vrijdag 30 december 2005

DE WIJSHEID VAN ZALM

Heeft minister Gerrit Zalm nu gelijk of niet? Is armoede betrekkelijk? En hebben de “armen” in het Nederland van nu het beter dan in de jaren 50? Zalm reageerde afgelopen week in het Algemeen Dagblad op de mededeling dat zo’n tien procent van de Nederlanders op de rand van de armoedegrens leeft, of daaronder. Minister Zalm kan niet zoveel met deze impliciete beschuldiging aan het adres van “zijn” kabinet: “Als je de armoedegrens steeds optrekt, kom je er nooit vanaf.” Deze minister – die nog steeds in een huurwoning leeft – is er trots op zijn afkomstig te zijn van marktkooplui; is het niet zijn broer die nog steeds op de markt staat? En de Enkhuizer zoon heeft nog meer burgermanspijlen op zijn boog.

In het Algemeen Dagblad van afgelopen donderdag 29 december refereerde minister Zalm namelijk aan zijn eigen jeugd: “De onderkant van nu is veel welvarender dan in de jaren 50. Ik kom zelf uit zo’n lower middle class milieu. Je had geen tv, je at dubbele boterhammen en je naaide zelf je kleren. We dronken niet eens koffie. Thee was goedkoper, laat staan alcohol of frisdrank. Ja, op verjaardagen.” Wie dus goed leest, leest in minister Zalm’s woorden precies het tegenovergestelde van wat hij zegt, namelijk dit: volgens Zalm hadden de armen het namelijk in de jaren 50 beter dan nu.

Of hij dat bedoeld heeft te zeggen, valt te betwijfelen, maar toch zegt hij het: in de jaren 50 hadden armen het niet alleen slechter dan de armen van nu, ze konden er ook nog eens op een veel betere manier mee omgaan. Zo worden de jaren 50 de spiegel voor de samenleving van vandaag. En er bestaat gerede twijfel of Zalm dit werkelijk bedoelt. Maar een liberaal moet dan maar òf beter op zijn woorden passen, òf beter beseffen wat het is om in de liberale traditie te staan. Liberalen achten de burger zelf verantwoordelijk voor zijn of haar handelen. Een overheid dient pas in tweede instantie bij te sturen, wanneer het echt niet anders kan. En de jaren 50 laten ons zien dat het bijna altijd anders kan.

Een goede burger zonder al teveel centen te makken, lijkt dus op de Enkhuizer familie Zalm in de jaren 50. Toch blijft het vreemd dat deze nostalgie richting de jaren 50 zo spaarzamelijk beleden wordt in de rest van de VVD. Met het liberale geschamper op Pim Fortuyn met zijn "hang naar de jaren 50" nog vers in de oren wordt deze verbazing alleen maar groter.

Als een jaren 50-gezin onder mindere omstandigheden zich zo goed staande kon houden, waarom dan geen meerdere lessen hieruit getrokken door de politici Zalm c.s.? Wie eerlijk is, zal toch moeten zeggen dat het huidige liberale beleid volkomen haaks staat op de idealen van de jaren 50? Het "gezin als hoeksteen van de samenleving", de "traditionele rolverdeling tussen man en vrouw", de "klassieke pedagogische tik", de "levenslange betrekking", etc. etc. - moeten deze kadavers uit de jaren 50 juist niet allemaal op de schop? Om zo volgens de liberalen elk aandenken aan de "familie Zalm" weg te doen uit onze collectieve herinnering?
Wat mensen van vandaag zo makkelijk tot "relatieve" armen maakt, is juist het wegvallen van de klassieke huwelijksmoraal, het wegeroderen van de klassieke zelfsturing en het vergaan van de klassieke verbanden. Plotselinge echtscheiding, het verliezen van een baan zonder door buren en kerk te worden opgevangen en niet goed met geld om kunnen gaan zijn enkele van de belangrijkste redenen waarom armoede vandaag de dag zwaarder drukt dan in de jaren 50. "Alles" wat Zalm zo "waardeert" kan toch niet los worden gezien van wat de jaren 50 toch zo typisch als de jaren 50 maakte?

Het liberale beleid van het makkelijk maken van echtscheiding, van ontslag, van uithuisplaatsing van kinderen en het eveneens liberale beleid van het belachelijk maken van normen en waarden getuigt van de werkelijke verborgen armoede in ons land. Talloze mensen worden door het liberale beleid van Zalm, Van Aartsen e.a. weerloos gemaakt en potentieel arm. Vele banen zijn namelijk niet zeker en zijn steeds minder zeker. Talloze mensen leven slechts een paar honderd Euro boven de armoedegrens en de globalisering zet talloze banen structureel op de tocht. Veel rijkdom in ons land is dan ook slechts betrekkelijk.

De samenleving van de jaren 50 zou deze potentiële en reële bedreigingen te lijf kunnen gaan. Maar Zalm en al die anderen hebben niets anders geprobeerd dan om juist die samenleving - die van de jaren 50 - te grabbel te gooien en te vernielen.

Want de woorden van Zalm zijn ronduit wrang in het licht van de salarisverhogingen voor ministers en parlementsleden die niet zo lang geleden werden voorgesteld. De huidige vergoedingen zouden niet meer van deze tijd zijn en ervoor zorgen dat de gat met de inkomens in het bedrijfsleven te groot zouden worden. Hier bleek opeens dat "deze tijd" dermate van de "vorige" verschilt dat mensen als Zalm meer geld nodig zouden hebben om rond te komen.

Nog gekker maakte Jozias van Aartsen het enige tijd geleden tijdens het debat over de verplichte kinderopvang door scholen. Volgens Van Aartsen voeden ouders die hun kinderen naar de opvang sturen hun kinderen ook goed op. Uitbesteden staat dus gelijk aan zelf goed opvoeden. Volgens dezelfde logica zijn mensen die het werk uitbesteden aan anderen en zelf een uitkering trekken, dus ook goede werkkrachten. En net zoals je als overheid bij kinderopvang een zeker minimum mag afdwingen, mag je ook een bepaald minimum afdwingen bij de hoogte van een "uitbesteedde arbeidsvergoeding" (uitkering). Misschien kan Zalm Jozias van Aartsen en de veelverdienende klagers die gebruik maken van kinderopvang wijzen op de jaren 50. Toen was er niet zoiets als kinderopvang, had men meer kinderen en minder loon en kregen de kinderen slechts ranja van opoe.
Waarschijnlijk zullen we dan weer horen dat onze samenleving een andere is dan die in de jaren 50 en dat daarom de rijken die Van Aartsen vertegenwoordigt reden hebben om te klagen. Het praatje van Zalm is dan ook geklets in de ruimte.

Hij zou eerlijker zijn geweest wanneer hij zijn ouderlijk milieu belachelijk had gemaakt en met hen de huidige armen. De samenleving is immers veranderd? En zijn de loosers van nu niet juist diegenen die deze verandering "niet meer hebben kunnen maken"? Welke vrouw zonder dikke opleiding moet er nu zo nodig kinderen in deze tijd? Stel dat vriendlief de benen neemt - waar kun je dan die monden van voeden? Zou Zalm het weten? Zou hij dan zeggen: "Mevrouw, u bent te laat geboren, u had in de jaren 50 moeten leven. Dan was uw vriend uw man geweest en had u hem nog steeds gehad, de dubbele boterhammen incluis. Maar vergeet u bij de komende verkiezingen niet op de VVD te stemmen. Dan wordt uw dochter vast en zeker niet zo'n sukkel als u.

Noot

Zalm: armoede betrekkelijk in het Algemeen Dagblad d.d. 29 december 2005


Lees verder...

woensdag 28 december 2005

KONINGIN ZONDER VOLK

Elke eerste Kerstdag wordt ons Nederlandse volk getrakteerd op een koninklijke toespraak voor het volk. Na het verscheiden van G.B.J. Hiltermann die dit volk zo'n beetje elke week toesprak - als een vast baken in de woelige week - doet onze koningin het iets rustiger aan: niet elke week, maar ieder jaar spreekt ze een woord tot de Nederlanders, zo ook dit jaar [1].

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar elke keer denk ik weer: wat heb ik eraan? Hoe kan het dat journalist Hiltermann elke week ook werkelijk iets te zeggen had, maar onze vorstin bij de Gratie Gods nagenoeg niets? Hoe komt het dat de "gratie Gods" onze voorvaderen strijdvaardig en kordaat maakte, maar onze huidige "vorsten" daarentegen slechts wollig en esoterisch?

Uitspraken als "Samen beleven wij gevoelens" en "het bijzondere van het Kerstkind is dat het ons allen kan ontroeren" versterken het gevoel dat deze vorstin zomaar wat zegt. Hoezo: allen? Horen daar ook de bewust kinderloze carrièredames bij? Of zij die hun "abortus" of "morning-afterpil" declaraties indienen bij hun nieuwe zorgverzekering? Heerst er bij een modern mens "verwondering" dan is dat hoogstens geplande verwondering. Een "verwondering" die past in het totaalplaatje van het van tevoren uitgetekende leventje.

"Het uiten van waardering kan iemand kwetsbaar maken omdat daarmee wordt erkend dat men bij een ander in de schuld staat." Een algemene dankbaarheid, een algemene schuld "bij de ander" en algemene "blijken van warmte" omdat "woorden vaak tekort schieten" - dat is wat de vorstin ons meegeeft voor het komende jaar. Spreekt ze hier "persoonlijk"? - als vrouw, weduwe en moeder? - of spreekt ze hier als koningin? In het eerste geval is het ongepast; wat heeft het volk met een persoonlijke, ambteloze koningin te maken? Maar in het tweede geval is het optreden van koningin Beatrix een demonstratie van het failliet van onze maatschappij waarvan de "schuld" - op een eveneens ongepaste wijze - bij de burgers wordt gelegd; de koele, harteloze maatschappij waar zo nodig dankbaarheid moet sprankelen - zijn wij als burgers niet die maatschappij? En heeft het beleid van regeringen en vorsten daar dan niet, op z'n minst, toe bijgedragen?

De taak van een vorst is niet om het volk iets voor te spiegelen. Of om het volk te laten delen in de eigen gemoedsbespiegelingen. De taak van een vorst is om het volk te beschermen tegen de willekeur van de machtigen en de machthebbers. De taak van een vorst is om de oude grenzen te bewaken: van volk en natie, van religie en van rechten.

Het werk van een vorst moet zodanig zijn dat het dankbaarheid oproept, niet dat het tot dankbaarheid oproept. En mocht er dankbaarheid worden opgeroepen, dan is deze niet tot de vorst of tot de algemene "ander" gericht, maar tot de voorouders, de inzettingen, het Recht, en de God van ons land en van onze vaderen.

Koningin Beatrix heeft waarschijnlijk geen enkel besef van al deze dingen. Volgens de opstellers van Koningin Beatrix aan het woord - 25 jaar troonredes, officiële redevoeringen en kersttoespraken, dat onlangs verscheen [2], heeft ze al die jaren altijd dezelfde strekking verkondigd: het gaat niet goed met de wereld en de mens lijkt niet in staat het tij te keren, alhoewel de vorstin haar onderdanen telkens weer aanmoedigt om het te proberen.

Hoe armetierig is een vorst die niet weet waar de kracht ligt voor zijn (of haar) volk! Waarschijnlijk kent deze vorst ook niet de bron waar hij (of zij) zelf de kracht aan ontleent. Deze bron is niet louter religieus te duiden als "de geboorte van Jezus Christus als het feest van het licht dat doorbreekt in de duisternis", maar ook historisch, constitutioneel en nationaal. Een vorst moet de mensen kracht geven die als het ware voor het oprapen ligt in onze geschiedenis, onze constitutie (met name die van 1579) en in onze specifieke rechten en karaktergesteldheden.

In plaats daarvan staat bij de koningin de naastenliefde voorop. Een naastenliefde zonder adres. Want wie aan Allah refereert in een kersttoespraak spreekt niet voor het concrete, historische en constitutionele Nederlandse volk, maar tot elke willekeurige wereldburger. Deze abstracte mens, ontdaan van al zijn specifieke Nederlandse eigenschappen is niet een "Nederlander", laat staan een "onderdaan", maar een weerspiegeling van een ongepaste projectie van een persoon die zichzelf vorstin acht. Waar kan een kind nog schuilen, als mama altijd de hort op is sinds zij haarzelf als mama van de gehele stad heeft geproclameerd?

Door de bron tot kracht niet te kennen, laat de koningin zien dat ze geen roeping bezit, maar door geen concreet adres te kunnen formuleren voor haar kersttoespraak laat ze ook zien dat ze een koningin zonder volk is.

Thema's voor haar kersttoespraken waren de laatste jaren onder meer hoop (2000) en verdraagzaamheid (2002 en 2004). In 2001 was het thema ’oog om oog maakt de wereld blind’, waarbij de vorstin waarschuwde tegen wraakzucht na de aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september. Nu is "oog om oog, tand om tand" een kernnotie van de rechtvaardigheid. Wie deze gedachte als vorst verwerpt, levert de natie over aan een slaafse houding van barmhartigheid jegens allen die ons vertrappen.

Het is dan ook goedkoop om, zoals koningin Beatrix, daarna te zeggen: "In wanhoop zoeken velen eveneens vertroosting bij God. Woorden als "Gode zij dank!" maar ook "Allah zij geprezen!" verwijzen naar een godsvertrouwen dat een aloud gevoel van eerbied en geborgenheid uitdrukt." Na alles wat werkelijke en concreet aanwijsbare geborgenheid kan geven of te negeren, of te beschimpen, moet een vorst de "wanhopigen" niet naar God (of Allah) toesturen en opzadelen met algemene schuldgevoelens en abstracte dankbaarheid.

Koningin Beatrix riep in haar kersttoespraak op tot dankbaarheid, "in welke vorm dan ook". Maar dankbaarheid zonder verlossing en zonder levensvernieuwing is een loze en stinkende dankbaarheid. Ik moest na de woorden van Beatrix en haar inzet bij "dankbaarheid" denken aan een oproep die Bas Plaisier van de PKN in 1999 deed in de Jacobikerk te Utrecht toen hij voor studenten van de vereniging Voetius een pleidooi voor "dankbaarheid als het specifieke van de gereformeerde traditie".

Vlak na deze oproep werd hij de oren gewassen door prof. Luco van den Brom uit Groningen. Deze hekelde de monistische inzet van Plaisier bij de dankbaarheid; een inzet die hij typisch negentiende-eeuws vond. Het ging echter volgens Van den Brom niet om een loutere dankbaarheid, maar om "de constellatie van (geloofs)begrippen", anders dreigen we volgens hem te blijven steken in een "gevoelstheologie". De woorden van Van den Brom, van enkele jaren geleden, zijn uitstekend toe te passen op de eenzijdige insteek van Beatrix.

Door het ontbrekende kader van dankbaarheid: een concreet volk, een concrete geschiedenis, een concrete God en de concrete rechten van de concrete afstammelingen van De Nederlandse Stam (cf. P. Geyl) verlaagt onze koningin zich tot de rol van een vrijzinnige pastor die bij het kopje koffie en de kerstkrans van tante Toos met een klaagstemmetje de toestand in de wereld beschrijft; maar gelukkig: uiteindelijk komt er toch nog een lichtstraaltje van oude vertrouwde woorden... "Dank u, majesteit", zegt tante Toos, "wilt u soms nog een kopje koffie, majesteit?"

Noten

[1] Kersttoespraak 2005
[2] Carla van Baalen e.a., Koningin Beatrix aan het woord - 25 jaar troonredes, officiële redevoeringen en kersttoespraken, uitg. Sdu, Den Haag, 2005.


Lees verder...

dinsdag 27 december 2005

DE LACHENDE VIERDE

Ere wie ere toekomt - het is Bas van der Vlies te prijzen dat hij zich durfde te wagen in het hol van de leeuw: een congres van de NRC Handelsblad dat dinsdag 20 december in Den Haag werd gehouden. Onder het gepiep van deze slijpsteen van de geest, zoals deze krant zichzelf graag noemt - een gepiep dat door merg en been dringt - was er een heus debat tussen Bas van der Vlies van de SGP en Ayaan Hirsi Ali van de VVD.

Niet dat het veel uitmaakt; de liberale slijpsteen heeft vele lezers dermate afgestompt dat men niet in staat mag worden geacht ooit iets anders te begrijpen dan zichzelf. Maar toch, verhelderend is zo'n liberaal debat altijd. Zoals het moment nadat Van der Vlies vroeg: "Waarom spreekt u toch steeds in termen van strijd en overwinning? "Verhelderend was toen dat Hirsi Ali in haar antwoord op Van der Vlies op een bewuste wijze het woord jihad zich toe-eigende: "Het woord jihad staat voor uiterste inspanning. Wij kunnen de radicale islam alleen de baas als we daar een uiterste inspanning tegenover stellen."

Nu was het ons nooit opgevallen dat Hirsi Ali over een heldere geest beschikte, maar bovenstaande modderige zinsneden kunnen toch onmogelijk serieus worden genomen. Hirsi Ali maakt allereerst dus wel degelijk onderscheid tussen radicale en gematigde islam. Ze onderstreept dit ook door een zogenaamd "gematigde" interpretatie van de term "jihad" naar voren te schuiven en deze bovendien zelfs te neutraliseren door deze zelf toe te eigenen. De conclusie zou dan moeten zijn: gematigde islam is geen probleem, zelfs niet wanneer deze een "jihad" zou praktiseren.

Deze conclusie ziet Hirsi Ali niet, of ze wil hem niet zien. Want in de bestrijding van de radicale islam maakt ze geen onderscheid tussen gematigd en radicaal - maakt ze zelfs geen onderscheid tussen islam, christendom en jodendom. Alle drie dienen ze te worden verbannen naar de marge van het bestaan om zo een samenleving te creëren naar het liberale ideaal.

Om dit ideaal te bereiken is dus "een uiterste inspanning" noodzakelijk, te omschrijven als "jihad". En het scherpgeslepen publiek van de NRC Handelsblad pruimt dit.

Wie dit goed tot zich door laat dringen, kan niet anders dan concluderen dat het liberalisme zich niet verdraagt met elke "uiterste inspanning" die niet het liberale ideaal nastreeft. Men eist dus van de ander altijd een capitulatie op voorhand.

Het alleenrecht op radicalisme werd tijdens het debat tussen Van der Vlies en Hirsi Ali ook nog op een andere wijze geïllustreerd. Hirsi Ali gaf namelijk toe dat er volgens haar wel degelijk grote verschillen zijn tussen islam en christendom: "Een heel belangrijke is dat uw ideale samenleving pas in het hiernamaals gerealiseerd wordt. Dat wist ik niet. Dat is voor mij een openbaring. Hier kunnen seculiere liberalen zich onmogelijk door bedreigd voelen."

Hoe Hirsi Ali aan deze "wijsheid" kwam, vermeldde het verslag van het debat niet (het leek een reactie op de woorden van Van der Vlies). Wel vermeldt het verslag dat Hirsi Ali als niet bedreigd persone een, volgens haar vredelievende partij, wel de subsidie wil onthouden en al het bijzondere onderwijs de nek om wil draaien.

Het gaat de liberalen dus niet om de loutere bedreiging. Men erkent dat er geen bedreiging komt uit de christelijke hoek, en evenmin uit de joodse hoek. Toch wil men "in het kader van de uiterste strijd en inspanning - de jihad" een samenleving realiseren met een even zo grote uiterste inspanning: de liberale samenleving waarin alles publiek is en het private uit dit publieke verwijderd dient te worden. Of zoiets.

Het is mooi dat christenen "hun" ideale samenleving niet op deze aarde - dus "niet" - willen realiseren. Maar voor de politieke praktijk van de jihad maakt dit feit niets meer uit. Zelf willen de liberalen namelijk wèl een ideale samenleving in het hiernumaals realiseren. Naast het alleenrecht op radicalisme en jihad, eist men dus ook het alleenrecht op Utopia op. En de scherpgeslepen geesten van de NRC pruimen dit.

Het alleenrecht van radicalisme en uiterste strijd en het alleenrecht van het creëren van een ideale samenleving waarin volkomen gelijkheid bestaat laten duidelijk zien dat het debat tussen Hirsi Ali en Van der Vlies een schijndebat was. Het is voor de liberalen: slikken of stikken. En gezien de wetsvoorstellen van de laatste jaren zit achter de liberale dreiging de toepassing van geweld en geweldsdreiging door politie, justitie, veiligheidsdienst en defensieapparaat.

De kracht van de soevereine liberale staat rust namelijk vooral op het geweldsmonopolie van de overheid. Het NRC-debat was dan ook niet zozeer een werkelijk debat, maar een proclamatie van de liberale staat. Men geeft volmondig toe dat het een jihad zal worden die pas zal rusten als het doel is bereikt: een samenleving waarin men kan leven zonder ook maar enigszins lastig te worden gevallen door religie, traditie en verleden.

Geen debat dus, maar een regelrechte oorlogsverklaring. Het is dan ook onbegrijpelijk dat men tegenover de uiteindelijkheid van het liberalisme geen andere uiteindelijkheid durft te stellen. Integendeel: men sterkt de liberalen in hun alleenrecht om geweld te gebruiken, zoals in het hoofdcommentaar van het Reformatorisch Dagblad van 24 december j.l. Onthullend is dat het liberalisme van Hirsi Ali en de haren geen moeite doet om de overeenkomsten met de radicale islam te verbloemen. En hoe reageert het christelijke volksdeel? Deels door samen met liberalen de islam te pareren. Deels door samen met de islam de liberalen te pareren.

Door de eigen afkomst te verloochenen is de orthodoxie - en haar medestanders - hoe dan ook bezig een radicale islamitische/liberale maatschappij te creëren waarin geen plaats meer zal zijn voor christenen, conservatieven en klassieke medeburgers. De Lachende Vierde in dit spel lacht zich te barsten om zoveel argeloos, kinderlijk onbenul onder christelijk volk en aanverwant spul.


Lees verder...

vrijdag 16 december 2005

WAT MANKEERT DE KERK?

De Europese kerken smelten weg als was onder de zon. De kerken in Nederland vormen hierop geen uitzondering. De kerken doen alsof dit hun overkomt en dat het iets is waar ze geen raad mee weten. En dat is vreemd. Processen als Schriftkritiek, individualisme en secularisatie zijn niet in de laatste plaats door de christelijke kerken aangezwengeld of versterkt. Het is dus juist de kerk zelf die de bijl aan de wortel van het geloof heeft gezet. En wie een boom omhakt, moet niet zozeer vrezen dat de boom valt, maar moet bidden om zegen op zijn arbeid: dat de boom snel mag vallen. In dit geval betekent dit dat men maar moet bidden om het verdwijnen van het geloof in Europa. En wie eerlijk treurt, dient zich ook eerlijk af te vragen of datgene wat zich orthodox noemt, nog wel wat voorstelt.

Verschillende rapporten en studies hebben de afgelopen tijd weer aangetoond dat Europa in het algemeen, en Nederland in het bijzonder, in rap tempo aan het seculariseren zijn. Dat gegeven kenden we allang. Nieuw is dat de relativerende geluiden uit het verleden, zoals dat nieuwe religieuze vormen in plaats zouden treden van de meer traditionele, ontzenuwd worden. Wie ontkerkelijkt of al onkerkelijk is, wordt bijkans nooit meer religieus. En wie als kerkelijk persoon een relatie aangaat met een onkerkelijk persoon heeft een hele grote kans zelf onkerkelijk te worden en te blijven.

Verschillende artikelen, zoals recent in het Reformatorisch Dagblad, hebben de laatste tijd deze cijfers versterkt door erop te wijzen dat secularisatie niet alleen een zaak is van mensen die bij de kerk weggaan, maar dat het ook een proces is dat zich intern, in de kerken zelf voltrekt. De reformatorische godsdienstsocioloog dr. C.S.L. Janse wijst erop dat waar in kerken nog sprake is van enige groei, dat voornamelijk te danken is aan een groot geboorteoverschot of een extreem positief saldo in het kerkelijke grensverkeer. Aangezien de geboortecijfers echter dalen, ook in de orthodoxe kerken, valt te verwachten dat aan deze groei binnenkort een einde zal komen. Dan zal ook duidelijk worden dat de ontkerkelijking deze kerken niet voorbij gaat.

Zo zijn er meer onderzoeken te noemen. Interessant vergelijkingsmateriaal op internationale schaal bieden twee onlangs verschenen studies: The Changing Religious Landscape of Europe van prof. Hans Knippenberg (eindred.), hoogleraar politieke en culturele geografie aan de Universiteit van Amsterdam, en de Atlas of European Values van Loek Halman, Ruud Luijkx en Marga van Zundert van de Universiteit van Tilburg. Beide onderzoeken laten het beeld zien van een teruglopend christendom op alle fronten. Op grond van de uitgebreide analyses in het kader van de "European Values Study" menen de auteurs van laatstgenoemde bundel dat Zweden, Denemarken en Nederland het meest modern zijn. Deze landen "scoren hoog als het gaat om persoonlijke vrijheid, tolerantie en emancipatie." In vergelijking met landen buiten Europa blijkt Nederland "in de voorhoede te zitten van sociale vernieuwing."

Verschillende oorzaken zijn er in de loop der tijd al genoemd die aan het proces van secularisering ten grondslag zouden liggen. Prof. Knippenberg zoekt de oorzaak van de toenemende secularisatie in de toenemende welvaart en economische groei. Knippenberg: "De oude secularisatiethese stelde dat modernisering met haar individualisering en rationele kijk op het leven het belang van godsdienst steeds verder zou doen afnemen. De nieuwste versie legt vooral de nadruk op de bestaansonzekerheid van mensen. Hoe minder zeker en veilig mensen zich voelen, hoe meer ze godsdienst nodig hebben. Daarom zijn mensen in Afrika en Azië gevoeliger voor godsdienst dan de bevolking van de West-Europese verzorgingsstaten." Toch geeft ook Knippenberg toe dat deze these rammelt: "Toch gaat deze trend niet in alles op. Amerika is een zeer modern land met veel overeenkomsten met het westen van Europa, maar daar bloeit de religie volop."

Bestaansonzekerheid

Knippenberg gaat voorbij aan de vraag of de bestaansonzekerheid in Europa werkelijk minder groot is dan in de Verenigde Staten. Hij vraagt hij zich niet af of het niet juist de bestaansonzekerheid van de Europeanen is die ertoe heeft geleid dat steeds meer levensfuncties - en daarmee levensrisico's - in Europa zijn overgeheveld naar organen die boven het echte leven staan en dat juist daardoor cruciale elementen van het leven zelf naar de rand - of zelfs daarover - van het bestaan zijn geschoven? Zoals de uitbanning en medicalisering van het lijden en het sterven, de opvoeding van kinderen in kinderdagverblijven en het feit generaties die niet meer bij elkaar in wonen? Zijn de crises die aan deze uitbesteding van het echte leven ten grondslag liggen, juist in Europa niet veel groter geweest dan in de Verenigde Staten? We denken dan aan de Franse Revolutie, de beide wereldoorlogen en de jodenvernietiging?

Als de onderzoekers op een meer objectieve rol de religie ook zouden hebben betrokken als factor die bestaanszekerheid verschaft, zou men wellicht eerder kunnen verklaren waarom Amerika een uitzondering is op hun secularisatiethese, en wel een hele grote. Dan had men kunnen zien dat in Europa die factoren in het leven die het bestaan onzeker maken - levenswerkelijke risico's van pijn, armoede, onveiligheid, ontworteling en dood - in Europa voor een belangrijk deel door de Staat en door andere bevoogdende instanties zijn opgevangen, of men had dan kunnen zien dat het deze instanties zijn die een buffer vormen tegen al te grote en dramatische gebeurtenissen die de bestaansrust doorbreken. En dan had men ook kunnen merken dat dit stelsel van bevoogding juist zo onaantastbaar is omdat elke gedachte aan "bestaansonzekerheid" de mensen al angstig en opstandig maakt?

Maar het is niet alleen opmerkelijk dat volgens de onderzoekers de religie (alleen in al hun vooronderstelling) geen enkele constitutieve rol heeft in de bestaanszekerheid van de mens, het is ook opmerkelijk dat men zegt dat "Als mensen meer over geld en vrije tijd beschikken, er meer mogelijkheden zijn om je tijd aan andere dingen dan de kerk te besteden, zoals aan kunst, cultuur en wetenschap." Daaruit herleidt men dan een trend dat er in het Westen steeds meer hoog opgeleide en welvarende mensen zijn, die de kerk minder nodig hebben. En daar vormen de Verenigde Staten dan weer een uitzondering op: dit land is weliswaar net zo hoog opgeleid en welvarend als Europa, maar is in tegenstelling tot Europa net zo religieus als niet-westerse landen.

De veronderstelling dat in Europa de bestaanszekerheid zo groot is dat de kerk niet langer nodig is, verklaart dus niets. Want is iemand die zichzelf tegen alles verzekerd minder onzeker dan iemand die dat niet doet? De statistiek van de onderzoekers zet door haar tekort schietende verklaringen de mensen op het verkeerde been. Geluk, bestaanszekerheid en secularisatie worden aan elkaar gekoppeld, terwijl daar binnen de statistiek geen enkele grond voor is. Voor een gedachte dat Europa juist het leven niet meer wil nemen zoals het is en dat men vervreemd is geraakt van het werkelijke bestaan - of er zelfs bang voor is geworden?. De onderzoekers kunnen en mogen deze vraag in het kader van hun onderzoek natuurlijk niet beantwoorden, maar wij mogen dat wel: in Europa is er na onder meer de Revolutie een schijnbestaan in het leven geroepen dat met kunstmatige ingrepen en instellingen een eigen soort "zekerheid" heeft ingevoerd die niets meer te maken heeft met "werkelijke" bestaanszekerheid.

Geluiden van binnenuit

Ten slotte wijzen we naar het onderzoek van Jan Smelik, postdoc onderzoeker aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde kerken vrijgemaakt, naar de ontwikkelingen van de Gereformeerde Bond, eerst binnen de Nederlands Hervormde Kerk, nu binnen de nieuw gevormde Protestantse Kerk in Nederland. Uit vergelijkend cijfermateriaal blijkt ook de "aanhang" van de grootste orthodox protestantse stroming in Nederland sinds enige jaren substantieel terug te lopen. Wezen voorgangers als prof. C. Graafland al op de afnemende betrokkenheid binnen deze Gereformeerde Bond, nu blijkt ook de omvang van deze "Bond" zienderogen af te nemen.

De reacties binnen de kerken variëren van gelaten tot bezorgd, en van verontrust tot een houding die de bakens wil verzetten om zo de mensen vast te houden. Cursussen als Willow Creek, Alpha en vergelijkbaar materiaal zijn niet aan te slepen. Tijdschriften worden volgeschreven over de problemen rond de prediking en tal van enthousiaste doch bezorgde voorgangers proberen de theologie en de kerkelijke praktijk in rapport te brengen met onze tijd. Ze doen maar. Wie na twee eeuwen van mislukking nog steeds niet ziet wat er gaande is, en wat er is gebeurt, is als die mens die in de spiegel kijkt en als hij zich omdraait terstond vergeet wat hij heeft gezien.

Er heerst bovendien, met name wat betreft secularisatie, een merkwaardig noodlotsdenken in christelijk Nederland. In tegenstelling tot bijvoorbeeld niet-westerse landen of een land als de Verenigde Staten, gaan wij er hier op de een of andere manier vanuit dat het niet mogelijk is dat grote groepen mensen – bijvoorbeeld een volk – (weer) tot geloof zouden komen. Men verlangt het wel – dat zegt men althans – maar de gekunstelde wijze waarop hypes worden gevolgd, leentjebuur wordt gespeeld met methoden die vreemd zijn aan onze cultuur èn de manier waarop wordt gereageerd op kritiek: alsof men zelf wordt aangevallen in plaats van “slechts een methode” geeft aan dat het allemaal niet echt diep zit.

Wat wel diep zit, is een diepgewortelde weerzin tegen de eigen traditie en afkomst en een diep in het hart volkomen irrelevant en belachelijk vinden ervan. Het is immers moeilijk te verklaren dat men “succesvolle” orthodoxe “methoden” uit meer klassiek-orthodoxe kringen, zoals bij de Calvinisten en Oosters-Orthodoxen in het Angelsaksische taalgebied, lijkt te negeren, terwijl men karikaturen van de eigen traditie omarmt, zoals een Willow Creek waarvan de leider Bill Hybels zich in de media verschillende malen duidelijk gemaakt, dat hij zich heef afgekeerd van zijn eigen calvinistische roots.

Het ontbrekende gebed

Een eerlijke kerk is echter een kerk die of dankbaar is voor het werk dat ze verricht heeft, ongeacht de resultaten, of een kerk die tot inkeer komt en dat laat blijken in woord en daad. Geen van beide uitingen zijn echter te bespeuren. Integendeel. In kleine kring is men nog steeds in staat tevredenheid te koesteren over kleine resultaten: experimentele oplossingen in de vorm van campagnes en cursussen. Of men wijst naar de Derde Wereld en de zogenaamde resultaten die daar geboekt zouden worden.

Als men echter niet in staat is het verlies bij zichzelf te peilen, is men ook niet in staat de winst elders te waarderen. Wanneer de kerk zou kunnen terugkijken naar haar verleden, dan zou ze waarschijnlijk bidden met de volgende woorden: "God, wij danken U dat wij niet zo zijn als onder voorvaderen, de monniken, de kruisvaders, de achterlijken en de andere zondaren." Wij zijn in staat blij te zijn over een enkele (ten koste van andere kerken) "groeiende" gemeente in Drachten, terwijl ondertussen een menigte de kerk de rug toekeert.

Een etalage van onvermogen

Wie echter met volle ernst de rampzalige toestand van de huidige orthodoxie tot zich door laat dringen, kan niet leven met de zogenaamde "oplossingen" van de officiële kerkleidingen en de daarmee gelieerde theologen. Deze tijd van rigoureuze afbraak vraagt geen genuanceerde benadering. Dat verdient de kerk ook niet, want daarvoor heeft ze teveel kernzaken van de orthodoxie verlaten, verzwakt of verwaarloosd. In een tijd van secularisatie is meer nodig dan een zoveelste beroep op een eigen interpretatie van de Bijbel, of een zoveelste terugtrekking op een nog kleiner eiland van vroegchristelijke visioenen. Achter veel hang naar het premoderne zit namelijk niet een klassieke houding verborgen, maar een postmoderne grondhouding die onder het mom van fragmentarisering in staat is zich van het volle leven af te wenden en zich vast te pinnen op een kunstmatige schijnoplossing. En dat is ook het geval met de huidige orthodoxie. Want men heeft het wel over een terug naar de oerchristelijke gemeente, of de oerchristelijke "Bijbelse" traditie, maar onderwijl acht men het onmogelijk om zelfs maar terug te gaan achter Descartes, achter de Verlichting of achter de Revolutie.

Het geëtaleerde onvermogen om terug te gaan achter bepaalde cesuren in onze cultuur zou wel eens de onwil kunnen maskeren om terug te gaan naar de orde van de schepping. Door deze onwil worden veel discussies op theologisch vlak tot schijndiscussies. De pleidooien voor de levende gemeenschap van de christelijke gemeente, of voor het serieus nemen van de roeping van elke christen, of door een missionaire en wervende grondhouding te bezitten, of om terug te gaan naar de basics van het christelijk geloof, gaan voorbij aan een aantal basiszaken die aangeven hoe droevig het is gesteld met de kerk in het Westen.

De zaken die worden aangedragen, zoals gemeenschap, missionaire grondhouding, roeping en basics, zijn echter slechts mogelijk als er afstand wordt gedaan van een aantal zaken die onder invloed van tal van ontwikkelingen de orthodoxie zijn ingeslopen en die haar tot op het bot hebben verzwakt: het individualisme (waaronder heilsindividualisme), de reductie van het christelijk geloof tot verlossingsreligie en het opgedeelde leven.

Individualisme

En daar zit 'm de kneep: de orthodoxie is door en door individualistisch geworden. Wie een individualistisch mensbeeld hanteert, koestert geen mens, maar een abstract wezen. De mens is namelijk niet los te denken van zijn verbanden, de omgeving en de historie waar hij deel van uitmaakt. Wie de mens abstraheert tot individu is niet in staat zaken als gemeenschap, roeping, ambt, zekere kennis en ware gemeenschap te kennen en te bezitten. De inzet bij de abstracte mens - de individu - gaat immers gepaard met een inzet bij een abstracte wereld waarin de scheppingsorde slechts een zaak van de kerk en van het geloof is geworden. Door deze grondhouding - het leven bij het abstracte - is er binnen de orthodoxie een vervreemding opgetreden met de werkelijkheid van het Oude Testament en daarmee met die van de werkelijkheid van de Bijbel als geheel en met die van de werkelijkheid van de Kerk van voor de Reformatie en van voor de Verlichting.

Want wie het individualisme toelaat in zijn denken raakt onherroepelijk alle orthodoxie kwijt. Dat gebeurt niet van stel op sprong. Net zoals het individualisme niet van stel op sprong zegeviert. Altijd waren en zijn er eerst de omwegen van "de individu als onderdeel van het geheel" (het collectivisme), of "de persoon die niet los van de gemeenschap mag worden gezien" (het communitarisme) of van de "individu" die niet mag worden vereenzelvigd met de "persoon" (personalisme).

De premoderne kerk kende echter geen mens als individu en kende dus ook geen louter persoonlijk heilsdenken zoals wij dat wel kennen. Altijd was haar denken ingebed in het grotere geheel van de gemeenschap, het verbond, de Una Sancta Catholicam Et Apostolicam Ecclesiam en het Corpus Christianum. In het katholieke geloof is de nadruk op de persoon nooit een reductie tot het persoonlijke, maar altijd een ingang in het grotere geheel. De Drie Personen van God zijn niet bedoeld om God in drieën op te delen, maar door de Ene Persoon - Vader, Zoon of Heilige Geest - krijgt de mens toegang tot de Drie-enige God die Eén is en daarmee ook tot de kennis van Zijn volledige Raad.

Wanneer God in de Bijbel een mens aanspreekt dan is dat altijd "met zijn huis", de aarde, de verbanden, het volk, zijn voorvaderen en zijn nageslacht. Aanspraak - of roeping - betekent dus altijd een aanspraak van het gehele concrete bestaan in al haar geslachtelijke, geestelijke, aardse en historische dimensies. Alleen de mens die zo wordt aangesproken heeft weet van roeping. En alleen zo'n mens heeft weet van het bekleden van het ambt. De individuele mens kan geen herder zijn voor zijn schapen want hij heeft geen ruimte om de schapen op zijn hart te binden. Wie zichzelf heeft uitgekleed, heeft geen zakken meer om iets in te doen. Een sterke factor hierbij is het ultra-gelijkheidsdenken - het denken dat alle mensen gelijk zijn. Daardoor hebben mensen elkaar niet meer nodig en kunnen ze dus werkelijk "individu" zijn. Wij moeten daarentegen weer geloven en weten dat de mensen ongelijk geschapen zijn en elkaar daarom ten dienste staan.

Kerk zonder gemeenschap

Door haar individualistische geloofsfixatie kent de moderne kerk geen gemeenschap meer en daarmee ook geen verbond. De gemeenschap is geen geestelijke optelsom van gelovige mensen, maar een realiteit waarin mensen delen als onlosmakelijk geheel. Alleen vanuit de werkelijkheid van het Corpus Christianum kan men in deze tijd "samen met alle heiligen" zijn roeping verstaan in deze tijd.

Een gemeenschap als het huwelijk kan alleen gemeenschap zijn wanneer dit huwelijk onverbrekelijk is. Want alleen in een onverbrekelijke gemeenschap kan de mens zich voluit toevertrouwen en zal zijn vertrouwen nooit beschaamd worden of tevergeefs zijn. Wat voor het huwelijk geldt, geldt ook voor de kerk. Deze kerk is niet geboren vanuit de vrije wilsbeslissing van mensen, maar door toedoen van een Goddelijke wilsbeslissing. Daaraan kan men zich niet onttrekken. Er kan strijd zijn, aanvechting, teleurstelling en verraad, en zelfs "scheiding van tafel en bed", maar nooit wordt de kerk opgeheven. Gegrondvest door het bloed van onze martelaren en de strijders op de slagvelden, getuigt deze kerk van Gods onverbrekelijke trouw.

Waar kerken "gesticht" kunnen worden, "gesplitst" en "gescheurd", is de gemeenschap verdwenen. Altijd is er op de bodem van de nieuw gevormde "gemeenschap" en van de menselijke ziel die daarin leeft deze boodschap diep verankerd: "het kan ook anders", en: "Vandaag ben ik er nog, maar vanaf morgen misschien nooit meer". Het is te vergelijken met de echtscheidingsproblematiek. Ook al schijnt het zo te zijn dat juist kinderen uit een gebroken huwelijk de funeste gevolgen van een echtscheiding kennen omdat ze de werkelijkheid van het gebroken huwelijk kennen, toch is juist onder deze kinderen de kans op echtscheiding veel groter dan onder andere kinderen. Mensen kunnen wel de narigheid aan den lijve ondervonden hebben en daar de gevolgen van ondervinden - en dat ook toegeven en er bewust van zijn - maar de mogelijkheid van de huwelijksontrouw en/of huwelijksbreuk is diep in hun hart tot werkelijkheid geworden die kan opspelen. Hetzelfde zou gezegd kunnen worden van slachtoffers van mishandeling en misbruik: juist het slachtoffer kan makkelijker tot dader worden omdat het ondenkbare tot "werkelijkheid" is geworden die deze persoon altijd met zich meedraagt.

Men kan zich dus ook in de kerken in enthousiasme afwenden van deze constante dreiging, maar de werkelijkheid is er: wat door scheuring is ontstaan draagt altijd de latente en presente mogelijkheid van verraad met zich mee. Waar de wereld en het leven is getransformeerd tot een bestaan dat is opgebouwd uit dit soort contractueel bepaalde "gemeenschappen" heeft de kerk een groot probleem. Zeker wanneer ze zelf hierin mee gaat. De mens die hierin en hierdoor gevormd wordt, zal nooit meer met een "ongedeeld hart" kunnen verschijnen; met een hart dat weet heeft van de roeping in een ongedeelde wereld die immers ook de onder de ongedeelde heerschappij van God valt.

De kerk zonder roeping, zonder gemeenschap en zonder verbond is geneigd zich te hullen in rationalistische, overgeestelijke, vrome en mystieke gewaden. Waar de eenheid van het leven en de aanwezigheid van God of het Heilige in het bestaan ontbreken, is er geen gezag meer over en vervalt de zekere kennis van het geloof. Waar het leven is opgedeeld, omdat zelfs de kerk en de geloofskennis zijn opgedeeld, heeft elke uitspraak altijd slechts een beperkte waarde en overtuigt ze zelfs de boodschapper niet meer. Dat die dan vlucht in activistische of mystieke dweperij is niet meer zo vreemd.

Een kerk zonder getuigenis

Een kerk die geen werkelijke zekerheid meer heeft van de kennis die zij bezit, die haar plek niet meer weet in de wereld waarin ze staat, die slechts leeft bij kunstmatige bindingen en nooit kan zeggen: "De poorten der hel zullen u niet overweldigen" (Matth. 16: 18); die kerk is nooit in staat een zogenaamd "wervend" getuigenis af te leggen dat meer doet dan een optelsom van "reductie", "entertainment", "emotie", "marketing" en "maatschappelijke loosers" in gang zetten. Waar de kerk zichzelf heeft gereduceerd tot een religieus domein in het leven, maakt ze al de andere terreinen tot concurrent, dat wil zeggen: al de deelaspecten van de leefrealiteit van - zelfs de eigen - mensen die ze wil bereiken kloppen niet met de werkelijkheid van het geloof.

Wie echter tot zekere kennis wil komen, om mensen als ongedeeld wezen, in een ongedeelde wereld, de kracht en de relevantie van het christelijk getuigenis te doen ervaren, moet daarvoor wel enkele noodzakelijke stappen zetten. Wie ieder mens wil toerusten tot zekerheid van handelen en spreken, ontkomt niet aan een herwaardering van de theologie in haar moderne vorm. De theologie als deelwetenschap die opereert volgens de moderne wetenschappelijke merites zoals methodische twijfel en falsificeerbaarheid, dient dan op de schop te gaan. Deze methodes onttrekken juist zekere kennis aan de gewone mens en maken van kennis een zaak van deskundigen. De vooronderstelling dient dan ook niet "kennis", "geloof" of "complexe (gebroken) werkelijkheid" te zijn, maar juist: "de ordelijke, kenbare en te bevatten werkelijkheid", waarin in het afzonderlijke de grondstructuur van het geheel kan worden geopenbaard.

Door de beweging van "resacralisering" - maar dan van onderaf - te maken dient de kerk van vandaag haar theologische insteek te transformeren tot een paleo-theologische insteek die als vanzelf de politieke, historische, praktische en wijsgerige aspecten van het bestaan met zich meeneemt. Als er bijvoorbeeld in de kerk van de toekomst wordt gesproken over "verbond", dan dient deze kerk erop gericht te zijn dat er een gelijktijdige en tegelijkertijd gelijkluidende connotatie optreedt in die zin: dat het verbond zowel als huwelijk, als historische grootheid, als Bijbelse grondterm, als politieke realiteit en als psychologische grondvoorwaarde. De theologische switch om de Bijbel niet meer louter als "tegenover" te zien, maar ook als deel en deelgenoot in de werkelijkheid, zal voor sommigen een grote ommezwaai zijn.

De huidige apologetiek en missionaire theorie zal niets kunnen met de werkelijkheid van de Oudtestamentische geschriften vandaag de dag, hier en nu in ons persoonlijke en in ons politiek-maatschappelijke leven als deelgenoot aan dit bestaan en als deel van dit bestaan en niet als louter "profetisch" corrigendum. Deelhebbende aan dit bestaan - omdat de Bijbel als Woord tegenover ons ook midden in onze werkelijkheid staat. En tegelijkertijd: deel van dit bestaan - omdat de Bijbel als concreet-historische openbaring de spiegel is waardoor we de werkelijke bestaan kunnen kennen in haar concrete historische, geopenbaarde gestalte. Door de Bijbel als deel van het bestaan en als deelgenoot aan dit bestaan te zien, verdampt de vrijblijvende exegese en is men weer gedwongen de gehele Bijbel en de gehele traditie ter harte te nemen, zal men zelfs zien dat ook het Nieuwe testament een politiek geladen taal bezit.

Het einde van een tijdperk

De tijd van experimenteren is dan definitief voorbij. Want dan gaat men zien dat de huidige kerk, door Bijbel, christendom en kerk tegenover de werkelijkheid te zetten in plaats van erin, een theologie heeft ontwikkeld die haar niet alleen heeft vervreemd van de wereld, maar ook van zichzelf, van de Bijbel en van God. De huidige veelheid van kerken, het vrijwillige karakter van gemeenschappen en het individuele karakter van roepingen en gaven hebben allereerst de werkelijkheid van Gods schepping toegesloten, zodat daarna de kerk en de orthodoxie aan stukken vielen. Wie echter wil leven in een open wereld moet weer durven bepaalde inzettingen als eeuwig en onveranderlijk te zien: Kerk, Verbond (zoals het Huwelijk) en Orde.

Wie dat echter niet doet, zoals de kerk in onze dagen dat niet doet, raakt vanzelf verlamd door het over zichzelf opgeroepen onvermogen om een plaats te vinden in deze wereld. "Alsof het werk van de Heilige Geest is dat Hij ons losmaakt van de historische en schepselmatige werkelijkheid", zoals dr. Van Vlastuin meent. Een kerk die de secularisatie een halt wil toeroepen, zal er daarom niet aan ontkomen de aarde weer als schepping in haar denken in te voeren. Wat deze tijd vraagt is een kerk die weer is verworteld in de aarde en in de kennis van Gods scheppingsorde. Wat de secularisatie een halt toe kan roepen is een kerk die de rijkdom bezit van het ongebroken lichaam van de Una Sancta Catholicam Et Apostolicam Ecclesiam en van de onveranderlijke kennis die niet verwelkt.

Verwijzingen

"Nederlanders wisselen niet vaak van kerk", Reformatorisch Dagblad d.d. 15/12/2005
"Godsdienstig landschap Europa verandert snel", Reformatorisch Dagblad d.d. 14/12/2005
"Europeanen zijn religieus en gelukkig", Reformatorisch Dagblad d.d. 23/06/2005
"SGP-standpunt verdient meer respect", Nederlands Dagblad d.d. 16/12/2005
"Amerika religieuzer dan Europa", Reformatorisch Dagblad 09/06/2005
"Aantal hervormd-gereformeerden daalt", Reformatorisch Dagblad d.d. 12/10/2005


Lees verder...

dinsdag 13 december 2005

HET JAMMERLIJKE EINDE VAN EEN VOORSPELBARE CRISIS

Door de uitspraak van het Hoofdbestuur van de SGP lijkt er iets geknapt te zijn bij veel SGP’ers. De felle reacties van de afgelopen dagen wezen slechts in deze richting: die van terugtrekking van het besluit, want anders zullen velen de partij waarschijnlijk verlaten. Dat het Hoofdbestuur voor deze druk is gezwicht, is een kwalijke zaak.

Op de keper beschouwd was de uitspraak van het Hoofdbestuur geen werkelijke breuk met het partijverleden. De SGP was steeds een constante factor inzake het vrouwenstandpunt van de christelijke partijen; anderen veranderden hun standpunten, niet de SGP. En het was het niet met name de ChristenUnie die sinds een paar jaar van het standpunt dat vrouwen een volwaardige plaats in de politiek dienen in te nemen een hard punt heeft gemaakt?

Nasleep uitspraak

Voor een belangrijk deel onuitgesproken in de vele reacties, maar toch cruciaal in het begrijpen van de crisis, is de uitspraak van de Haagse rechter op 7 september j.l. Het was duidelijk dat de schijnbaar luchtige houding van de SGP over de praktische consequenties veel onzekerheid in zich bergde. Niet zozeer emotioneel, maar heel simpel: het voortbestaan van de partij zelf bleek men niet meer in eigen handen te hebben.

Maar de dreiging om paria te worden en de angst voor de secularisatie zullen elkaar wel hebben versterkt. De uitspraak van de Haagse rechter en de acties tegen burgemeester Van Belzen en de ontwikkelingen op het gebied van de grondrechten doen veel SGP’ers de noodzaak beseffen van het hebben van bondgenoten.

Daarmee heeft de voorspelbare overlevingsdrang zich meester gemaakt van het leven van vele staatkundig gereformeerden. En dat is een zorgelijke en kwalijke ontwikkeling. Zeker gezien de uitwerking van de bestaansangst. De uitbarsting van frustratie laat namelijk zien dat men in orthodoxe kring nog steeds niet in de gaten heeft wat de kwintessens is van het vooruitgangsdenken dat in onze cultuur de overhand heeft gekregen.

Een sterk geloof

De aanhangers van de vooruitgangsidee geloven namelijk bijzonder sterk in dit idee. Vanuit dit denken was het voorspelbaar dat ook een partij als de SGP om zal gaan inzake standpunten rond de positie van de vrouw en de theocratie. In het libertijnse kamp weet men van de enorme culturele en maatschappelijke druk die eruit gaat van de gelijkheidsgedachte, de democratische rechtsstaat en de vooruitgangsidee. Uiteindelijk volgt er altijd een implosie bij de “laatste der Mohikanen”, in dit geval de SGP. Dit vooruitgangsgeloof bleek afgelopen dagen sterker dan het christelijke geloof.

Dat deze implosie er bij de SGP aan zat te komen was duidelijk te merken rond de uitspraak van de Haagse rechtbank. Dat mevr. Grabijn-Van Putten hoopte op een voor de SGP negatieve uitspraak om daarmee een doorbraak te forceren was opmerkelijk. Wie met de rechtelijk afgedwongen antidiscriminatiewetgeving de grondrechten in wil perken, heeft zelfs de klassiek-liberale positie achter zich gelaten. Doch des te opmerkelijker waren in dit licht de woorden van SGP-burgemeester Noordegraaf. Deze hoopte aan de vooravond van de uitspraak dat de rechter (!) om een discussie zou vragen binnen de SGP om uiteindelijk tot “volledige gelijkstelling” te komen.

Hiermee werd al snel veel duidelijk. Want velen hebben het wel over de noodzakelijke discussie rond het vrouwenstandpunt binnen de SGP, maar dit is echter schijn. Het werkelijke doel is de ontmanteling van enkele fundamentele zaken. Mevr. Grabijn-Van Putten liet rond de uitspraak van de Haagse rechter al doorschemeren in een voor de SGP negatieve uitspraak een richting te zien waarin een aanpassing van het vrouwenstandpunt werd afgedwongen. Niet het voeren van de “discussie” maar het “elimineren” ervan was haar doel.

Diezelfde doelstelling zien we bij hen die pleiten voor “ruimte voor discussie”, zoals bijvoorbeeld ds. Van Daalen dat deed. In de praktijk komt deze “ruimte” hier op neer: dat er een vrije exegese wordt ingevoerd op punten die een deel van de leden als niet-fundamenteel beschouwen zoals het vrouwenstandpunt. Deze “ruimte” impliceert echter niet anders dan dat het fundamentele karakter van het vrouwenstandpunt moet worden losgelaten.

Tegenover het fundamentele beginsel van het vrouwenstandpunt stelt men zelf de absolute waarheden van gelijkheid, vrijheid van exegese en de noodzaak tot samenwerking. Hoe dit te rijmen is met de bewering dat het vrouwenstandpunt een “bijzaak” zou zijn is dan ook compleet raadsel.

Partij

Waar dit modderige denken toe leidt kunnen we zien wanneer het begrip “partij” naar voren komt. Noordegraaf en velen met hem kunnen nergens direct uit de Bijbel afleiden dat vrouwen geen lid mogen zijn van een partij. Merkwaardig genoeg kunnen ze dat blijkbaar wel met het fenomeen “partij”. Partijschappen worden echter in de Bijbel als negatief gekenschetst, evenals in de gereformeerde leer. Is datgene dat in de kerk een vloek is, in de wereld om ons heen een “werkelijkheid” geworden?

De redenering dat de SGP niet verantwoordelijk is voor de lijst van de CU gaat niet op, aangezien men er niet over zal piekeren deze denkwijze toe te passen op een samenwerkingsverband met bijvoorbeeld GroenLinks. Men verwart zodoende het aangaan van een gelegenheidscoalitie met een gemeenschapszaak. De zaak van de SGP is niet een schamel “evangelisch overleven” in een harde tijd, maar het “leven” volgens Gods geboden.

Een gelegenheidscoalitie kun je alleen aangaan met partijen die geen directe claim leggen op de eigen fundamentele zaken. De ChristenUnie is daarentegen een partij met een sterke agenda die zich niet door typische SGP-discussies zal laten bijsturen. Integendeel: de laatste tijd heeft ons laten zien dat de zogenaamde “gemeenschappelijke christelijke agenda” uitsluitend wordt gebruikt om deze discussie te elimineren en iedereen deelgenoot te maken van deze agenda.

Door hun afschuiven van partijverantwoordelijkheden richting andere “partijen” lieten tegenstanders van het Hoofdbestuur zien niet te hebben begrepen wat een staatkundig gereformeerde partij is. Een “partij” in christelijke zin is niet anders dan een verbond tussen mannen die in dat verbond een afgeleide zien van het staatkundige verbond van ons land en die in “hun” verbond dat geheel – het land – wil terug voeren naar dat ene staatkundige verbond dat onder ons land ligt. Het valt te hopen dat het Hoofdbestuur ondanks haar knieval dit nog wel blijft inzien.

Maar valt de SGP een verwijt te maken dan is het dat men in het verleden de onderbouwing en benoeming van dit staatkundige verbond sterk heeft verwaarloosd. Door in te zetten bij een haast uitsluitend Bijbels-theologische fundering heeft men zichzelf met de verdenking van exegetische willekeur opgezadeld. Er is dus niet zozeer een discussie nodig over het vrouwenstandpunt, maar wat nu nodig is, is een werkelijke onderbouwing ervan in staatkundig-historische zin èn in Bijbels-politieke zin.

Afstand tot de CU noodzakelijk

Om dit werk goed te doen is het nodig afstand te bewaren tot de ChristenUnie. Ook als dat electorale en bestuurskundige pijn oplevert. Want de ChristenUnie doet met haar politiek-theologische agenda van aanpassing en bewogenheid teveel een appel op onze overlevingsangst. De verlokking tot het sluiten van een gelegenheidscoalitie zal elke noodzakelijke doordenking van dit volgens de ChristenUnie volstrekt achterhaalde denken blokkeren.

Wie pleit voor het tot bijzaak verklaren van een fundamentele zaak als het vrouwenstandpunt pleit in feite voor een opheffing van de discussie. De mensen van het oude standpunt dienen namelijk hun standpunt los te laten, namelijk dat het vrouwenstandpunt tot de fundamentele zienswijzen behoort van een staatkundig gereformeerde partij en van de samenleving. Niemand heeft immers de illusie dat binnen een CU zo’n discussie nog gevoerd zal worden? Wie het doet wordt genegeerd; is deze zaak immers niet tot bijzaak verklaard omdat onze tijd hier geen onnodige aandacht aan dient te verspillen? Wie toch dit oude vrouwenstandpunt weer zou oprakelen, zal dan een spelbreker zijn die de harmonieuze politieke gemeenschap verstoort en wil verbreken.

In het kielzog zullen we zien dat nog meer “fundamentele zaken” moeten worden losgelaten: de band tussen kerk en volk, of de onbevangen lezing en toepassing van de Heilige Schrift (waartegen ds. F. Hoek in het geweer kwam in het Reformatorisch Dagblad), of de eenheid van het land dat geen partijstructuren verdraagt.

Het einde van de aanvechting

De criticasters van het vrouwenstandpunt verwarren de aanvechting met de discussie. Dat aanvechting pijn kan doen in een geseculariseerde wereld, hoeft ons er nog niet toe te brengen dat we de aanvechting te vervangen door de discussie. De discussie wil men echter uiteindelijk opheffen en daarmee ook de aanvechting op dit punt, zodat het probleem “eeuwenoud vrouwenstandpunt” is “opgelost’. Er liggen in deze tijd van secularisatie echter nog tal van problemen op onze weg. En wie deze ene stap zet – van aanpassing van het vrouwenstandpunt – zal nog vele andere stappen zetten. De wereld weet dat al. Wij zijn echter ondertussen al zo bang dat we dit zelfs niet meer willen zien.

Die angst zullen we nooit overwinnen wanneer de agenda van ons denken wordt bepaald door de vijanden van ons land. Om de angst te overwinnen zullen we weer moeten inzetten bij de eenheid van land en volk en van natie en kerk. Een eenheid die begint in de gezinnen, net als de calvinistische belijdenis dat doet in Zondag 39 van de Heidelbergse Catechismus. Daar begint de gehoorzaamheid aan de overheden bij het gebod “Eer uw vader en uw moeder opdat, uw dagen verlengd worden in het land, dat de HEERE uw God geeft.”

De familie brengt ons bij het land. En in de familie is er net als in het land geen sprake van gelijkheid, maar van gemeenschap onder intern gezag. Dat dit interne gezag zoals de regering van een land, of het vaderschap in een gezin een afspiegeling is van de Goddelijke orde versterkt dit slechts. De klassieke Nederlanders zullen dus het vrouwenstandpunt zoals de SGP dat voert, niet zozeer “kerkelijk” of “fideïstisch” moeten gaan onderbouwen, maar zullen de gedachte van de confederaliteit weer uit de kast moeten halen.

Om deze noodzakelijke discussie over deze zaken werkelijk te doordenken – als die tijd ons tenminste door onze tegenstanders gegund wordt – is alleen mogelijk indien er afstand wordt bewaard tot partijen als de ChristenUnie of andere groeperingen die van ons eisen dat we onze kroonjuwelen prijs geven alvorens met hun in zee te mogen gaan.

Verwijzingen

* Bestuur SGP komt terug op besluit in het Reformatorisch Dagblad d.d. 13/12/2005.
* Partij moet oordelen over samenwerking in het Reformatorisch Dagblad d.d. 13/12/2005.
* Kiesverenigingen SGP likken hun wonden in het Reformatorisch Dagblad d.d. 13/12/2005.
* Rechter moet SGP debat vragen over vrouwenstandpunt in het Reformatorisch Dagblad d.d. 05/09/2005.


Lees verder...

vrijdag 9 december 2005

DE DOOD VAN SPARTACUS

In het jaar 73 voor Christus vond er een grote slavenopstand plaats tegen Rome. Onder leiding van de tot slaaf gemaakte Thracische herder Spartacus verzamelden gladiatoren zich tot een leger dat door aanwas van talloze slaven uitgroeide tot een krijgsmacht van wel 90.000 mensen. Deze mensen wilde Spartacus weer naar hun vaderlanden terugbrengen. Het mocht niet baten. Spartacus sneuvelde en zijn "volgelingen" werden door het Romeinse leger volledig vernietigd.

Wat gaf deze slaven en gladiatoren zonder perspectief, de kracht om in opstand te komen, ten strijde te trekken en desnoods te sneuvelen? Ik denk dit: ze hadden niets te verliezen. Hun kracht was hun gezamenlijke lot en de zekerheid zwaar gestraft te worden. Men kon dus niet terug. Men was weliswaar slaaf, maar kende nog de eer en men wist nog waar hun woede tegen gericht was: de machthebbers die hun vijanden waren. Zo was het in oude tijden: de vaders, de helden, de pilaren van de maatschappij hielden vast aan de overgeleverde waarheid. Ging men ten onder, dan was dat met roem.

Het moderne christendom lijkt daar niet op: als vrije burger maakt men zichzelf tot slaaf van vreemde opvattingen. Haar “vaderland” is het land van de Verlichting; van gelijkheid en aanpassing. En haar “woede” – dat is weer een ander verhaal…

Want een tijdlang heb ik me afgevraagd: is het vandaag de dag nog wel mogelijk om een moderne christen echt kwaad te maken? Niet slechts verontwaardigd, of zichtbaar aangedaan. Of aangeslagen. Of verdrietig. Of hogelijk verbaasd. Of not amused – maar gewoon: echt kwaad. Niet geniepig in de vorm van een e-mailtje of een gekke opmerking op een verjaardag, maar een woede die om recht schreeuw en desnoods dit recht wil voltrekken. Dus zoals een echt mens van vlees en bloed kwaad kan zijn.

Ik had de moed allang opgegeven zo iemand te ontmoeten: iemand die kwaad te maken was of die simpelweg wel eens echt kwaad werd. Tot het moment dat de pleuris in de SGP uitbrak. Ik wreef mijn ogen uit: is de meest stabiele factor in de Nederlandse parlementaire geschiedenis bezig uit elkaar te spatten? Verscheurt ze zichzelf door nijd, opgekropte frustraties en de opstand der jonge honden?

De scherpe reacties van burgemeesters Van Putten en A. Noordegraaf, van ds. F. Hoek en van anderen, de opzeggingen door prominente partijleden en de fikse kritiek van oud-leden van het Hoofdbestuur van de SGP op deze partij doen het vermoeden rijzen dat er nu echts iets verschrikkelijks is gebeurd in ons land. Na al die aanvallen op het christendom die er niet om liegen, en de stoïcijnse en vroom-gelaten wijze waarop christelijk Nederland de klappen incasseerde en incasseert, is er nu klaarblijkelijk ècht iets ergs gebeurd.

Wat is er dan gebeurd? Zijn het de aanvallen van onze meesteres in de Franse logica Hirsi Ali? De laag bij de grondse aanvallen van atheïst, evolutionist en staatslakei Herman Philipse? Het geklets van modderconservatieven als Afhin Ellian en Leon de Winter? Het staatsgesubsidieerde antireligieuze tv-programma “God bestaat niet” van de RVU? De arrogante ondergraving van het bijzonder onderwijs in het Liberaal Manifest?

Nee. Deze zaken hebben weinig meer opgeleverd dan wat christelijke stilte en diepvrome verontrusting. En natuurlijk wat debat. Zoals bij de presentatie van het parlementaire jaarboek waarin iedereen de kwajongensachtige repliek van André Rouvoet van de ChristenUnie kon horen toen het gewelddadige karakter van het christendom aan de kaak werd gesteld.

De stoïcijnen van de nimmer eindigende advent; niets deert ze. Hoogstens kruipt men nog wat dieper in de schulp. Of ziet men de “eigen schuld” nog wat scherper. Altijd goed voor een mooie meditatie in een landelijk kerkblad. Niet meer het “God wil het” van onze voorouders, maar: “God zal ons ondersteunen en ons vertroosten wanneer het schip zinkt.” Tenminste, zo was het tot nu toe.

Een goede vriend van me had al bij diverse gelegenheden geprobeerd verscheidene uit steen gehouwen dominees flink kwaad te maken, maar ook hij gaf het op: “Erik het lukt niet, ze zijn niet kwaad te maken”. Nu, hij heeft zich vergist. Ze zijn namelijk wèl kwaad te maken. Niet met aanvallen die hun bestaanswijze op het spel zetten. Of met aanvallen die hun kinderen willen omturnen. Of met zaken die alle waarden rond huwelijk, leven en dood te grabbel willen gooien. Of door acties van leden van het vorstenhuis die van datzelfde vorstenhuis “bij de Gratie Gods” een aanfluiting maken. Of door het onverstoorbaar beleid van kerkmanagers die van de oude Vaderlandse Kerk een administratieve sterfhuisconstructie hebben gemaakt.

Nee. Wil je moderne christendom van de slavenmoraal echt kwaad maken, dan moet je op je standpunten blijven staan. Dan dien je de Bijbel te lezen als werkelijkheid vandaag, hier en nu, en niet als socio-cultureel-historisch bepaald en achterhaald geschrift ter lering ende vermaak en ter verkrijging van het zielenheil. Dan blijf je bijvoorbeeld bij een vrouwenstandpunt van eeuwen oud.

Als dat ontactisch en “bestuurlijk niet slim” wordt gehandhaafd, dan roept zoiets hoogstens ergernis op. Maar wie kruiperig, stil, ootmoedig de aanvallen en schimpscheuten van de goddelozen, de atheïsten en de libertijnse idioten ondergaat, wie steeds maar aan komt zetten met de vruchten van de Heilige Geest zoals zelfbeheersing en vriendelijkheid, wie de zogenaamde “rechtvaardiging van de goddeloze” gebruikt om elke standvastigheid te ontlopen – wie zich niet als een normaal mens gedraagt die kwaad wordt op zijn vijanden en niet op hen die vasthouden aan oude waarheden – zulke mensen deugen niet.

En dat deze mensen verrot zijn konden we de afgelopen tijd goed zien. Dezelfde ootmoedige en “zachtaardige” lieden blijken namelijk wel woede op te kunnen brengen. Niet naar de razende machthebbers, of naar de valse leraren in de kerk, maar naar hen toe die het geluid willen vasthouden dat al duizenden jaren de stem vertolkt van de christelijke boodschap in de Bijbel.

Wie luchthartig met de vrijheid van exegese strooit, zoals de criticasters van het SGP-vrouwenstandpunt dat doen, en wie de vanouds fundamentele zaken als de man-vrouw-verhouding als bijzaak en als middelmatig bestempelt – zulke mensen moeten niet meer de Bijbel hanteren, maar zoeken naar een werkelijk vast fundament. Bijvoorbeeld zoiets als de tijdgeest met haar autonome volkswil.

Maar het meest kwalijke is wel dit: wie trapt naar onderen, naar de eenvoudigen die vasthouden aan de eenvoudige waarheid, en wie onderdanigheid toont naar de machthebbers, zelfs wanneer deze vals en verraderlijk zijn, laat zien dat hij of zij zelf slechts een slaafse en achterbakse dienaar is. De moderne slaaf kropt zijn frustraties op tot het moment dat hij naar beneden kan trappen. Daarmee staat de moderne slaaf beneden de klassieke slaaf die nog wist dat hij slaaf was en die dat ook volledig tegen zijn wil was.

De klassieke slaven, bijvoorbeeld in het oude Rome, wisten nog van vrijheid. Zij verlangden nog naar de strijd, schaarden zich onder hun leider Spartacus, en konden nog samen met hun leider Spartacus eervol sterven, hetzij op het slagveld, hetzij aan het kruis langs de weg. Het moderne christelijke slavenvolk verlangt geen vrijheid. Het moderne christenvolk eert Spartacus niet, maar kruisigt hem – en met hem elke gladiator met het zwaard – en verklaart de werkelijkheid van de cellen, de slavenvertrekken, de vernedering en de rechteloosheid tot werkelijkheid.

In onze tijd zijn er geen groten als Spartacus, of ze zijn niet meer zichtbaar. Toch kent elke tijd knieën die zich niet voor onzin, onderkruiperigheid en aanpassing buigen. Het is echter te vrezen dat de noeste Nederlanders van bijvoorbeeld de Zeeuwse klei, die het wagen sterk te blijven, en die desnoods ten onder durven gaan, het lot zullen moeten delen van Spartacus. Maar dan niet gedood door vreemde legers, maar door “eigen slavenvolk”. Want in onze tijd het onverzettelijke wordt altijd door de onderkruiper gehaat. In onze tijd is het niet de standvastige die geprezen wordt, maar de aanpasser; de nihilistische geloofsmens: de slaaf die zweert bij gelijkheid, maar ondertussen zich slaafs schaart onder vreemde machten.


Lees verder...

vrijdag 4 november 2005

PARIJSE NACHTEN & HOBBESIAANSE CASTRATIES

Rellen in Frankrijk: Het blijft een opvallend verschijnsel. Ondanks de vele branden die dit land heeft meegemaakt en heeft veroorzaakt, komt het toch weer op de voorpagina's van de dagbladen: de vuurhaard van Europa staat in brand. In talloze Franse voorsteden branden auto's en andere objecten en lijkt er een complete anarchie te zijn losgebroken. Stoere taal wordt afgewisseld door tegemoetkomende maatregelen om de anarchisten te integreren. Wie als maatschappij bepaalde groepen in de samenleving te weinig kansen biedt om zichzelf te ontplooien dreigt in het vervolg in de fik te gaan. In dit tijdperk van rigoureuze zelfontplooiing voltrekt zich een ander proces van rigoureuze aard: dat van castratie. Waar een cultuur van een man verlangt, ja dwingt, zijn mannelijkheid in te leveren bij het betreden van de tempel van de democratie en waar ze tegelijkertijd dit betreden afdwingt, is deze cultuur bezig de castratie tot bestaansvoorwaarde te verheffen. Hoe kan het ook anders in een cultuur waar de angst tot deugd is verheven? De brandende auto's in de Franse voorsteden zullen de drang tot castratie versterken. Het is de vraag wat erger is: de vlammen op straat of de schroeilucht van de oplossing?

Ruim een jaar na de moord op Theo van Gogh lijkt er qua stemming weinig veranderd te zijn in vergelijking met toen: 2 november 2004. Als een nieuwe onafwendbare werkelijkheid dringt de dreiging van terreur ons continu aan ons op en evenzo continu is dat het geval met de stroom van maatregelen om deze dreiging af te wenden. Mikpunt van deze maatregelen is niet zozeer het reële gevaar, maar veeleer het potentiële gevaar dat in staat is ons te bedreigen. De discussie gaat dan ook niet zozeer over de vraag of het geoorloofd is terreur met geweld te bestrijden, maar over de vraag in hoeverre preventief geweld is te legitimeren om geweld af te wenden, of om zelfs de bron van geweld uit te roeien. Of het nu het wetsvoorstel van Donner betreft om het rechtvaardigen van geweld strafbaar te stellen, of om ons geefgedrag na de aardbevingsramp in Pakistan; steeds weer duikt onverhoeds de vraag op naar preventie in verband met terreur en dreiging. Na elke vorm van geweld te hebben gemonopoliseerd - tot aan het verbieden van de corrigerende ouderlijke tik toe - is men bezig het spoor naar de bronnen van geweld en achterlijkheid af te lopen. Angst en verdrijving ervan bepalen een belangrijk deel van het actuele publieke discours.

Tal van pas verschenen boeken bevestigen deze trend. Titels als Filosoferen in een tijd van terreur van Jürgen Habermas, Tegen de angst - Optimisme als opdracht voor de 21ste eeuw, van Ralph Bodelier, en In de greep van de angst De Europese sociaal-democratie en het rechtspopulisme, van Rinke van den Brink. Ook het gesprek tussen tussen twee van Europa's meest spraakmakende en prominente denkers van dit moment, Alain Finkielkraut en Peter Sloterdijk in Les battements du monde. Dialogue, in het Nederlands vertaald als De hartslag van de wereld. In deze gespreksbundel wordt onder meer de vraag gesteld: Is het nog wel mogelijk Amerikaan te zijn? De eerste reactie van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk liegt er niet om: "De functie van de angst in de politiek is een probleem dat de Amerikanen met de Arabieren gemeen hebben: beiden hebben nooit werkelijk de hobbesiaanse castratie meegemaakt – de onderwerping van de ongetemde trots van de burger aan de soevereine staat. Beiden hebben geweigerd hun wapens en vooral hun heroïsche geest af te leggen bij de ingang van de tempel van de democratie. Ze dragen hun wapens in de tempel, ze willen zich niet door de staat laten ontwapenen, wat volgens de hegeliaanse analyse een duidelijk bewijs is dat de staat nog niet tot hun land is doorgedrongen, of sterker nog, dat het bestaan van de staat nog geen deel uitmaakt van de diepere lagen van hun politieke psychologie. (…) Het concept castratie moet hoognodig opgelegd worden aan de vorm van het democratisch subject. Maar dat is allemaal nog toekomstmuziek." Alain Finkielkraut valt hem hierin bij: "Men mag nooit vergeten dat de politieke moderniteit geboren is uit de bloedbaden van de religieuze burgeroorlogen. Dat geboortetrauma heeft Hobbes de filosofische moed gegeven om (...) dat akelige, verachte gebrek - de angst - tot reddende hartstocht te verheffen. De mensen leggen hun wapens neer voor de ingang van de staat - de Leviathan - die natuurlijk geen democratie is, maar wel al achter het masker van het absolutisme een liberale staat verbergt..." Finkielkraut begrijpt weliswaar dat "die Ander niet altijd onschuldig is", maar de grondtoon is bij hem niet veel anders dan bij Sloterdijk.

Legitiem geweld

Het gaat bij Sloterdijk en Finkielkraut niet over de vraag of geweld wel of niet legitiem zou zijn. Want wie het geweldsmonopolie van de "Leviathan" van Thomas Hobbes opwerpt als definitieve oplossing, werpt juist deze vraag zelf op als nieuwe vraag door geweld los te maken van primaire instinctmatige handelwijze van de Gallische krijger (Sloterdijk) die zichzelf met zijn handelwijze rechtvaardigt door te staan in zijn vertrouwde bedding van gewoonte, traditie en religie. De vraag naar de legitimiteit van geweld is derhalve een nieuwe vraag die niet thuishoort in het pre-hobbessiaanse tijdperk, maar die er juist een is uit de Nieuwe Tijd. De klassieke vraag naar het juiste geweld zou er eerder een zijn naar de rechtvaardigheid van geweld in bijvoorbeeld een oorlog. Het is de vraag naar de rechtvaardigheid die in het hobbesiaanse politieke klimaat onwerkbaar is. Rechtvaardigheid is immers een algemeen goed, en impliceert - of suggereert althans - dat niemand is uitgezonderd van een zogenaamd "gerechtvaardigd recht op het juiste geweld". Sloterdijk vertolkt de stem die meent dat samenleven en leven slechts mogelijk is indien de mens alles aflegt. Want de probleemstelling begint weliswaar bij het probleem van terreur en oorlogsdreiging, uiteindelijk dienen "alle attributen die aanleiding geven tot arrogantie, tot aanmatiging, tot de wil om de eigen eigenschappen op de voorgrond te stellen" worden afgelegd. Sloterdijk: "Wie eenmaal door die enge poort is ingegaan, wordt ingelaten tot de tempel van de democratie."

Door de geschiedenis of het alomtegenwoordig, onontkoombaar heden (Finkielkraut) in te delen in een pre-hobbesiaans voorstadium van ongetemd geweld en in een hobbesiaans stadium van onderworpenheid aan democratie en rechtsstaat, deelt men de geschiedenis in naar eigen believen. Het is een wijze van indelen die liberaal en humanistisch geënsceneerd is, maar die bovendien een sterke gelijkenis vertoont met islamitische denkpatronen. Het hobbesiaanse spectrum werd gevormd door Hobbes' ervaringen tijdens de bloedige Engelse burgeroorlogen in de zeventiende eeuw. Het heeft als grondpremisse een wereld van wanorde en chaos, met daarin mensen die zichzelf en de ander tot wolf zijn. Sterker dan de vernietingsdrang is echter de drang tot zelfbehoud en veiligheid. Hiervoor hebben de burgers - de kleine leviathans - een staat in het leven geroepen: de grote Leviathan - de Staat - om daar elke soevereiniteit en geweldsbevoegdheid aan over te dragen. De twee onderling met elkaar samenhangende basiselementen van het hobbesiaanse spectrum zijn strijd en overheersing. De constante dreiging van geweld en burgeroorlog, die de menselijke natuur met zich meebrengt, roept in de evenzeer menselijke drang tot lijfsbehoud om een alomvattende, onontkoombare soeverein staatslichaam dat geen enkel zelfstandig, soeverein onderdeel in zich verdraagt. De ervaring van de burgeroorlogen in zijn eigen land brachten Thomas Hobbes bij zijn staatsleer die herontdekt werd in het chaotische Europa van het Interbellum door onder meer Carl Schmitt en Leo Strauss. De basisgedachte van overheersing en beheersing is tegelijkertijd een humanistische premisse. Het is Sloterdijk zelf die deze gedachte meerder malen heeft uitgewerkt, waaronder in zijn Regels voor het mensenpark. Hierin verbindt hij de notie van "temmen" met het humanisme waarin het lagere door het hogere werd getemd, door middel van brief, vriendschap en cultuur. Door zo overduidelijk in te zetten bij Hobbes ontlokt Sloterdijk vanzelf de vraag of hij zich hier niet ontpopt als een rasechte supra-humanist. Het antwoord op deze vraag heeft gevolgen voor de waardering van Nietzsche en Heidegger - twee filosofen in wier pad Sloterdijk zich wenst te begeven. De ontembare humaniseringsdrang van Sloterdijk werpt als het ware een ander licht op de verholen mensvisie van genoemde heren. Is er bij Sloterdijk misschien sprake van weerzin ten aanzien van de menselijke natuur? En doet dat hem, en anderen, tot steeds zwaardere middelen grijpen? Als het waar is wat Heidegger en Sloterdijk ontdekten, namelijk dat de brief of de vriendschap niet meer helpen om de bommen tegen te houden, moet dan het mes tevoorschijn worden getrokken?

Er valt er veel voor Sloterdijks scherpzinnige waarnemingen te zeggen, nog afgezien van zijn interpretatie ervan. De vraag blijft echter staan hoe het mogelijk is dat een natie die is gesticht door hen die de burgeroorlogen wilden ontvluchten - de Founding Fathers - zich konden onttrekken aan de historische noodzakelijkheid van de Staat (Hegel) - een waarheid die door Hobbes en zijn castratieleer was voorbereid. Duidt de politieke werkelijkheid van Amerika niet op de mogelijkheid dat er ook andere antwoorden zijn om het schrikbeeld van burgeroorlog te vermijden? En dat er andere antwoorden mogelijk zijn dan Hobbes en Hegel ons geschonken hebben? Sloterdijk laat zich pas echt van een zwakke zijde zien wanneer hij in het gesprek met Finkielkraut goedkoop teruggrijpt op het stereotype beeld van de Amerikaan als "gunfighter": "die dan ook goed politiek-psychologische redenen hebben om net als in een politieke western een rechtstreeks duel aan te gaan; dat zou een van de bepalende elementen kunnen zijn van de eindeloze wereldoorlog die we kunnen verwachten". Sloterdijk – en Finkielkraut gaat daarin met hem mee - schildert met zijn tegenstelling tussen de hobbesiaanse democratie versus de gunfighter-samenleving van de Amerikanen en de Arabieren echter een tegenstelling die ondeugdelijk is. De continuering van het pre-hobbesiaanse staatsmodel in het huidige Amerikaanse model zou noodzakelijkerwijs moeten impliceren dat het pre-hobbesiaanse Europa zou lijken op de Arabische wereld van nu. De door Sloterdijk opgevoerde “gunfighter” is echter een enkeling die zonder revolver uitstekend een manager of filosofenfunctie kan bekleden in de Sloterdijkiaanse maatschappij. De Amerikaanse werkelijkheid is anders dan dat Sloterdijk die schetst. Niet het primaat van het geweld voert daar de boventoon - ook niet verholen zoals in Sloterdijks angstpanorama's - maar de zelfredzame, weerbare en verantwoordelijke gemeenschapsmens. De klassieke republikeinse Amerikaan is juist gesmoord door het grove staatsgeweld van Abraham Lincoln met zijn absolute soevereine staatsmachtidee. Het is Lincoln geweest die de oorspronkelijke militia van burgers die zelf de wapens grepen om hun land en hun rechten te verdedigen heeft getransformeerd tot het concept massalegers in dienst van de Hegeliaanse Staatsmacht. Dat het pre-hobbesiaanse tijdperk in de Verenigde Staten nog niet geheel is afgesloten, doet daar niet zoveel aan af.

Blind staren

Sloterdijk en Finkielkraut staren zich – net zoals zovele niet-filosofische Europeanen – blind op geweld. Heeft niet juist de mobilisatie van het ontembare geleid tot vormen van castratie die nu ons Europa typeren? Wie echter de geschiedenis van het imperiale Engeland bestudeert zal er achter komen dat empire-building niet gaat zonder inzet van mensen en materieel uit de achtergebleven gebieden en achterstandswijken, maar dat dezelfde empire-building diezelfde reserves ook nog eens aantast en vernietigt. De hobbesiaanse maatschappij – zo leert ons het Engelse voorbeeld – castreert niet alleen met gedwongen afdracht van bevoegdheden door burgers, maar ook met behulp van militair en economisch imperialisme en als het ware met geweldsmobilisatie. Ook in het huidige Amerika zien we militair imperialisme en het opruimen van de pre-hobbesiaanse restanten hand in hand gaan. Dit alleen al plaatst op zijn minst enkele vraagtekens bij de al te makkelijke associatie door Sloterdijk van hobbesianisme met geweldloze democratie. Deze vraagtekens worden voor mij versterkt na het (her)lezen van een artikel van Arend Jan Boekestijn uit 2003, waarin hij in Trouw stelde: “Amerika is de enig overgebleven grote mogendheid die zich bevindt in een hobbesiaanse wereld vol gevaren die niet afdoende kunnen worden bestreden door internationaal recht.”. Boekestijn verbond in zijn artikel in feite de Amerikaanse hobbesiaanse politiek met de temmingsdrang richting de Arabische culturen om deze democratie, vrijheid en vrije handel op te leggen – om te castreren zouden Sloterdijk en Finkielkraut moeten toevoegen. Wie aan dit inzicht het volgende toevoegt, namelijk dat Amerikaanse neo-conservatieven zich nadrukkelijk hebben gedistantieerd van de hayekiaanse angst voor een grote staat, dan worden de barsten in het betoog van de genoemde Europese gerenommeerde denkers al snel zichtbaar.

Het beeld van een Amerika dat nog is blijven steken in de pre-hobbesiaanse primitiviteit wringt dus nogal. We noemden al het feit dat "Amerika" ook een zogenaamde "oplossing" bleek te zijn voor de burgeroorlog in Engeland. De vergelijking met de Arabieren gaat echter op een ander punt mank: het al eerder genoemde punt van de basiselementen strijd en overheersing i.c. beheersing. Wie de islam goed bekijkt ziet namelijk beide elementen - die zo inherent zijn aan humanisme en liberalisme (ook volgens Sloterdijk!) - overduidelijk aanwezig in alle lagen van deze godsdienst. Het voert in het kader van dit artikel te ver om hier op door te gaan, maar hier toont Sloterdijk zich de filosoof die delibereert tegen beter weten in. En de vraag rijst tegelijkertijd of de werkelijkheid van oorlog en dreiging dan verdwenen is onder het hobbesiaanse staatsmodel? Het is alsof Sloterdijk, en met hem Finkielkraut, ons wil zeggen: waar Hobbes zijn werk heeft gedaan is er een nieuwe mens ontstaan die in en door zijn castratie andere vormen van oorlog zich democratisch heeft toegeëigend. De religieusprotestantse ondertoon in de woorden van beide heren doen ons huiveren. In zoverre deze filosofen een beeld schetsen van onze Westerse cultuur, lijken de constateringen van - met name - Sloterdijk deels juist; maar het lijkt tegelijkertijd de beschrijving van een uit de hand gelopen experiment van het christendom. En de advocaten van de duivel zullen deze klus wel afmaken.
De reserves die maar niet snel genoeg opraken...

De Duitse filosoof gooit hier zijn eigen glazen in. Het is namelijk Sloterdijk zelf die in Euro-taoïsme de aandacht heeft gevestigd op de zogenaamde "reserves". Hierbij sloot hij aan bij eenzelfde basisgedachte van zijn leermeester Dieter Claessens die in Das Konkrete und das Abstrakte spreekt over de "conservatieve reserves" van onze cultuur, die door Matthias E. Storme alsvolgt worden toegelicht: “Wanneer wij de cultuur deconstrueren omdat we er individueel de zin niet meer van begrijpen, dan werpen wij wijsheid weg, niet van jaren, niet van eeuwen, maar van millennia. Millennia-oude menselijke ervaringen hebben een neerslag gevonden in de religie, gebruiken, verwantschapsstructuren, waarden, en feesten, elementen van telkens particuliere tradities, overgeleverd van generatie op generatie, in alles wat de moderne mens sinds de Verlichting als bijgeloof uit de weg probeert te ruimen.” Hoe kan Sloterdijk dit met elkaar rijmen, om enerzijds de vinger leggen bij deze zere plek: het uitputten en opteren van de culturele en ecologische reserves, en ondertussen - tussen de inzichten door - een totalitair heers- en tem-model op de overgebleven reserves los te laten? Is bij hem de angst uiteindelijk toch sterker dan het filosofische inzicht?

Het mes van de angst

Het zal ook Sloterdijk genoegzaam bekend zijn dat Hobbes zijn absolute staatssoevereiniteit niet alleen van toepassing achtte inzake het geweldsmonopolie, maar ook op zogenaamde absolute rechten en autonome en onlosmakelijke verbanden. Hobbes' castratiedrang stopte niet bij het voorkomen van burgeroorlog sec. Wat Hobbes deed was een mobilisatie van de algemene Staatsangst: de angst van machthebbers en belangenbezitters voor verlies van orde, gezag en macht. Daarbij was hij bereid alle grenzen te trotseren: kerk, gilde, eigendom, etc. Grenzen die in onze cultuur allang ten prooi zijn gevallen aan de castratiedrang van hen die zich staatsman of filosoof noemen. Hobbes wist van deze ene zwakke plek: het mes van de angst doet vele mensen besluiten zich te laten castreren door de Staat. En het zijn met name de mannelijke attributen die ten dienste van de veiligheid moeten worden weggesneden: onvervreemdbare rechten, bezit van vrouw en kinderen, onvervreemdbaar bezit, etc. Maar angst doet vreemde sprongen maken.

In de Trouw van 29 oktober j.l. verscheen een interessante uiteenzetting over het fenomeen angst in Het dubbele gezicht van de angst van de hand van wijsgeer-psychiater Gerrit Glas. Glas spreekt over de traditionele angst die van buiten komt en daarom definieerbaar is, en over de angst die van binnen komt en diffuus en globaal van karakter is: “Met de onbeheersbaarheid komen we dichter bij de kern. Angst voor terreur past niet in het patroon van traditionele gevaren zoals ziekte, verlies van een geliefde, ongelukken of natuurrampen. De angst daarvoor is definieerbaar en min of meer afgrensbaar. Hij komt bovendien van buiten; het is rampspoed die ons overkomt. Die factoren gelden niet voor een aantal typisch moderne gevaren: ecologische rampen, financiële crises en ook terreur. Dergelijke rampspoed komt niet van buiten maar van binnen.” Verder wijst de schrijver op het tekortschietende van het staatsingrijpen dat zelfs het probleem aanzwengelt en versnelt: “De toename van controle werkt niet alleen geruststellend, maar bevestigt dat we vreemden ten opzichte van elkaar zijn en dat we elkaar niet meer kunnen vertrouwen.” Spreekt de filosoof Glas over de onbestemde ondefinieerbare angst; Finkielkraut maakt het in feite erger door te wijzen op de onbestemdheid van de ander die “niet altijd onschuldig is”. Het is daarom een gevaarlijk filosofisch spel dat genoemde twee heren spelen. Want het als het ware "op alles voorbereid zijn" van Finkielkraut naar buiten toe en het als het ware "alle ellende zien te voorkomen" naar binnen toe van Sloterdijk vormen tezamen een dodelijke combinatie voor al die culturele en andere reserves die er nog resteren. De aangepaste en gecastreerde, ongevaarlijke mens kan immers slechts rustig leven als alle externe gevaren of geëlimineerd zijn of geneutraliseerd zijn?

Nog een mes

Dat het hobbesiaanse castratiemechanisme geen barrières kent, illustreerde enige tijd terug Ariadne van Schirach in Der Spiegel. Deze Berlijnse journaliste en studente filosofie schilderde in dit Duitse opinieweekblad één van de successen van de castratiecultuur: de moderne man. In het artikel "From Pornography to Withdrawal" tekent ze het beeld van de man die door de pornografisering vervreemd dreigt te raken van het bestaan en van de vrouw en daardoor basale mannelijke eigenschappen aan het verliezen is: "The more pornographic our society becomes, the more it loses interest in procreation. As a result of the constant onslaught of stimuli, female desire in particular is faced with irreconcilable paradoxes. And men leave the role of the hunter to women." De feitelijke impotentie, en het uit handen geven van het seksuele initiatief duiden het toekomstscenario van de moderne gecastreerde man die de laatste rest mannelijk legitiem geweld uit handen heeft gegeven. Ariadne von Schirach stipt in haar artikel enkele woorden aan van de Franse schrijver Michel Houellebecq die in The Possibility of an Island, schreef dat “the consistent pursuit of individuality must inevitably lead to the death of love, to a state in which we will be so in love with ourselves that we will no longer be capable of loving anyone else.” En Von Schirach vraagt zich dan ook af: “Is dit waar? Zijn we die geharde hedonisten geworden waar onze grootouders, de paus en de Frankfurter Schule ons zo tegen hebben gewaarschuwd?”

Maar we moeten zelf het gezond verstand ter hand nemen. Want wie de ideeën van Sloterdijk en Finkielkraut tot zich door laat dringen met de illustraties van onder meer Ariadne von Schirach en Gerrit Glas, ziet het beeld ontstaan van de hobbesiaans gecastreerde man die weliswaar hard en gepantserd van buiten is om zich te onttrekken aan alle werkelijke tegenslagen, maar die bovendien leeg van binnen is en zodoende immuun is voor elk onbestemd “gevaar”. De prijs die hij daarvoor moet betalen is dat hij voortdurend stimuli nodig heeft om hem zijn falen en ontmannelijking te doen vergeten en hem te behoeden voor de totale vervreemding van de werkelijkheid die er nog over is. Brandende auto's en Parijse nachten hebben tijdenlang gehuist in de harten van onze "leiders" en "denkers". Nu de denkbeeldige huizen en auto's ook daadwerkelijk in vlammen opgaan, komt het mes op tafel. Waar in oude tijden gesnedenen werden geweerd uit de tempel; in de tempel van de democratie huizen alleen gesnedenen: gepantserd van buiten, leeg van binnen en impotent van onderen.

Als dit het integratiescenario is waar de talloze op drift geraakte jongeren van Arabische, Afrikaanse en islamitische afkomst mee geconfronteerd zullen worden, dan moeten we ons afvragen of het niet wenselijker is om tijdelijk het risico van brandende auto’s voor lief te nemen en ondertussen na te denken over andere “oplossingen” dan die van Sloterdijk en Finkielkraut. Oplossingen die niet de rekening zullen afwentelen op burgers van goede wil, omdat de afgelopen decennia de Europese politici en filosofen van buiten weliswaar glad en gepantserd leken, maar van binnen leeg, angstig en ontredderd blijken te zijn. Daar kan alle eruditie en welbespraaktheid van de wereld niets aan veranderen. Daar zullen op den duur de burgers zelf het gezond verstand ter hand moeten nemen en dient men hun "leiders" en "denkers" maar aan de kant zetten. Als men tenminste zelf niet slachtoffer wil worden van het "mes".

Literatuur

* Arend Jan Boekestijn, “Met Thucydides op oorlogspad”, in Trouw d.d. 22 maart 2003
* Dieter Claessens, Das Konkrete und das Abstrakte – Sociologische Skizzen zur Anthropologie, Frankfurt 1980, waarin Claessens de conservatieve reserves alsvolgt definieert: “Die Masse derjenigen kulturellen Standards, die Verhalten insgesamt absichterten und die in traditionneller Weise angesammelt wurden, wie Werte, Normen, "Institutionen", Sitten, Braeuche, religiöse und culturelle Tagesverhaltensweisen, die sich den archaisch-evolutionären Möglichkeiten angelagert haben.”
* Alain Finkielkraut en Peter Sloterdijk, De hartslag van de wereld, Amsterdam 2005
* Gerrit Glas, "Het dubbele gezicht van de angst", in Trouw d.d. 29 oktober
* Thomas Hobbes, Leviathan, Amsterdam 2002
* Irving Kristol, “The Neoconservative Persuasion”, in The Weekly Standard d.d. 25 augustus 2003
* Ariadne von Schirach, "From Pornography to Withdrawal", in Der Spiegel d.d. 28/10/2005
* Peter Sloterdijk, Regels voor het mensenpark - Kroniek van een debat, Amsterdam 2000, 2e druk
* Matthias E. Storme, GEWORTELD EN GELAAGD op bitterlemon.eu


Lees verder...

donderdag 20 oktober 2005

NEDERLAND GEEFT STEEDS MINDER TE DENKEN

Niet geheel onverwacht is er toch een abrupte wending gekomen in het verhaal rond de Edmund Burke Stichting. Deze denktank ter verspreiding van conservatisme in Nederland, heeft zichzelf grondig "gereorganiseerd" [1]. Zo grondig dat er voor de directeur Bart Jan Spruyt geen bezoldigde plek meer is. De Stichting wordt in twee delen gesplitst: een zogenaamde vrije-markt-denktank en een deel dat zich nog uitsluitend wil richten op datgene waar de stichting voor was opgericht: het doordenken en verspreiden van conservatief gedachtegoed.

Het lucratieve “vrije-markt”-deel van de stichting gaat zelfstandig verder met het geld en de vaste medewerkers Eline van den Broek en Sander Boon, en het “conservatieve deel” zal het zonder geld en mankracht moeten doen, maar met de inzet van de (overgebleven) stichtingsleden prof. Andreas Kinneging, Bart Jan Spruyt en Michiel Visser. In geld uitgedrukt, geeft ons land dus niet zoveel om denkwerk. Vrije markt en barmhartigheid doen het in klassiek, orthodox en conservatief Nederland blijkbaar beter dan het denken over zogenaamde fundamentele zaken. Voor denken is er geen geld in – nog steeds – één van de rijkste landen van Europa, en daarmee van de wereld. En daarmee dreigen we steeds verder af te glijden naar een land van onbezoldigde zondagsdenkers. Een cultuur die alleen nog geeft om barmhartigheid en geld verdienen, hoeft niet te vrezen voor islamisering; zo'n cultuur is bezig zichzelf te islamiseren.

Waar hebben we dat eerder gezien? Was het niet enkele jaren geleden rond het conflict dat afspeelde op de Evangelische Hogeschool? Toenmalig directeur dr. M. Oudkerk wilde toen – conform de oorspronkelijke doelstellingen – een christelijke universiteit oprichten. Hij zal wel gedacht hebben: “Nu moeten we het proberen, voor het te laat is.” Zijn pioniersinsteek bij de gedachten van F. de Graaff, werd niet getolereerd. Oudkerk zag dat er, vanwege de diepe crisis waarin onze cultuur zich bevond, meer nodig was dan een horde evangelisch correcte journalisten, verpleegkundigen en basisschoolonderwijzers. Er was een Universitas nodig die niet simpelweg het spoor vervolgde van onze voorouders, maar een Universitas die opnieuw en fundamenteel de verworteling en cultuur en werkelijkheid na wilde streven. Dat hierbij “fouten” konden optreden, en ook zouden optreden, kon iedereen nagaan. Iedereen behalve de toenmalige orthodoxe kliek. De angst en het pragmatisme van christelijk Nederland hebben deze reddingspoging om zeep geholpen en “christelijk Nederland” nadien opgezadeld met wat inferieure vervangings-instituutjes en “denktankjes” als CHE, ICE, EH, etc. etc.

De produktie van praktische nitwits ten bate van huis-, tuin- en keukenchristenen zal ons straks opbreken. De Amerikaanse Rooms-katholieke traditioneel-conservatief Claes G. Ryn waarschuwt in zijn boek America the Virtuous zijn conservatieve landgenoten ervoor niet geheel en al te leunen op het grassroots-conservatisme. De massa (de zogenaamde “grassroots”) blijft weliswaar langer behoudend en traditioneel dan de zogenaamde elite, maar zonder instituties als universiteiten zullen ook deze “grassroots-conservatives” op den duur verschieten van kleur. Wat voor de Verenigde Staten geldt, geldt in meerdere mate voor ons land. Niet alleen ontberen wij de instituties als universiteiten, ook ontberen we de “grassroots” van patriottisme en civil religion, en dan vallen nu ook nog onze kleine, vervangende instellingen (deels) weg. Wie zou er niet wenen? zou wijlen dr. G. Puchinger gezegd hebben.

Nu krijgt dus ook het conservatisme in ons land een flinke tik. We hebben op deze plek verschillende malen aandacht gevraagd voor de ontwikkelingen rond deze conservatieve denktank in het bijzonder en de ontwikkelingen rond het conservatisme in Nederland in het algemeen [2]. Naar aanleiding van onze publicaties is er veelvuldig contact geweest tussen medewerkers van Open Orthodoxie en Bart Jan Spruyt. In deze gesprekken overheerste altijd de sympatisch-kritische toon: ongezouten kritiek met een amicale toonzetting.

Het is echter een merkwaardige gewaarwording als plotsklaps aan zoveel van je uitgesproken kritiekpunten wordt beantwoord door dergelijke radicale besluiten als van de Burke Stichting. Zeker als zulke besluiten resulteren in maatregelen die voor de direct betrokkenen wel eens pijnlijk zouden kunnen zijn. De zaak van het conservatisme staat er nu zeker niet beter voor dan drie jaar geleden. Spruyt: "Ik dacht dat het 5 voor 12 was (…) Het is echter kwart over één." Volgens Spruyt is er op dit ogenblik meer nodig dan politieke actie en public policy: "Alleen een wezenlijke heroriëntatie op het conservatisme kan mijns inziens een keer ten goede brengen."

Het kon niet anders - zo proeven we uit zijn woorden, maar ook de ogenschijnlijke onafwendbare beslissingen vragen een zekere mate van moed. Zeker in een cultuur als die van ons waar hete kastanjes altijd uit het vuur worden gehaald door opvolgers of externe instanties. Daarom feliciteren wij de direct betrokkenen bij deze stichting voor hun inzichten die door schade en schande zijn aangereikt. In Nederland is de zaak van het conservatisme meer dan ooit actueel en urgent. Waar een partij als het CDA steeds verder wegglijdt en de christendom steeds meer inertie gaat vertonen [3], zaten we niet te wachten op een uitgeklede conservatieve denktank.

De malaise is nog lang niet voorbij. Ze zal alleen maar erger worden. De dag na het bericht omtrent de Burke Stichting was er het bericht te lezen over het afslanken en “reorganiseren” van het Instituut voor Christelijke Cultuurethiek. Ook daar moeten twee van de drie vaste krachten het veld ruimen, vooral vanwege financiële redenen [4].

Als we dit plaatsen naast de opheffing van de twee leerstoelen van de Reformatorische Wijsbegeerte in Groningen en in Utrecht, en ons tegelijkertijd blijven verbazen over de nietszeggendheid van de andere “vergelijkbare” klassieke gremia en kanalen, kunnen we zo langzamerhand wel stellen dat het niet goed gaat met het denken in klassiek, christelijk en conservatief Nederland. Toch is het verschil tussen de Burke Stichting en de andere instellingen opmerkelijk: de Burke Stichting komt zelf tot de conclusie dat haar eigen opzet een obstakel is om de Res Publica – de zaak van het algemeen – te dienen. De anderen worden uitsluitend door de externe partijen, factoren en interim managers gemarginaliseerd. Hun geloof in hun eigen zaakjes doet hen van het ene zinkende schuitje overspringen naar het andere – nog niet gezonken – schuitje. De Burke Stichting ziet geen alternatief buiten haarzelf, maar zag zichzelf als een probleem en koos voor een transformatie van zichzelf door in haar eigen vlees te snijden.

Dit is niet alleen on-Nederlands, het is Oudhollands gedrag. Zoals wij elders al eens eerder stelden: “Bart Jan Spruyt spreekt wel als een neoconservatief, hij handelt er God zij dank niet naar.” En het is te hopen dat hij in het goede gezelschap van Kinneging en Visser zijn uiteindelijke roeping beter mag leren verstaan. Ten dienste van Sions Vorst en volk, van zijn gezin en van zichzelf. Want voor een echte conservatief sluit het ene het andere niet uit, maar juist in.

Laten we daarom hopen dat deze noodzakelijke stappen bij de Burke Stichting een positief vervolg zullen krijgen. Men is nu ook verlost van de ballast van “vrije markt” en “vlaktaks” – onderwerpen waar de gemiddelde “conservatief in wording” toch al niet erg warm voor loopt. Men zal nu wel meer moeite moeten doen om fondsen en mensen te bereiken. Maar ook hier geldt: nu zal elke Euro en elk manuur de conservatieve zaak dienen zonder door liberale en andere krachten succesvol verzwolgen te worden. We weten: het blijft een zure appel om in te bijten, maar we kunnen en mogen het niet mooier maken dan het is.

Noten

[1] Burke Stichting afgeslankt en Burke Stichting afgeslankt verder beide in het Reformatorisch Dagblad d.d. 01/09/2005.
[2] Zie voor verdere artikelen waar de Burkestichting en/of Bart Jan Spruyt ter sprake komt: Overbodige conservatieven en hun roeping, Een gelukkige kortsluiting en Een pijnlijk afscheid van een oude wereld.
[3] Zie het artikel Zonen des donders.
[4] ICE verder in afgeslankte vorm in het Reformatorisch Dagblad d.d. 02/09/2005


Lees verder...