vrijdag 14 april 2006

KINDERLIJKE VOLKSVERTEGENWOORDIGING

Het Haagse Binnenhof krijgt een voorziening voor kinderopvang. Zijn ouders die niet voor hun eigen kroost kunnen of willen zorgen wel geschikt om het landsbelang te bedienen?

Naast het fenomeen ouderschapsverlof krijgt onze parlementaire democratie ook te maken met het fenomeen kinderopvang. Voor ongeveer 800.000 Euro wordt er een voorziening gecreëerd op de bovenste verdieping van de perstoren, boven de Kamer. De bijbehorende kinderspeelplaats komt op het dakterras waar tot voor kort geen journalisten mochten komen vanwege het gevaar van vallende projectielen als pennen en dergelijke. Met teddyberen en Nintendo's lijkt dat gevaar te zijn geweken.

Het gemak waarmee de laatste tijd grote sommen gemeenschapsgeld richting de kinderopvang gaat, is opvallend. Sinds wanneer zijn ouders niet meer de direct aangewezen persoon om hun eigen kinderen op te voeden? Sinds wanneer mag men zulke taken met het grootste gemak uit handen geven, terwijl men dit zelf het beste kan?

Van onderwijs kun je je voorstellen dat ouders deze verantwoordelijkheid delegeren aan iemand met de vereiste kennis van zaken op vakinhoudelijk en didactisch vlak. Maar voor kinderopvang is deze reden op geen enkele wijze hard te maken. In dit geval gaat het om een prioriteitskwestie die het begrip van modern volksvertegenwoordigerschap in een vreemd daglicht stelt.

Het is een wijdverbreide misvatting dat volksvertegenwoording een afspiegeling van de bevolking zou moeten zijn. Of dat het volksvertegenwoordigerschap slechts met goed bestuur en democratische controle te maken zou hebben. Een volksvertegenwoordiger belichaamt de principes van de gezonde, maatschappij van zelfredzame gemeenschapsburgers, zij het op een "hoger" vlak dan dat van het locale of regionale. Centraal in deze maatschappij van gemeenschapsburgers staat de burger die op gelijke wijze handelt als haar zogenaamde "volksvertegenwoordiger": vanuit de gezonde, geregelde basis die de zelfredzame burger zelf heeft gelegd en onderhoudt.

Slechts wat buiten zijn (of haar) potentiële competentiebereik ligt, kan en mag hij (of zij) delegeren, zonder overigens ook maar enige verantwoordelijkheid af te dragen. De volwassen mens blijft namelijk ook altijd een volwassen mens en kan en mag nooit en te nimmer met een willekeurige ander een "kindrelatie" aangaan. Dat heeft niets met abstracte "rechten" en "plichten" te maken, maar louter en alleen met het republikeinse principe van "de mens uit één stuk", zonder welke een normale maatschappij niet kan functioneren.

Wie niet uit één stuk is, heeft namelijk niet zoiets als een duidelijk persoonlijk algemeen belang op langere termijn, dat overeen kan komen met het gemeenschappelijke algemeen belang dat vertegenwoordigd dient te worden. Een mens met strijdige belangen creëert een politiek met strijdige belangen die niet "vertegenwoordigd" kunnen worden. Wat overblijft is een gezelschap bestuurders en politici die er "samen uit moeten komen", steeds das Gebot der Stunde volgend.

De mens "uit één stuk" kan slechts een gemeenschap aangaan met hen die categoriaal, onoverbrugbaar "anders" zijn. Zoals de man met zijn vrouw, de ouder met zijn of haar (klein)kind, etc. Deze gemeenschapsdragende, fundamentele verhoudingen zijn onoverdraagbaar want ze zijn onvervangbaar. Moederlijke (of vaderlijke) zorg is namelijk niet te vervangen door die van een ander mens. Net als de zorg en liefde van de eigen man of vrouw per gelegenheid niet vervangbaar is door die van een ander man of vrouw dan de eigen.

Een maatschappij waarin niet meer de volwassen "zelfredzame burger" model staat, maar de zichzelf afhankelijk gemaakte en de zichzelf opgedeelde mens, bestaat in feite op den duur uit verkinderlijkte grote mensen die eenzelfde type mens uitstoten: de kindmens die "volwassene" speelt als volksvertegenwoordiger. Maar niet alleen dat. Wie als verkinderlijkte volksvertegenwoordiger niet meer "first things first" kan hanteren in het eigen leven, mist per definitie de toewijding aan en het respect voor de maatschappij die hij (of zij) vertegenwoordigt.

Met andere woorden: wie in staat is het eigen leven, zelfs wat betreft de primaire verantwoordelijkheden, uit elkaar te trekken i.c. te professionaliseren (d.i. op afstand te zetten), is niet geschikt iets of iemand te dienen, laat staan een volk. De mens die zichzelf, w.b. de "first things", ondergeschikt maakt aan onpersoonlijke, bovenpersoonlijke processen die het leven en de mens zelf uit elkaar trekken, is geen vrije man (of vrouw), maar een ondergeschikte, die heerst op basis van regels die niet uit hemzelf voortkomen, laat staan in hem leven, maar die heerst op basis van wat hem (of haar) aangereikt wordt.

Daar komt nog bij: wie niet uit één stuk is, is niet te vertrouwen. Je vertrouwt iemand omdat zo'n mens dat wat hij met de ene eigenschap oppikt (opmerkzaamheid), hij met een andere eigenschap uitwerkt (daadkracht) en daarin tot het uiterste wil gaan (volharding). Wie echter vertrouwen stelt op de mens die niet uit één stuk is, stelt slechts vertrouwen op een deel van die mens, terwijl een ander deel een andere weg gaat, gedwongen door bestuurlijke, politieke en electorale "realiteiten".

Een volksvertegenwoordiger die in feite zelf niet meer is dan een ondergeschikte, opgedeelde, en zo onbetrouwbare mens, creëert zelf een volk van ondergeschikten. Die bestuurt wat hij of zij zelf is: een onverantwoordelijke persoon die in staat is de ogen af te wenden van de eerste en meest basale verantwoordelijkheden die nooit uit de weg zijn te gaan: de opvoeding van de eigen kinderen. Die vormt een maatschappij die in staat is koste wat kost desnoods maar alles uit elkaar te trekken om "opgelegde" doelen, van onder meer economische en sociale aard, te behalen.

Het wachten is op de volgende stap in de verkinderlijking van onze onvolwassen volksvertegenwoordigers. Na het ouderschapsverlof en de kinderopvang, mogen we toch wel begrip tonen voor "toegewijde" bestuurders met de wens om een sabbatical te houden, of die hun mantelzorg niet kunnen combineren met het bijwonen van vergaderingen van de Tweede Kamer? En als een ouder zijn of haar "opvoeding" mag uitbesteden op kosten van de "gemeenschap", waarom mag een "ondernemer" zijn onderneming niet uitbesteden op kosten van diezelfde "gemeenschap"? Of een "werknemer" die zijn dienstbetrekking uitbesteedt aan een ander om zich met behoud van loon, toe te kunnen wijden aan hogere belangen?

Wie in de laatste gevallen niets anders heeft in te brengen dan contra-argumenten op basis van kostenplaatjes, moet zich afvragen of hij of zij nog wel alles op een rij heeft, zowel in het denken als in de eigen levensinvulling. Maar wie in deze contra-argumentatie ook zaken als onoverdraagbare verantwoordelijkheden betrekt en beseft dat sommige "kennis" of "vaardigheden" meer is dan de benodigde papieren, mag dan ook eens nadenken over de gevolgen die deze denkwijze heeft voor de invulling van ons volkvertegenwoordigerschap.

Geen opmerkingen: