vrijdag 21 april 2006

DE ORATIE VAN AFSHIN ELLIAN

Volgens prof. Afshin Ellian is het islamitische terrorisme de grootste bedreiging voor het Westen in de moderne tijd. Onze huidige rechtsstaat is niet voldoende uitgerust om deze dreiging te kunnen weerstaan. Niet alleen juridische middelen zijn nodig in deze strijd, de maatschappelijke knelpunten die de sociale cohesie van onze rechtsstaat in de weg staan, dienen te worden opgeruimd.

In de oratie die prof. Ellian 18 april hield in Leiden, met de titel "Sociale cohesie en islamitisch terrorisme" [1], zet de nieuwbakken hoogleraar bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in Sociale Cohesie, burgerschap en multiculturaliteit de zaak op scherp. Met de woorden van de Duitse filosoof Ernst Cassirer meent hij dat er op dit moment sprake is van "demonische, mythische krachten" die we moeten bestrijden.

Voorwaarde om tot een adequate bestrijding van terrorisme en fundamentalisme te komen, is volgens Ellian dat we het vraagstuk van de sociale cohesie als innerlijke samenhang van de politieke orde ter hand nemen. Ellian onderscheidt plurariteit van multiculturalisme. Het eerste is volgens hem onlosmakelijk verbonden met het begrip rechtsstaat. Ellian stelt samen met Hannah Arendt: "Politiek in de zin van de publieke ruimte (of polis) veronderstelt reeds de pluraliteit van de mensen. De aanwezigheid van de ander maakt het handelen en spreken mogelijk: voordat men kan spreken, moet men aangesproken zijn. Dit is de betekenis van het begrip pluriformiteit die niets te maken heeft met de komst van migranten naar Europa. De pluraliteit is, kortom, de conditio sine qua non voor een rechtsorde."

Iets anders is het met multiculturalisme. Een multiculturele samenleving is, aldus Ellian, een feitelijke toestand waarin mensen uit verschillende culturen wonen. En omdat deze culturen verschillende normen en beginselen hanteren, ontstaat een conflictueuze situatie. Ellian stelt samen met Cliteur vast dat "een rechtsorde niet een safaripark is waar inheemse en niet inheemse toeristen kijkend naar elkaar en naar de dieren in de natuur aan het ronddwalen zijn. (...) Een rechtsorde is meer dan een safaripark. Een rechtsorde beschikt over een gedeelde geschiedenis, taal, en een oorsprongsverhaal waaruit een rechtsorde geleidelijk is voortgekomen."

To make History happen

De Duitse filosoof Peter Sloterdijk merkte eens scherpzinnig op dat veel Amerikaanse religiositeit is gebaseerd op de drijfveer "to make God happen". De Leidse rechtsfilosoof Afshin Ellian is de belichaming van de echo die deze woorden kunnen oproepen. Ellian lijkt te denken: "Als Fukuyama jammer genoeg geen gelijk heeft met zijn "liberale einde van de geschiedenis", dan maar de vlucht naar voren: "to make History happen".

De idee van de echo noem ik hier niet voor niets. Ze wordt door prof. Ellian zelf naar voren geschoven op basis van de bevindingen van de Duitse rechtsfilosoof Carl Schmitt. Was het Schmitt niet die stelde dat alle belangrijke belangrijke begrippen die verwijzen naar de "wezenlijke aspecten van de premoderne rechtsorde" een transcendente oorsprong hebben en in de moderne staat geseculariseerd zijn? Ellian: "Terecht constateert Carl Schmitt in zijn Politische Theologie, dat alle pregnante begrippen van de moderne staatsleer geseculariseerde theologische begrippen zijn."

De insteek bij Schmitt vloeit bij Ellian voort uit zijn interpretatie van de rechtsgeschiedenis. Deze interpretatie zet Ellian, in navolging van Kantorowiczs en zijn studie The Kings' Two Bodies, in bij de sacrale koningsfiguur, die weliswaar niet despotisch was en een onbegrensde macht had, maar wel "quasi-goddelijk, onsterfelijk en onzichtbaar was. De vorst was een schaduw van God."

De vorst was, en dan citeert Ellian de Franse politieke denker Claude Lefort, "een bemiddelaar tussen de mensen en de goden, of, als gevolg van de verwereldlijking en ontkerstening van het politieke handelen, een bemiddelaar tussen de mensen en transcendente instanties als de soevereine Gerechtigheid en de soevereine Rede. Hij stond boven en onder de wet en droeg in zijn evenzeer sterflijke als onsterfelijke lichaam het principe van zowel het ontstaan als de ordening van het koninkrijk."

Legitimatie van macht

In navolging van Claude Lefort spreekt Ellian dan over "de legitimatie van de macht die tegelijkertijd de maatschappelijke cohesie mogelijk maakte. De vorst, als een bemiddelend instituut tussen het transcendente en immanente, gaf vorm aan de samenleving" (ordening van het koninkrijk - Ellian). En dan komt het: "Met de onthoofding van Lodewijk de XVI onthoofde Europa ook het imaginaire koninklijke lichaam. Daarmee werd de moderne democratie geboren: de plaats van de macht werd leeg verklaard."

Deze plaats mag volgens Ellian niet leeg blijven. In feite doet Ellian hierna weinig meer dan de Franse idee van de laïcité als voorbeeld stellen. Waar Bart Jan Spruyt al eerder sprak over de superlegaliteit in Schmitteaanse zin, doet Ellian in feite niets meer dan een academisch herhalen in causerievorm van datgene dat eerder door Spruyt in diens essay De toekomst van de stad [2] is voorgesteld. Deze stelde in zijn essay de idee van Schmitt over de superlegaliteit centraal om zo, net als in de Weimar-tijd, onze democratische rechtsstaat te beschermen tegen krachten waar onze liberale rechtsorde naar negentiende-eeuws model niet tegen is opgewassen. De belangrijkste bedreiging van deze rechtsorde is, zowel volgens Spruyt als Ellian, de islam.

Ellian weet dat zijn introductie van de superlegaliteit in de vorm van de neutrale staat en de grondrechten enige onderbouwing nodig heeft die verder reikt dan de loutere verwijzing naar de immanentisering van de soevereine macht. Wie het begrip volkssoevereiniteit centraal stelt, als immanentisering van de Goddelijke soevereiniteit, ontkomt niet aan het begrip "volk", met een volgens Ellian, duistere connotatie. Dit volk is niet alleen nodig om de vorm van de macht present te stellen - "de wijze waarop ze wordt voorgesteld" (Lefort), maar ook om de reikwijdte ervan te bepalen. Ellian:

"Een onbegrensde rechtsorde is geen rechtsorde." (...) "Een rechtsorde beschikt over een gedeelde geschiedenis, taal, en een oorsprongsverhaal waaruit een rechtsorde geleidelijk is voortgekomen. Het recht is uiteraard niet een statisch geheel, maar het is een dynamisch en bewegelijk instituut. De constatering dat recht beweegt en verandert, neemt niet weg dat er van een voorafgaand historisch rechtsbewustzijn sprake moet zijn."

De grens van de rechtsorde is dan volgens Ellian het "volk". Bij monde van de christelijke rechtsfilosoof Paul Scholten stelt hij dan dat "recht de regeling is van de verhouding van den mensch tot anderen, met wie hij samenleeft, een min of meer bepaalde groep." Scholten:

"En toch is het die historische eenheid, een eigen zijn, dat zich afscheidt van anderen en zich daarvan onderscheidt, die we met het woord volk aanduiden. Die eenheid in de veelheid is er in handelen naar binnen en naar buiten én die eenheid zijn de handelenden zich bewust. Zij verenigen zich en sluiten tegelijk anderen uit. Die eenheid berust niet op keuze, maar dringt zich op: zij is onontwijkbaar. Het zijn de lotgevallen van de groep, het historisch gebeuren die haar doen ontstaan."

En wanneer er in het geestesleven van de groep sprake van een disharmonie, dan citeert Ellian opnieuw Scholten met diens stelling: "Nieuw recht komt dus uit den strijd om het recht."

Hegel

Het is duidelijk dat de continuïteit in het recht die Ellian voorstaat sterk Hegeliaans is gekleurd. Begrippen als strijd en disharmonie bepalen de bedding van "een cultuur van recht". Het is in deze cultuur waar de articulatie van de macht en de bijbehorende soevereiniteit van het volk vorm krijgt in een zogenaamde rechtsorde.

Het doet enigsvreemd aan om Ellian "de geleidelijkheid" van de oorsprong van de rechtsorde te zien toepassen op de mensenrechten, die hij in zijn oratie aplomb introduceert als boven elke kritiek en tegenspraak geldende normen als jus constitum en dus onderscheidt van het jus constituendum als het dialectische proces in de "cultuur van het recht" waarin er een beweging wordt gemaakt naar het jus constitum. Ellian:

"De constatering dat recht beweegt en verandert, neemt niet weg dat er van een voorafgaand historisch rechtsbewustzijn sprake moet zijn. Daarom spreken we van een rechtscultuur: een cultuur waarin een bepaalde vorm van het recht tot stand komt. Het rechtsbewustzijn is het wordingsproces van jus constitum naar jus constituendum."

Door de introductie van het dialectische karakter van de geleidelijke gang van cultuur en recht is Ellian in staat zelfs een Franse Revolutie als constituerend moment te hanteren in zijn opvatting over een cultuur van recht. Om de Revolutie met haar mensenrechten niet als "breuk" te hoeven zien, koppelt hij, enigszins "Tocquevilliaans", de idee van de soevereine volkswil aan de sacrale soeveine vorst. Had Tocqueville immers niet gewezen op de centraliserende ontwikkeling in het Frankrijk van voor de Revolutie? Ellian noemt de naam van De Tocqueville weliswaar niet, maar door de Franse Revolutie te degraderen tot een voetnoot in de geschiedenis, houdt hij zijn noodzakelijke geleidelijksheidsthese in stand.

Een geschiedenis zonder inhoud

Deze geleidelijkheidsthese heeft Ellian namelijk nodig om zijn "rechtsorde", of meer nog: de superlegaliteit achter deze orde, rechtsgeldigheid te verschaffen. Afgezien van een haast mythische interpretatie van de geschiedenis door het onthoofden van Lodewijk XVI meteen ook maar te hanteren als momentum voor het "Nederlandse volk" - Ellian maakt er een Europese rechtsomwenteling van, is het opvallend hoezeer Ellian door zijn opvatting over de continuïteit van de rechtsgang de geschiedenis ontdoet van haar concrete inhoud. De werkelijkheid van Europa had in de eerste plaats te maken met gewoonte en tradities die als rechtsvormen functioneerden temidden van een werkelijkheid die werd gekenmerkt door confederale en patriarchale structuren.

De koning was in de eerste plaats de hoeder van het Recht en van de rechten, en daarmee de belichaming van de ordening van zijn rijk. De wending van de fundering van het recht op de orde en de ordening die ontspruit aan het leven zelf, naar die op de macht en de soevereiniteit van deze macht is niet simpelweg af te doen met "disharmonie" en "geleidelijkheid".

Het Franse model van de zichzelf verabsolutiserende macht de vorst (Droit Divin), dat sinds de 13e eeuw sterk opkwam, wordt door Ellian als model gehanteerd om de gehele Westerse cultuur te interpreteren. Daarin refereert hij, zoals we al zagen, aan de dubbele gestalte van de soeverein die zowel onder het recht als erboven stond. Het is een dubieuze stelingname. Mannen als Fritz Kern, Robert Nisbet en Russell Kirk hebben aangetoond dat zowel de joods-christelijke, als de klassieke (tot 100 na Chr.) als de Germaanse tradities niet zoiets kenden als een soeverein die boven de wet stond. Wel zien sommigen een historische ontwikkeling, met name in Frankrijk, naar een centralistische staat onder een koning die zichzelf boven de wetten acht (zoals door De Tocqueville en Fritz Kern). In dit licht is het interessant en belangrijk om de gelijktijdige cesuur te noemen die Louis Dupré noemt: de breuk tussen de wil en de kosmische orde in en vanaf de dertiende eeuw.

Het is deze ontwikkeling die haaks stond op christelijke, Romeins-republikeinse en Germaanse tradities, die resulteerde in de moderne opvattingen over de soevereiniteit en de zogenaamde rechtsstaat. Waar anarchie, burgeroorlog of terrorisme heerst of dreigt is de idee van de absolute soevereiniteit een aanlokkelijke idee. Thomas Hobbes kwam er al mee aanzetten in het licht van de Engelse burgeroorlogen van de zeventiende eeuw. En tijdens de Weimar-republiek grepen tal van politieke theoretici terug op mannen als Hobbes om hun politiek van staatspositivisme, rechtspositivisme en decisionisme mee te onderbouwen. Hans Kelsen is hier een belangrijke naam, Carl Schmitt een andere.

De vulkanische bodem van de politiek

Ellian probeert eenzelfde sfeer op te roepen van "een dans op de vulkaan". Niet voor niets begint Ellian zijn oratie met een citaat van Ernst Cassirer: "In der Politik leben wir immer auf vulkanischem Boden." Uit zijn oratie wordt niet duidelijk waar volgens Ellian de moderniteit aanvangt, maar hier verklaart Ellian dus de gehele geschiedenis tijdens de moderniteit tot een serie voetnoten bij zijn (dialectische) opvattingen over de cultuur van het recht. En (opnieuw) hanteert Ellian de truc van Schmitt, om een werkelijkheid te veronderstellen die uit zichzelf geen orde kent, en die slechts een gang is naar het einde van de geschiedenis: bij Ellian is dit de vestiging van de laïcité.

Vanuit dit einde interpreteert Ellian onze cultuur van het recht. Vanuit dit einde definieert hij ons volk als "die historische eenheid, een eigen zijn, dat zich afscheidt van anderen en zich daarvan onderscheidt". Deze eenheid is geen keuze, ze dringt zich aan ons op. Zo zijn er meer niet te bediscussiëren zaken: mensenrechten, macht, de volkssoevereiniteit, de macht hieraan verbonden, en het verschijnsel dat deze macht zich manifesteert in haar symbolische status, Ellian: "De macht ligt buiten de samenleving. Het symbolische verwijst naar de zingeving en de betekenisvelden die de onderliggende relatie van concrete handelingen zichtbaar maken." Ellian constateert daarom, met Donald Loose en Claude Lefort, dat het "de symbolische code is, die tot elke concrete werkelijkheid toegang biedt, en niet de werkelijkheid die de code dicteert."

De grove omkering van de werkelijkheid stoort Ellian niet. Dat is ook niet vreemd voor iemand die met behulp van een christelijke Paul Scholten de religie wil verbannen uit de rechtsstaat, en die met behulp van de protofascist Carl Schmitt de legitimatie van de laïcité fundeert. Voor iemand die de werkelijkheid van Hegel door de werkelijkheden van Franse Revolutie en Wereldoorlogen heen laat denderen, en daar volgens zichzelf zonder kleurscheurtje uit te voorschijn komt, is de werkelijkheid iets bijkomstigs.

Ellian ontpopt zich als een regelrechte zwendelaar in juridische ideeën wanneer hij meegaat in Hegels interpretatie van de islam (daar althans Hegel voor gebruikt). Volgens Hegel zou, zo zegt Ellian "de abstractie de ziel van Mohammed hebben beheerst. Het enthousiasme ter uitvoering van een abstractie leidde tot het fanatisme. Hegel realiseerde zich tenslotte dat de islam wel degelijk concrete aspecten van het leven beheerst en bepaalt, maar Hegel heeft het hier over de strijd, de politieke strijd die de totale existentie op het spel zet waarvoor de moslim bereid is te doden en gedood te worden: de gewapende vorm van Jihad."

Leidse abstracties

Niets is te gek voor onze Iraans-Leidse neoconservatieve verlichtingsdrijver. Bij de islam ziet hij, net als Hegel, de fanatiserende tendens tot "reinheid en algemeenheid". Waarom bij zichzelf niet? Wordt door de werkelijkheid ondergeschikt te maken aan de symbolische orde, en door het najagen van de laïcité, immers niet de abstractie door Ellian bovenaan gesteld? Namelijk een abstractie die de "gelijkheid" wil afdwingen en wil vervolmaken? Zoals Paul Cliteur van mening is, en die Ellian kennelijk met instemming aanhaalt? Namelijk deze opvatting: "dat een multiculturele samenleving vraagt om een neutrale staat, immers naar mate de tegenstellingen in de samenleving groter worden, moet de staat zich steeds neutraler gaan opstellen"?

Prof. Ellian poneert "een sociaal-economisch beschavingsoffensief dat burgerschap en niet religie centraal stelt. Een constitutionele herinrichting, (...) die tot doel zou moeten hebben om enerzijds de sociale cohesie te herstellen en anderzijds de democratische weerbaarheid van de samenleving te vergroten." Hiervoor moet volgens Ellian expliciet de scheiding van religie en staat in de grondwet worden opgenomen. Indirect hanteert Ellian een visie waarin de grondrechten niet onderling mogen fricteren, met andere woorden: alle grondrechten moeten ondergeschikt worden gemaakt aan het gelijkheidsbeginsel, bijvoorbeeld bij de invulling van het recht op onderwijs in Artikel 23 van onze Grondwet.

Door zelfs in de Grondwet de concrete vrijheden volkomen ondergeschikt te maken aan het abstracte gelijkheidsbeginsel toont Ellian zich een verrader van zijn eigen woorden. Ellian leeft in de gevaarlijke mythe dat de strikt neutrale staat der gelijkheid een coherent volk schept. Het "gemeenschappelijke oorsprongsverhaal" noemt hij wel, maar Ellian verwijst in zijn oratie slechts naar politieke filosofen als Lefort en Schmitt die staan opgesteld rond het fictieve altaar van het schavot waarop koning Lodewijk XVI werd onthoofd. Deze daad is voor Ellian een opknopingspunt voor de gemeenschappelijke basis. Is de "gelijkheid" die hier uit spreekt een voorbeeld van de staat die Ellian voor ogen staat?

De doelstelling van Ellian is mondiaal. Waar neoconservatieven als Fukuyama gas terugnemen, is men in Nederland blijkbaar nog niet zover. Hoe kan het ook anders. Waar "filosofen" als Ellian rondstrooien met abstracte begrippen en algemene zaken, en onderwijl zichzelf durven tegenspreken, zijn we nog lang niet van denkers als Ellian af. Of om het met Ellian te zeggen, die de volgende woorden (weer) bij Hannah Ahrendt weghaalt: "De mens kan telkens opnieuw beginnen". De mens kan opnieuw beginnen omdat de geschiedenis doorgaat en het einddoel hetzelfde blijft, namelijk een burgerschap zonder grondrechten en eigenschappen, als onderdeel van een uniek volk dat overal ter wereld hetzelfde volk is, en onder een macht die zichzelf legitimeert met een verwijzing naar de guillotine.

Noten

[1] Zie voor de uitspraken van prof. Ellian: "Terreurbestrijding lastig door vele knelpunten".
[2] Bart Jan Spruyt, De toekomst van de stad.

Geen opmerkingen: