. Bouman eens constateerde [4], en laat zich van buitenaf sturen door tal van externe autoriteiten door bevoegdheden over te dragen aan instanties en zelfs eigenschappen aan apparaten (computers e.d.). Zo zijn bijvoorbeeld de ethische vraagstukken voer voor ethisch-wijsgerige specialisten en besteden we ons geheugen uit aan databases en zoekmachines.

Hierdoor zijn noties als geweten en persoon legen hulzen geworden. In onze tijd is het absurd om nog zoiets aan te hangen als het geweten die als innerlijke orde zoiets als de lex naturalis (d.i. natuurwet) weerspiegelt als uiterlijke orde. Datzelfde geldt voor de opvatting die de persoon ziet als een wezen dat begiftigd is met een ziel voor de eeuwigheid en die niet kan bestaan los van de gemeenschap waar deze persoon onderdeel van uitmaakt en daarbij verantwoordelijk is voor God als oorsprong van de orde en hoeder en beschermer van de zielen (om het maar eens wat archaïsch uit te drukken).

Nog afgezien van de vraag in hoeverre Burke een juiste tegenstelling hanteerde - en met hem P.J. Bouman [5] - namelijk die tussen "within" en "without", is het opmerkelijk te constateren hoezeer onze huidige cultuur het label other-directedness plakt op de islamieten, en dat van inner-directedness op zichzelf. In dat licht is het goed om naar Daniel Wolf te luisteren:

"Over the past half-century, the Western world - and increasingly the whole world - has been subjected to an unprecedented experiment in mind manipulation. The internet is only the latest turn of the screw. Modern media bombard us from every angle with powerful images and sounds, emotive pictures, dramatic and frequently unfounded claims. The common defence of this Niagara of inane, sometimes vicious, chatter presents it as both the cost and the benefit of free speech, offered to us for our entertainment in a spirit of democratic egalitarianism. However, we, the audience for this speech, are also shaped by it, in an endless reverberation which works to rob us of our sense of discrimination and judgment, not to mention our time and energies."


Daniel Wolf roept de apocalyptische profetie van Alexis de Tocqueville in herinnering die waarschuwde voor "de tirannie van de meerderheid" waarin controversiële opvattingen als "onbehoorlijk" en "niet te tolereren" worden bestempeld. Wij herkennen deze waarschuwing in de zelfopgelegde censuur door politici, media, cultuur en wetenschap die onze maatschappij kenmerkt. En het zijn niet alleen deze correcte opvattingen die willens en wetens een ieder worden opgedrongen. De "opgedrongen" sociaal acceptabele en constructieve opvattingen rond de gelijkheid van man en vrouw heeft ertoe geresulteerd dat steeds meer burgers ook zijn gaan geloven in deze ongefundeerde gelijkheid, zelfs hen die zogenaamd deze "politieke correctheid" verwerpen. Hetzelfde geldt voor een opvatting zoals "de scheiding tussen kerk en staat". Waar seculieren deze scheiding allang als onbruikbaar zijn gaan ervaren, geloven de meeste christenen nog steeds in deze hen aangeprate wartaal.

Onze maatschappij is evenmin als die van de islam "inner-directed". Of - zoals Daniel Wolf het zegt - "we may have pornography on demand, but we are more frightened of our own thoughts, and others’ words, than an army of Victorian matrons." En "the news that Google, the search engine, is collaborating with the Chinese authorities in censoring internet access in their country could stand as a symbol of the superficiality of our belief in open debate."

De kritiek van Wolf op de other-directedness van onze maatschappij delen we. Impliciet legt Wolf de vinger op een wel heel zere plek: onze liberale maatschappij is net zo other-directed, gestuurd en niet-spontaan - dus onoprecht en gemaakt als de islamitische. Het gedrag van Iran en Syrië kent haar talrijke equivalenten in de landen van het Westen.

Ondanks de goede inzichten van Daniel Wolf willen we verder gaan dan hij dat doet. De paradox van het Westen is niet zozeer dat we menen inner-directed te zijn, maar ondertussen other-directed zijn. De paradox van het Westen is dat (met name) in de jaren '60 de zogenaamde other-directedness van onze maatschappij op een keiharde wijze onder kritiek is gesteld door onder meer de neomarxisten van de Frankfurter Schule. De paradox van het Westen is juist dat met de introductie van de authentieke, mondige en autonome inner-directed mens deze juist (!) other-directed is geworden en eendimensionaal (Marcuse) [6].

De geschiedenis heeft laten zien - en laat nog steeds zien - dat "within" niet kan zonder een "without" en vice versa. Nu zal iemand als Edmund Burke ongetwijfeld hebben geloofd in een zekere analogie tussen "within" en "without". Burke was een klassiek en orthodox christen die geloofde in de orde op velerlei wijze. Toch heeft de geschiedenis laten zien dat de middelen van de inner-directed mens weerloos zijn en aan vernietiging onderhevig, wanneer er niet een strikt toezicht plaatsvindt op het "without". Met andere woorden: inner-directed en other-directed cq. "within" en "without" kunnen niet zonder elkaar bestaan. Iets wat Burke waarschijnlijk wel zou onderschrijven, gezien zijn pleidooi voor een strikte band tussen Staat en Kerk.

Waar beide wel uit elkaar worden gehaald ontstaat er een grove karikatuur van de werkelijkheid. Een karikatuur, daar leven we nu in: in een maatschappij die wordt geregeerd door een door de wol van het neomarxisme en existentialisme geverfd liberalisme. Een andere karikatuur komt daar tegen in opstand: de islam. Het liberalisme heeft oorspronkelijk met de meest klassieke en christelijke nobele bedoelingen gemeend dat het "within" sterk genoeg is om een bandeloos "without" te kunnen weerstaan; de huidige klassiek-liberalen en neoconservatieven zijn hier de akelige erfenis van. De werkelijkheid was dat de mens met een geweten, een traditie en een ziel vermalen werd door een vrije, losgeslagen markt, een staat zonder kerk en een traditieloos en gemeenschapsloos individualisme. Dit heeft geresulteerd in een massa zonder geweten die zich laat regeren door een staat zonder hart.

Eerder in de geschiedenis heeft de islam bij monde van Mohammed bewust een karikatuur gemaakt van jodendom/christendom, Bijbel en van God. Ondanks dat Mohammed het christendom kende door middel van predikers en de aanwezigheid van christelijke gemeenschappen op het Arabische schiereiland, heeft Mohammed bewust een karikatuur ervan gemaakt en het christendom (en jodendom) bewust weggezuiverd i.c. weggejaagd i.c. weggemoord uit zijn veroverde gebied. Mohammed ging verder door juist de Bijbel van joden en christenen tot karikatuur (in de zin van vervorming) te bestempelen en evenals de Bijbel, ook de God van de christenen tot karikatuur te benoemen.

De islam is de godsdienst van de eendimensionale mens die als het ware is gaan geloven in de spotprenten van Mohammed. Net zoals het liberalisme in onze cultuur de religie is van de eendimensionale mens die zweert bij afgezworen ideeën, zoals een Le Monde spreekt over het heilige recht van blasfemie, terwijl slechts in weinig landen er zo met het christendom gespot wordt als in Frankrijk, en er slechts door weinig kranten hier zo aan wordt meegedaan zo als Le Monde, die zogenaamd voor het "heilige" lijkt op te komen - in de gedachten van Le Monde dus opkomen voor de blasfemie.

Tussen deze mensen leven wij. De levende karikaturen die zweren bij de eigen spotprenten: de islamieten en de liberalen. En de één beschuldigt de ander ervan te zijn wat ze zelf zijn: een other-directed massamens die slaafs de wil van hetzij Amerika, Jodendom of Markt volgt, hetzij de wil van Mekka, Mohammed of Iran volgt.

Het zij zo. Laat mij er alsjeblieft buiten.

Noten

[1] Zie het interview met prof. Jansen door Richard Donk, "Een bonnetje van de geheime dienst" in het Reformatorisch Dagblad d.d. 11/02/2006.
[2] Daniel Borrillo, "Le blasphème, un droit sacré" in Le Monde d.d. 10/02/2006.
[3] Daniel Wolf, "Censorship wasn’t all bad", in the Spectator, d.d. 04/02/2006.
[4] P.J. Bouman, Cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw, Amsterdam 1977, p. 201, die de termen inner-directed en other-directed bij David Riesman weghaalt.
[5] Of beter gezegd: de vraag in hoeverre iemand als Burke deze tegenstelling wel hanteerde, in tegenstelling tot iemand als P.J. Bouman.
[6] Zoals te lezen is bij een belangrijke exponent van de Frankfurter Schule: Herbert Marcuse, in diens De eendimensionale mens - studies over de ideologie van de hoog-industriële samenleving, Hilversum 1968.


Lees verder...