dinsdag 30 augustus 2005

ZONEN DES DONDERS

Is de Nederlandse orthodoxie in slaap gesukkeld? Het lijkt er wel op. Dat wat er over is van wat ooit "christelijk Nederland" genoemd werd, slaapt een diepe slaap der vromen. Terwijl de kerken zich missionair richten op de wereld, de Alpha-evangelisatiecursussen volstromen, het gebed niet van de lucht is en de theologie de aarde vaarwel zegt, gebeurt er ook nog iets in de wereld. Leerstoelen van de Reformatorische Wijsbegeerte worden opgedoekt, anti-godsdienstige programma’s stromen uit de publieke beeldbuis, het homohuwelijk wordt ingeburgerd en artsen die niet snel genoeg euthanasie willen toepassen op bereidwillige patiënten worden onder de loep genomen. Waar zijn de "zonen des donders"? [1] Waar is de "Militia Christi": waar zijn de "strijders van Christus" die op moeten komen voor "Gods eer"? Slapen ze slechts? Of zijn ze er simpelweg niet meer?

Voor wie de verlamde houding van hedendaagse christenen al langer een doorn in het oog was, waren de uitlatingen van prof. Egbert Schuurman dan ook geen verrassing. Enkele dagen geleden fulmineerde deze senator en hoogleraar christelijke filosofie tegen de ingezakte houding van de Nederlandse christenen. “We laten ons de kaas van het brood eten” is zijn tijdsaanduiding. Heeft hij gelijk? En zo ja, kopen we iets voor zijn gelijk? Want bedoelt Schuurman slechts dat de christelijke goegemeente niet voldoet aan zijn verwachtingsmodel? Of staat ook hijzelf middenin het probleem en staat ook Schuurman zelf open voor antwoorden die hij nu nog niet kent? Het is een eenvoudige signalering waar weinig profetenbloed voor nodig is: de Nederlandse orthodoxie slaapt een diepe slaap. De signalering van Schuurman klinkt echter wel degelijk bewogen, scherp, profetisch en urgent. En daarom moeten we een pas op de plaats maken en doorvragen en doordenken bij zo’n geluid. En we moeten ons niet alleen afvragen: is het waar wat Schuurman signaleert? Maar ook: is de slaap waar Schuurman het over heeft de slaap der vromen – van hen die gerust zijn en vol vertrouwen de zaak stellen op een God die het Zelf doet? Of is het de slaap van de vergetelheid; van hen die de slaap gebruiken als een roes om de harde werkelijkheid te ontvluchten? De vraag die aan deze vragen ten grondslag ligt, is deze: op welke vooronderstelling is de verwachting van Schuurman gebaseerd dat christenen überhaupt in staat zijn om te signaleren en – bovenal – te handelen? En waarom doen christenen niet wat ze zouden moeten doen? En waarom lijkt het alsof christenen niets zien en schijnbaar niets interesseert? Voordat we deze vragen willen bekijken, zullen we eerst onze blik verder toespitsen op de uitspraken van prof. Schuurman en vergelijkbare uitspraken van een andere orthodoxe “leidsman”: ds. W. Visscher.

Laten christenen zich de kaas van het brood eten, zoals prof. Egbert Schuurman meent? [2] Naar aanleiding van het opdoeken van twee leerstoelen van de Reformatorische Wijsbegeerte door de filosofische faculteiten van de Rijksuniversiteiten van Utrecht en Groningen, meent Schuurman van wel. Niet alleen vanwege de opstelling van de betrokken universiteiten. Wat hem vooral stoorde was het gedrag van de christenen, niet in de laatste plaats dat van Stichting Reformatorische Wijsbegeerte, waar Schuurman niet alleen vele jaren werkzaam is geweest aan diverse leerstoelen, maar welke taken hij nog steeds niet geheel heeft afgerond. Schuurman: "Het is een teken dat we als christenen de strijdbaarheid verliezen." Dus nu heeft ook bij Prof. Schuurman, die behalve hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte ook senator voor de ChristenUnie is, de somberheid toegeslagen. Zijn indruk dat christenen steeds meer wegglijden uit het publieke leven kan wel eens waarheid bevatten. Ook voor Schuurman zelf moet de conclusie zwaar vallen. Enkele jaren geleden sprak hij nog anders. Naar aanleiding van een stille tocht in 2001 sprak hij nog over een nieuw ontwaken onder christenen. De stille tocht die rond het euthanasiedebat werd gehouden, werd, zo zei hij toen weliswaar door de meeste senators nauwelijks opgemerkt, toch zag Schuurman nog de lichtzijde van het gebeuren: “Het is een louteringsproces voor christenen zelf.” [3] En hij vervolgde toen zijn verhaal: “Hebben wij niet te lang gezwegen? Bovendien hebben allerlei christenen die elkaar lange tijd de hand niet hebben geschud, dat nu wel gedaan. We hebben elkaar te lang de maat genomen met leerstelligheden, terwijl het in wezen niet gaat om een theologisch systeem maar om de vraag of we in Christus geworteld zijn.'' Schuurman hoopte en verwacht toen nog dat de stille tocht het begin zou zijn van een nieuw ontwaken van christenen. “Nog nooit heb ik zo sterk gemerkt dat christenen weer duidelijk voor hun geloof willen uitkomen. (…) “Met ons kan men niet meer alle kanten uit”, is de gedachte. We zijn als christenen te lang meegaand geweest en hebben ons politiek correct gedragen. Mijn indruk is dat niet-christenen ook op duidelijkheid van onze kant zitten te wachten. Men wil weten wat ons drijft. Laten we dan ook geen kans onbenut laten om dat uiteen te zetten.''

Wat is er in de afgelopen vier jaar gebeurd dat Schuurman zo zijn toon heeft moeten wijzigen? Dat zal niet alleen gelegen hebben aan de affaire rond de twee hoogleraarsposten. Had de roes van enkele jaren geleden soms te maken met de euforie rond de vorming van de ChristenUnie en de verbreding van instanties als een Nederlands Dagblad en een Evangelische Omroep? Deze zaken zullen een zekere rol gespeeld hebben bij de uitgelatenheid van toen. Maar van die uitgelatenheid is nu weinig meer te bespeuren. Want als volgens Schuurman de crisis nu zo in haar diepte openbaar is geworden, dan is dat niet van de laatste maanden alleen. Nee, het proces van verval speelde ook toen Schuurman nog “blind” was. Want zoiets komt niet uit de lucht vallen, al kan zoiets sneller gaan dan je denkt.

Een te stil en gerust leven

In het Reformatorisch Dagblad heeft al een vergelijkbaar geluid geklonken, namelijk de noodkreet van ds. W. Visscher “Het wordt te stil in christelijk Nederland” in het Reformatorisch Dagblad van 30 juni [4]. Ds. Visscher is predikant van de Gereformeerde Gemeente in Amersfoort en actief in het bestuur van een reformatorische onderwijsorganisatie. En hij maakt zich flinke zorgen. Allereerst om de bedreigingen die er uit de wereld op christenen af komen. Maar ook – en vooral – omdat christenen in Nederland zo stil blijven. Ds. Visscher verbaast zich erover dat christenen niets tegen de aanvallen op het christelijk geloof ondernemen en vraagt zich af of men de ernst van de situatie wel doorheeft. De Amersfoortse voorganger pleit in zijn stuk ervoor om in navolging van onze christelijke broeders en zusters in de Verenigde Staten in de benen te komen tegen elke vorm van afbraak van normen en om samen te protesteren tegen elke vorm van aanval op het christelijke geloof. De nood is volgens hem zo hoog, dat het hoog tijd wordt om samen de koppen bij elkaar te steken en een gezamenlijke strategie uit te denken hoe we het seculiere (= onchristelijke) tij kunnen keren. Ds. Visscher: “Het wordt tijd dat christelijk Nederland wakker wordt”. Hoewel er feitelijk niet veel in het artikel stond en de richting van het stuk wel erg snel op actievoeren en protesteren uitkwam, heeft ds. Visscher toch een punt. Een punt waar hij weliswaar zelf erg snel overheen snelt, maar toch: een belangrijk punt. En dat is de vraag: waarom zijn christenen ogenschijnlijk zo stil? Waarom komen ze niet in de benen? Want behalve wat persoonlijke reacties was het ook rondom ds. Visschers artikel stil gebleven. De Amersfoortse predikant geeft twee oorzaken aan waarom christenen in Nederland zo stil blijven [5]. Uit de antwoorden blijkt dat hij hierbij voornamelijk de eigen reformatorische groep op het oog heeft. Ten eerste hebben we het volgens hem te goed en gaan we helemaal op in zaken als werken, consumeren en ontspannen. Ten tweede ziet hij de reformatorische zuil als hoofdschuldige: die zuil geeft mensen het gevoel van veiligheid. We verkiezen, volgens Visscher, de rust van de zuil boven de realiteit buiten de zuil. Deze rust mag niet verstoord worden. En dit gevoel van rust is volgens ds. Visscher een schijngevoel.

Net als bij prof. Schuurman is er bij ds. Visscher de vraag te stellen: waar is zijn ongebreidelde optimisme op gebaseerd? Vanwaar komt de hoop en verwachting dat christenen in staat zouden zijn om niet alleen in beweging te komen, maar ook: dat christenen in staat zouden zijn ontwikkelingen tegen te houden en zelfs “verworvenheden” en andere “goede zaken” te behouden? Als de situatie werkelijk zo ernstig is, als beide heren beweren, waar is dan de ernst in hun eigen verhaal? Waar is de analyse die zowel de oorzaak aan de malaise, als ook zichzelf insluit als onderdeel van het probleem? Zonder daarbij in abstracte verhullende termen te vervallen zoals “verootmoediging”, wat Arie Slob van de ChristenUnie jammer genoeg wel deed naar aanleiding van de televisie-uitzending van de RVU God bestaat niet? [6] Beide heren, Schuurman en Visscher, komt zeker niet alleen kritiek toe, maar ook enige eer. Ze doen tenminste hun mond open, en Schuurman spaart "zijn" Reformatorische Wijsbegeerte daarbij niet. Het is echter een beperkte analyse. Christenen laten zich al heel lang de kaas van het brood eten, met name sinds de Franse Revolutie. Volgens vele gelovigen behoort dit zelfs bij de christelijke geloofspraktijk. Het is dus op z’n minst merkwaardig om nu pas met deze constatering aan te komen zetten. Of bedoelt Schuurman iets anders: christenen hebben tot nu toe aardig meegedaan in het systeem van democratie en rechtsstaat, maar nu dreigen we onze belangstelling voor deze zaken te verliezen? Het lijkt er enigszins op, want Schuurman zegt: “Laten we alsjeblieft strijdbaar blijven, anders laten we ons als christenen monddood maken.” Schuurman vermoedt dat als gevolg van het gebrek aan strijdbaarheid de christelijke wetenschapsbeoefening, de christelijke media en de christelijke politiek in gevaar zijn.

Volgens Schuurman zijn christenen steeds strijdbaar geweest. Wij vragen hem dan: is dat zo? Zijn de christenen in de strijd "gelouterd" en werden ze (in 2001) wel degelijk wakker? En is dat dan nu allemaal voorbij? Kan het soms zijn dat Schuurman het al die tijd gewoon mis heeft gehad? Het christendom is in ons land al lange tijd een afkalvend gebeuren. Niet alleen keren al decennialang velen de kerk de rug toe, ook binnen de kerken zelf staan bijna alle zekerheden op de tocht, en keldert de belangstelling voor traditie en leer. Dit proces is al lang aan de gang, maar is steeds gecamoufleerd door een ferme "geestelijke" en zgn. "strijdbare" taal. “Geen duimbreed waarvan God niet zegt, het is Mijn”, missionaire en apostolische experimenten en – niet te vergeten – de enorme evangelicale hausse tot op dit moment. Ook Schuurman doet daar blijkens zijn uitspraken aan mee: “Ik zie dat hier echt sprake is van een geestelijke strijd.” Onze vraag is dan: Wie vecht er tegen wie? Want voor strijd heb je toch minstens twee vechtende partijen nodig, en wij zien er maar één: de seculiere strijders. De christenen daarentegen laten zich slaan en laten zich procedureel met een kluitje in het riet sturen. Of impliceert de term “geestelijke strijd” dat het God is Die tegen de “overste der wereld” strijdt? Afgezien van de vraag wie c.q. Wie hier dan de verliezer is, vragen wij ons dan af: staat God dan aan de kant van de falende strijders van “christelijk Nederland” en de “Reformatorische Wijsbegeerte”? Dat Hij niet aan de kant van de secularisten staat, geloven we graag. Maar op basis waarvan zou Hij achter ons staan? Op basis van aanwezig geachte intenties, idealen en vooral: op basis van ons gelovig-zijn?

De vraag is mijns inziens eerder of er wel werkelijk sprake is van strijd. Wie de strijd ingaat, dient gewapend te zijn. Welke wapens dragen Schuurman en Visscher? En, wie de strijd ingaat, neemt een risico op verwonding. Welk risico nemen deze heren? Voordat we kunnen spreken over een echte strijd zal er sprake moeten zijn van iets anders dan geloof. In vroegere dagen noemde men dat "andere" soms “God, Neerland en Oranje”, en soms “Sions Vorst en volk” of "Unie, Religie en Militie". Het geloof was toen niet iets dat een zelfstandige rol speelde, maar iets dat beantwoordde aan de "daden Gods" in de geschiedenis van ons land. Als men streed, dan streed men voor de vaststaande erfenis die onvervangbaar was door iets anders. Dat is volgens vele moderne "orthodoxe christenen" voorbij. We zullen het nu moeten doen met het aanwezig geachte geloof. Maar moeten we ons dan niet de vraag stellen of God Zich voor dergelijke karretjes laat spannen? Het geloof van de Nederlandse christenen stelt namelijk niet bijster veel voor; dat blijkt wel in ons hardnekkig stilzwijgen en ons aanhoudende nietsdoen. Schuurman heeft gelijk als hij vermoedt dat onze geestelijke verlamming de voorbode is van wat ons nog te wachten staat: “Ik ben in de reactie zeer teleurgesteld, omdat ze zo procedureel en slap is. Het verontrust me ook omdat het een teken van verlies aan geestkracht is. Het bestuur zegt blij te zijn dat de leerstoelen niet op alle universiteiten onder druk staan, maar dan beseft men niet wat de consequenties van deze stap kunnen zijn. Als we dit zomaar accepteren, staan ook de andere leerstoelen op de tocht. We raken nu tenslotte al een kwart van onze leerstoelen kwijt." En prof. Schuurman verwijst dan naar het eventuele lot van christelijke media en andere organisaties. Volgens Schuuirman staan dus de christelijke verworvenheden op de tocht en dient het geloof te hulp te komen.

Wie slaapt er niet?

Dat Schuurman, Visscher en vele anderen niet meer weten waar de klepel hangt is duidelijk, maar horen ze nog wel iets luiden? Of horen ze alleen zichzelf en denken ze alleen volgens hun eigen verwachtingspatronen, en zijn ze teleurgesteld als anderen hun daarin niet kunnen volgen? Wie de woorden van genoemde heren goed leest, hoort de taal van buitenstaanders. Tweeërlei buitenstaanders: 1) buitenstaanders op staatkundig-historisch terrein; en 2) buitenstaanders in natuurlijke zin. Beide horen bij elkaar. Wat betreft de eerste vorm van buitenstaander: wie zich als christen uitspreekt over de Nederlandse politiek-maatschappelijke situatie en dat doet binnen de staatkundige setting, kan en mag niet buiten de volgende werkelijkheid om redeneren: dat ons land rechtens en historisch een christelijke natie was en nog steeds is. Men kan dit gegeven natuurlijk verwerpen en verklaren dat dit nooit zo geweest is. Maar dan ontkent men de mogelijkheid dat het christendom blijvend verbonden kan worden met een natie. Ontkent men deze mogelijkheid niet, dan moet men bij zichzelf te rade gaan of men niet bezig is onze natie te verloochenen. Wat betreft de tweede vorm van buitenstaanders, die in natuurlijke zin, moet men zichzelf afvragen in hoeverre men nog onderdeel is van de natuurlijke verbanden als volk en gemeenschap. Zowel aan de politiek-historische als aan de natuurlijke verbanden zijn rechten te ontlenen: rechten om te spreken, kritiek uit te oefenen, in te grijpen als het mis gaat en als er iets ten onder gaat dat vervangen door iets anders maar dan wel op hetzelfde, oude fundament.

De vraag is en blijft dan deze: waaraan ontleent men zijn of haar recht? Ontleent men het recht aan de synthese van de politiek-historische en natuurlijke aspecten: de onlosmakelijke verbintenis tussen gewoonte, Gods Recht en volk i.c. natie? Of ontleent men het recht aan het zelf - nieuw - gecreëerde recht met de daaruit voortvloeiende rechtstoestanden? In het eerste geval spreekt de natuurlijke mens die onvervreemdbare scheppingsmatige rechten heeft. In het tweede geval spreekt een mens mens die - volgens zijn definitie - "natuurlijk" - rechteloos is, omdat het "recht" volgens hem nodig is om de natuurlijke toestand hetzij te ontstijgen, hetzij te beteugelen. We kunnen in het laatste geval denken aan iemand als Thomas Hobbes die de mens reduceerde tot een kleine "Leviathan" die geneigd is zijn medemensen te ver-eten, en die daar de algemene menselijke behoefte aan veiligheid en lijfsbehoud aan vast maakte: de Staat (i.c. het Recht) werd geboren toen mensen hun bevoegdheden tot onder meer "geweld" overdroegen aan een "grote Leviathan": de Staat.

Welke lijn volgt de Nederlandse orthodoxie van dit moment? De klassieke lijn of de "liberale" lijn van Thomas Hobbes c.s.? In alles lijkt het erop dat men de tweede lijn volgt. Dat een Staat weerstreeft zou kunnen worden, dat burgers onvervreemdbare rechten hebben èn onoverdraagbare bevoegdheden hebben inzake geweldstoepassing en rechtstoepassing, is bij de Nederlandse orthodoxie van dit moment nicht im Frage. Onze vraag is dan: waarop pleit men? Op een staatkundig recht dat kan worden ingetrokken en daarna niet meer bestaat? Op een religieus recht dat op een beroep op "medemenselijkheid" pleit voor "ruimte" voor de eigen geloofsbeleving? En is dit religieuze recht dan per definitie "vreemd" aan het natuurlijke? Want als het "religieuze recht" verweven is met de natuurlijke rechtstoestand van ieder mens, dan zouden we niet voor ruimte moeten pleiten, maar voor zeggenschap over het geheel. Of is het religieuze recht wel "vreemd" aan het natuurlijke, maar niet aan het staatkundige? Dus Nederland is nog steeds een onvervreemdbare christelijke natie waar het Goddelijk Recht heerst? Hoe je het ook wendt, ik vrees dat voor vele orthodoxe broeders deze vragen al lang een gepasseerd station zijn. Wie zoals de christelijke politici, pleit voor "ruimte" voor moslimscholen, alleen al vanwege het feit dat wij als christenen ook gebruik maken van dit recht, begrijpt dat men redeneert vanuit de uitzonderingspositie en dat men niet spreekt als gezaghebbende.

Kunnen wij hier concluderen dat men weliswaar het politiek-juridische systeem gebruikt, maar in haar fundamentele kritiek tegelijkertijd ook buiten het systeem staat? Dacht men soms tot nu toe dat dit systeem een systeem van louter en alleen buitenstaanders was en waar men dus zelf als buitenstaander ook bij behoorde en gebruik van kon maken? Zo van: er is een grondwet met haar grondrechten, er is een democratische rechtsstaat die allen beschermt en er is een fatsoenlijke bestuurlijke elite die iedereen gelijk bejegent? Dacht men soms lange tijd dat men in een staat leefde die gelukkig neutraal is? [7] Het lijkt er wel op, al blijft het de vraag waar dit vertrouwen op democratie en rechtsstaat op gebaseerd is en was. Op de constitutie? Maar de schemer rond de zogenaamde vaststaande constitutie is toch allang opgetrokken? De liberale grondwet blijkt immers een illusie te zijn? En blijkt ze niet al die tijd sinds de opstelling ervan een illusie geweest te zijn? Want zolang het gros van de Nederlanders nog enigszins “theocratisch” dacht of in ieder geval handelde, waren de meeste burgers nog in staat om zich neer te leggen bij zoiets als een liberale grondwet en een “democratische rechtsstaat”. Nu de meeste mensen liberaal zijn geworden – of zichzelf als liberaal denkend beschouwen – gelooft haast niemand meer in de liberale verworvenheden. De grondrechten staan bijvoorbeeld ter discussie, de fundamentele mensenrechten worden afgetast in hun elasticiteit in de strijd tegen het terrorisme, alle oude instituties - die de klassieke liberalen als onder Adam Smith zo wezenlijk vonden voor een liberale samenleving, worden afgebroken en ontmanteld, en het vrije ondernemerschap is een farce in het licht van de steeds sterker wordende multinationals. Het geloof in de liberale verworvenheden is in onze tijd ontmaskerd als restgeloof in de pre-liberale restanten. Het nieuwe "liberale" geloof is dat in de liberaliserende processen die grenzeloos van aard zijn: democratisering, globalisering, vrijhandelspolitiek [8]. In het nieuwe liberalisme zijn instituties niet de dragers van de maatschappij (familie, natie-staat en kerk), maar juist obstakels voor verdere ontwikkeling. Niets staat er dus nog vast.

Ik durf het haast niet te denken, maar het zou wel eens dit kunnen zijn dat ons op de been houdt: een vertrouwen in de natuurlijke goedheid van de medemens. Omdat wij niet tot iets slechts in staat zijn, denken we dat een ander daar dus ook niet toe in staat is. Wij geven een ander graag vrijheid en ruimte, dus waarom zou die ander dat dan ook niet aan ons gunnen? Dit vertrouwen in de medemens is onbegrensd. Want waar in onze cultuur geen enkel vast referentiekader over is gebleven, is deze "goedheid" van de mens niet eens relatief van karakter, maar absoluut. Want voor een relatieve goedheid moeten er absolute externe factoren zijn die deze relatieve goedheid in toom houden, en die zijn er niet. Niets staat er meer vast. Ook de constitutie niet, getuige alle voorstellen en plannen tot verandering ervan: gekozen premier, gekozen burgemeester, afschaffing Eerste Kamer en Provinciale Staten, etc. Vertrouwt men dan op de soevereiniteit van ons land; de grens van volk en natie bepaalt de ruimte waarin we met elkaar moeten leven? Maar dan is het gemak waarmee men soevereiniteit overdraagt op supranationale lichamen al een loochenstraffing van dit vertrouwen en daarnaast zijn we opgescheept met een cultuur die èn de notie van afgebakend volk verwerpt èn met een elite die niet in nationale belangen wenst te denken. Men vertrouwt net als het volk Israël in Egypte erop dat de Farao's de verdiensten van Mozes niet zullen vergeten. Wie echter goed luistert, hoort dat men niet de dankbaarheid is vergeten, maar dat men juist zeer ondankbaar (!) is voor de christelijke erfenis en dat men deze ondankbaarheid niet wenst te vergeten!

De vraagt blijft dus waarom christenen blijven “geloven” in deze liberale verworvenheden? En vanwaar komt het vertrouwen dat christenen in actie zullen komen bij voldoende inzicht in de urgentie? Waarop is dat geloof in deze twee zaken gebaseerd? Met het eerste doel ik op dit: waarom neemt men deze rechtsstaat nog steeds zo serieus? En waarom klampt men zich hier nog zo aan vast? Omdat dan anders alles wegspoelt? Terwijl met de vraag naar het geloof in de liberale rechtsstaat een meer historisch-culturele (en zelfs theologische) vraag wordt gesteld, wordt met de tweede vraag naar de mogelijkheid van het in actie komen vooral een vraag gesteld naar de aard van de mens en ook van de gelovige mens. Ik wil duidelijk maken, dat wie de eerste vraag voorbijschiet, kan wachten tot hij of zij een ons weegt wanneer hij meent te kunnen hopen op een “ontwaken”, een “opwekking” of een “activering” van de mens i.c. de gelovige mens [9].

Vaak is datgene dat van buitenaf irrationeel gedrag lijkt, van binnenuit volkomen logisch en voorspelbaar gedrag. Van buiten bezien lijkt het bizar. Ten eerste is het opmerkelijk dat terwijl men in de slechtheid van de mens gelooft, men deze wijsheid wel toepast op zichzelf, maar dat men zich toevertrouwt aan instanties als een overheid die er zelf niet in gelooft! Ten tweede worden de christenen opgeroepen om aan en in hun belangen en verworvenheden te denken. Maar deze oproep impliceert dat mensen eerst eieren voor hun geld moeten kiezen, alvorens iets op het spel te zetten voor zoiets als een leerstoel van de Reformatorische Wijsbegeerte. Want wie wordt gewezen op het feit dat er veel op het spel staat, weegt en wacht eerst zijn eigen belangen en verworvenheden af. Ten derde neemt men klakkeloos aan dat christenen tot ontwaken en tot handelen in staat zouden zijn. Hoewel het tegendeel voortdurend blijkt, namelijk dat christenen niet tot handelen te bewegen zijn, neemt niet het inzicht in deze feitelijke stand van zaken toe, maar daarentegen neemt slechts de frustratie toe. Van buitenaf is de oproep van Schuurman c.s. dus vrij zinloos. Wie gelooft in de democratische rechtsstaat moet dat geloof ook uitstralen en uitspreken. Wie daarentegen in werkelijkheid deze democratische rechtsstaat voor geen cent vertrouwt, dient ook zo eerlijk te zijn om dat uit te spreken. Dit doet men echter niet. En onze vraag is dan: waarom niet? Het antwoord is onthutsend en ontnuchterend tegelijk: men kan niet anders vanwege het geloof in het experiment. Dit experiment heeft ervoor gezorgd dat we nu moeten constateren dat de werkelijkheid van de Nederlandse – en Westerse orthodoxie – er van binnenuit anders uitziet dan van buitenaf. Dit experiment hield in hoofdzaak het volgende in, namelijk dat christenen de oude rechtstoestanden van de oude wereld hebben losgelaten om in het volste vertrouwen en in een blinkend geloof het op een akkoordje te gaan gooien met door mensen gecreëerd recht. De Reformatie en Contrareformatie hadden het christelijke Europa niet gebracht wat ze beloofden. Want werd na Reformatie en Contra-Reformatie de vrijheid niet juist losbandigheid? En werden niet juist de (godsdienst-)oorlogen mateloos? Raakten daarna niet juist al de oude zekerheden en verbanden aangetast en werden ze, zoals het gilde en de bepalingen tegen de rente, niet bij het grof vuil gezet omwille van het gewin? De post-reformatorische tijd bracht een stortvloed van secularisatie, individualisme en economische uitbuiting op gang waar Kerk en christendom niet alleen mede schuldig aan waren, maar waar deze ook vrij machteloos tegenover stonden.

Het tijdperk van de exploitatie

Was het christendom van de middeleeuwen tot een zegen voor Europa en de wereld, na de wederzijdse uitzuiveringen van Reformatie en Contra-Reformatie brak het tijdperk aan van exploitatie van “alles wat wel en geen adem heeft”: mens, dier en aarde. Door de ontgoddelijking van de wereld, met name na en door de Reformatie en Contra-Reformatie, was men namelijk in het Westen in staat met de natuur te experimenteren en wetenschap te bedrijven. Door de introductie van het individualisme, door de nadruk op persoonlijke verantwoordelijkheid, geloof en vrijheid en de loskoppeling van het economisch handelen van de socio-religieuze moraal (bijvoorbeeld in het afschaffen van de “religieuze” gilden) konden mensen en volkeren worden ontworteld en opgejaagd in een proces van politieke en economische kolonisatie. En door de ontmenselijking van de heidenen, hun cultuur en hun rechten, kon er massaal roofbouw en kaalslag gepleegd worden op volkeren, culturen, bodemschatten en sociale verbanden. [10] In plaats van verantwoordelijkheid te nemen (en te zien) als mens èn als christen, gooide het Westerse christendom het over een andere boeg. De kerk ging zich meer en meer met geestelijke zaken bezighouden. Door de loskoppeling van “kerk en staat” kon de zuiverheid van het geloof zeker gesteld worden en worden uitgebouwd. Alleen een vrije kerk was volgens onder meer Kuyper, in staat de her-kersteningsarbeid ter hand te nemen. Los van Staat, volk en andere belangen kon deze kerk zich ten volle richten op haar eigelijke arbeid: mensen bekeren, inspireren en “zalig doen worden”.

In Nederland is dit proces het duidelijkst te illustreren aan de hand van “1815”. Het onthutsende beeld van een christelijke natie die tijdens en na de Franse Revolutie alle rechten uit handen gaf aan een kunstmatige claque - als gehuurde toejuichers in een schouwburg - die wederrechtelijk (!) alle oude zaken vertrapte en omdraaide, werd toen het meest zichtbaar. Terwijl haast iedereen in ons land nog christelijk genoemd kon worden, terwijl het volk enkele jaren daarvoor nog loyaal was aan Oranje en aan de Gereformeerde Kerk, en terwijl dit volk nog steeds een strijdbaarheid en zelfredzaamheid had die haar kon vrijwaren voor elke vorm van revolutie, presteerde het overgeestelijke nieuwe denken het om als christelijke natie de werkelijkheid niet meer te bekijken vanuit de Schepping Gods maar vanuit een sterker fundament dat was gelegd door de Verlichte filosofen en de Franse revolutionairen. Hoewel de scheiding tussen "Kerk en Schepping" (Kerk en "Staat") verdoezeld werd door burgerlijk-vrome termen als “scheiding tussen kerk en staat”, “Rechtsstaat” en “Constitutie”, gaf geen van deze termen nog weer wat men bedoelde. Integendeel. Om tot een democratie te komen, moest eerst het volk worden ontmanteld en worden getransformeerd tot een liberale burgermansmaatschappij. Om tot een Rechtsstaat te komen, moesten eerst alle oude rechten vertrapt en vergeten worden.

Het denken in belangen – met name door christenen – heeft dit proces van afbraak versneld. De Rooms-katholieken hadden baat bij een liberale maatschappij, waarin zij immers hun pontificaat konden herstellen en uit de schuilkerken konden treden. De Joden idem dito. De afgescheiden “gereformeerden” wilden ook maar al te graag af van de bevoorrechte positie van de aloude landskerk: de kerk die na 1815 “Nederlands Hervormde Kerk” heette. Door middel van grote geesten als die van Abraham Kuyper, Groen van Prinsterer en Schaapman, maar met name die van Kuyper, zette de transformatie van de werkelijkheid tot de moderne wereld zich door tot op theologisch en staatkundig vlak. Kerstening werd in plaats van uiterlijke knechting van volkeren en "het inrichten van de samenleving op een christelijke manier" bij Abraham Kuyper tot het verbinden van persoonlijk geloof aan politiek handelen [11]. Verbond en uitverkiezing hadden niets meer van doen met volk en geschiedenis, maar uitsluitend nog met vrome zielen. De gelovigen werd door Kuyper geleerd om in eigen belangen te denken, omdat de overheid het algemeen belang wel in de gaten hield [12].

De wereld van de dagelijkse realiteit werd aangevuld met een synchrone wereld: die van het geloof. Met de hoop en verwachting dat door de zuivere stellingname achter de antithese Nederland, en daarna de wereld, zou kunnen worden gewonnen (“gekerstend”) bewilligde men in een loslatingsexperiment van 1815. Het antirevolutionaire denken was weliswaar niet typisch Nederlands of typisch protestants, maar kwam wel het duidelijkst tot uiting in ons land. In dit land ontstond dit denken namelijk bij volkomen gebrek aan noodzaak en dwang in de vorm van revoluties, volksopstanden of grote maatschappelijke crises [13]. Het Nederlandse volk was niet antirevolutionair (geen mens is van nature antirevolutionair), maar werd zo gemaakt om het experiment door te voeren tot in haar volle consequentie. De tijdgeest moest niet worden weerstreefd, maar avant-gardistisch worden vooruitgesneld en geanticipeerd. James Kennedy in Nieuw Babylon in aanbouw spreekt over een typisch Nederlandse karaktertrek, nl. die van de mythe van de onafwendbaarheid van de tijdgeest. Nederlanders zijn “gevoelig voor de onvermijdelijke wegen van de geschiedenis” en daardoor in staat om plotsklaps radicale wendingen door te voeren in hun standpunten met daarbij wel dit in het achterhoofd: Nederlanders achten het “onmogelijk om terug te gaan in de tijd”. [14]

Het mislukte experiment

Dit experiment is dus faliekant mislukt. En wie dit niet ziet, maar daar rustig op door denkt te kunnen borduren is stekeblind en slaapt zelf. Want nu – voor het oog der verontrusten! – het vertrouwde postrevolutionaire systeem in elkaar begint te zakken, lijken sommigen wel op te schrikken omdat er belangen op het spel staan, maar in feite blijft men rustig verder slapen. Ook prof. Schuurman, ds. W. Visscher en al die anderen die verontrust zijn. Ook wie meent te kunnen bidden om een geestelijke opwekking zonder rechtsherstel slaapt, want wie principieel kan leven bij een Staat zonder Schepping kan diep in zijn hart niets beginnen met wat voor “opwekking” dan ook. En wie denkt dat christenen samen sterker staan slaapt ook. Toen bijna het gehele land nog christelijk was, werkte dit al niet. Zou het dan nu wel werken, nu we een kleine minderheid zijn geworden? Hoe komt het dat de succesformule van de antirevolutionaire move zichzelf zo lang heeft versterkt en overleefd? Doordat ze ons zoveel gaf: dromen, illusies, radicaliteit, vrede en welvaart, zonder ook maar werkelijk zelf geschonden te worden?

Wie de geestelijke en morele ravage beziet in kerk en staat kan niet anders concluderen dat de antirevolutionaire houding zichzelf heeft overleefd, maar we vermoeden dat men het zelf nooit zal toegeven. Wie alleen al het vraaggesprek leest met prof. Dr. Roel Kuiper in het Reformatorisch Dagblad van 8 augustus j.l. [15], weet genoeg. Als introductie van het belangrijke internationale congres van de Reformatorische Wijsbegeerte over ethiek, dat halverwege augustus in het Brabantse Hoeven gehouden werd, stond er in dit kranteninterview een onbegrijpelijk en gortdroog verhaal te lezen bij monde van prof. R. Kuiper. Uit niets in zijn verhaal bleek dat voor hem als reformatorisch wijsgeer de nood aan de man is. Dat het christendom, de christelijke wijsgeren en dus ook hijzelf onderdeel uitmaken van de crisis in cultuur, godsdienst, filosofie en dus ook in de ethiek. Integendeel, in plaats van een scherpe observatie werd de lezer getuige van de kleine accentverschuivingen binnen de reformatorische wijsbegeerte, de afgelopen 70 jaar. Kuiper: “De reformatorische wijsbegeerte, die haar inspiratie ontleent aan A. Kuyper, H. Bavinck en H. Dooyeweerd, richtte zich veel meer op systematische reflectie op de structuur van de werkelijkheid (als schepping) en de vragen rond kennis en wetenschap. Intussen heeft de reformatorische wijsbegeerte haar blikveld behoorlijk verbreed en houdt zij zich bezig met een breed spectrum van wijsgerige, maatschappelijke en ethische vragen.”

Houdt de Reformatorische Wijsbegeerte zich nog wel of niet meer bezig met de structuur van de werkelijkheid? Uit de opzet van het congres bleekt dat in ieder geval niet. Op dit congres zou namelijk de ethiek op een drietal niveaus wordt besproken: de persoon, de (professionele) praktijk en de samenleving als geheel. Verder zou er aandacht worden geschonken aan de “aan populariteit winnende deugdenethiek”, dat is “de morele vorming van de persoon.” En daarbij komen dan weer thema’s aan bod als “levenskunst, integriteit, ontwikkeling van beroepsnormen”. Als de werkelijkheidsstructuur hier in vervat ligt, dan hangen de “gronden” van Roel Kuiper wel erg ver boven de “grond” waarop de meeste – zo niet alle – mensen zich bewegen. Volgens Kuiper is de ethiek zelf onderdeel van de morele crisis geworden: “Ze kan namelijk geen richting meer wijzen, onzeker als ze is over de eigen gronden.” Maar wat zijn dan de gronden die de orthodoxe filosofen ons aanwijzen? Nog onduidelijker maakt Kuiper het door te stellen: “De Verlichting heeft niet gegeven wat ze beloofde: vrijheid en onafhankelijkheid. Ze heeft de mensen dieper in het moeras getrokken. Het hooggeroemde vrijheidsdenken, de individualisering, de autonomie en de zelfbeschikking hebben de ethische problemen alleen maar vergroot. De diepere beginselen van onze westerse cultuur zijn niet bij machte geweest de crisis te overwinnen. De morele crisis van onze tijd is diep, omdat ze gepaard gaat met een fundamentele twijfel aan universele normen. Het postmodernisme laat zien dat nu iedereen zijn eigen ethiek construeert.”

Wat zijn deze “diepere beginselen van de Westerse cultuur"? Valt daar het christendom buiten? Kent het christelijke Westen dan geen vrijheidstraditie? Is er dan geen enkel verband te ontdekken tussen christendom enerzijds en “individualisering, de autonomie en zelfbeschikking” anderzijds? Kuiper lijkt dat te suggereren. Het vertrouwen in discussie, bezinning, beraad, eigen geloof en netwerken vormen de pijlers van “heel christelijk Nederland”. Vormen dan “discussie en debat op en in tal van christelijke congressen en netwerken” dan het orthodoxe landschap van redding en urgentie? Wie de woorden van Schuurman, Kuiper en anderen goed leest, ziet dat men los staat van de werkelijke wereld. Men is decadent geworden of aan het worden. Kuiper spreekt over de diepere beginselen van de Westerse cultuur alsof het christendom daar geen deel aan heeft en dus ook geen schuld aan de crisis heeft! Prof. Schuurman schrijft na zijn verzuchtingen over “christelijk Nederland” een groot artikel over verantwoordelijkheid, waarin hij stelt dat er in onze tijd behoefte is aan een “ethiek van de verantwoordelijkheid” [16]. Maar waar lezen we dat Schuurman c.s. zelf ook de verantwoordelijkheid nemen voor de malaise waarin we beland zijn? Nergens. Christus heeft geen vuile handen, wij dus ook niet? Het antithetische staan aan de andere kant van de lijn heeft doperse trekjes. Het was interessant om te lezen hoe, op de genoemde conferentie over ethiek, prof. Richard Mouw een tegenstelling creëerde tussen dopers denken en Kuyperiaanse denken, volgens het geijkte schema wereldmijding vs. “cultuuropdracht” [17]. Maar toen kwam het: ook het Kuyperiaanse denken had zijns inziens een piëtistische kern. De focus op het individu ten koste van verbanden als volk en kerk en de uiteindelijke focus op de staat ten koste van de zogenaamde soevereiniteit van de kringen, maakte Kuyper dus tot een modernist in het dagelijkse leven en een piëtist in de binnenkamer.

"Niet verantwoordelijk zijn, maar er een draai aan geven”, lijkt zo het levensdevies. Steeds weer wat nieuws bedenken of zoals een Balkenende de vertrouwde bezwerende formule’s als mantra’s herhalen. Meer netwerken, meer oecumene, meer bezinning, meer beraad, meer gebed, meer verantwoordelijkheid, meer enz. enz. Het zijn de kreten van de beschouwer en niet van de deelnemer. Een beschouwer zet mensen weg als “atheïst”, “liberaal” of “individu”. Voor de deelnemer zijn dit soort benamingen slechts aanhangsels. Primair is iemand een volks- c.q. verbondsgenoot, of een medeschepsel, of een mens met concrete benoembare eigenschappen. De beschouwer spreekt over een “ethiek van de diversiteit” zoals minister Donner. Of krijgt het niet over zijn lippen om te zeggen “regering bij de gratie van Christus” want dan zou Christus met geweld geassocieerd kunnen worden [18]. Een beschouwer zet de vrijheid bovenaan: van het individu [19], van het geweten [20] en wat nog meer [21]. Wie het antirevolutionaire model eigen maakt is een beschouwer geworden. Die heeft zichzelf van de natuurlijke basis losgesneden. Eerst wordt de natuurlijke basis weggezet als iets “lagers”, en later verdwijnt het lagere helemaal tot de rand van het politieke spectrum: de private sfeer. Niet de familie is dan de basis van de maatschappij, maar noties als solidariteit, veiligheid en vertrouwen [22]. Wie het gewoonterecht verlaat als basis van recht, orde en leven, en dat inwisselt voor gecreëerd postrevolutionair recht heeft de natuurlijke basis van zich vervreemd. We willen dit illustreren met een enkele gedachte naar aanleiding van een uitspraak van Alexis de Tocqueville.

Een ander "verlies"

Volgens de negentiende-eeuwse Franse politiek filosoof Alexis de Tocqueville komen goede zeden voor goede wetten. Frits Bolkestein wees daar enkele jaren geleden al op in zijn oproep voor de noodzaak van een zogenaamd bezielend verband voor onze maatschappij. En onlangs deed minister van justitie Donner vergelijkbare uitlatingen op het onlangs gehouden Ethiek-congres van de Reformatorische Wijsbegeerte in Hoeven [23]. Vergeleken bij de insteek van De Tocqueville is de interpretatie van Donner uiterst schamel. Volgens de minister zijn ethiek en burgerlijke moraal essentieel voor elke samenleving: “Dit construeert het vertrouwen in de publieke sfeer”. Alexis de Tocqueville bedoelde veel meer: goede zeden komen vanachter de barricades van democratie, revolutie en ongeloof. Als vroeg negentiende-eeuwse Fransman vergeleek hij de democratie van Frankrijk met die van de Verenigde Staten. En de verschillen waren volgens hem groot. Was Frankrijk in feite verworden tot een groot geworden “Parijs”, al onder de koningen, Amerika werd nog gevoed vanuit de basis van het leven: lokaal èn religieus. De Tocqueville doelt met “zeden” op iets wat we het beste kunnen omschrijven als gewoonterecht. Goede wetten worden niet gemaakt, maar ontstaan vanzelf in het leven [24]. Moderne wetten komen niet meer voort uit het leven, maar willen dit leven juist sturen. Donner – en wij – hebben, van datgene waar De Tocqueville op doelde, gemaakt: wetten kunnen wel veel, maar niet alles bestrijken. Wetten worden gemaakt als algemeen geldende regels, terwijl op het terrein van de micro-ethiek een fijnmazig systeem aanwezig moet zijn: persoonlijke ethiek. Hoewel allebei de denkers, Donner en Bolkestein, getypeerd zullen willen worden als moderne denkers, verraadt de insteek van beider heren toch hun afkomst. Bolkestein schrikt er niet voor terug om terug te grijpen op het negentiende-eeuwse “liberale” burgermansideaal van Holland als een bezielde samenleving. Donner grijpt als antirevolutionair politicus terug op de Kuyperiaanse notie van diversiteit. Vandaar ook zijn pleidooi op het genoemde congres: “Voor een ethiek van de diversiteit”.

Voor de nazaat van de antirevolutionairen is de eenheidsnatie op z’n minst problematisch. In de lijn van Kuyper zoekt Donner eenheid van volk en natie, maar een eenheid van handelen in diversiteit. Nadat Kuyper de samenleving als geheel had losgelaten in de antithese, hebben zijn vrijzinnige nazaten vanuit de werkelijkheid van de antithese zich voortdurend aangepast aan het liberale initiatief. Terwijl het ideaal “calvinisme” als bron voor een gemeenschappelijke ethiek op een faliekante mislukking uitliep, begon onze toekomst steeds meer in het ideaal “Europa” te liggen. En in het nastreven van een maatschappelijk en staatkundig evenwicht dat nog in staat is te beheersen en de verschillen te overstijgen. De mooie formuleringen verdoezelen een levensgroot probleem: het "verlies" van de natuurlijke basis. Waar wetten niet meer uit het leven ontstaan als "gewoonterecht", maar functioneren in kunstmatige gemeenschappen, is niet alleen de rechtsbasis verlaten als politiek-historische realiteit, maar is ook de natuurlijke basis van ons "handelen" verlaten. Handelen wordt in alle opzichten "gestuurd". Het verlaten van de natuurlijke (= sociobiologische) basis van ons recht en wat daar mee samenhangt, kon wel eens een grotere verklaring voor het gebrek aan handelen bieden, dan de politiek-historische verklaring. Maar het verlies aan natuurlijke basis is niet te verklaren zonder het verlies van de politiek-historische basis [25].

Beide benaderingen, die van Donner en die van Bolkestein, maar het meest nog die van Donner – liggen mijlenver verwijderd van de realiteit waar De Tocqueville op wees. Waar diversiteit van gewoonte is, en de ethiek tot handelen is gereduceerd [26], kan de gewoonte – het gewoonterecht – geen recht meer schenken en onderbouwen. Het sociobiologische en biopolitieke aspect dat we eenvoudigweg kunnen benoemen als “natuurlijk leven” is dan vreemd geworden. In een cultuur die als geheel "anti-revolutionair" kan worden bestempeld, staat zowel de vervreemding van de oude orde, als van het leven zelf centraal. Deze vervreemding geldt voor de gehele Westerse cultuur [27]. Want ondanks de outburst van de (Franse) Revolutie, werd deze uitbarsting nog lange tijd getemperd door zogenaamde vaste "beginselen" van wat voor aard dan ook: religieus, constitutioneel, economisch, etc., die vaak onderdeel uitmaakten van één of andere vorm van vooruitgangsmodel. Sinds de morele en culturele vooruitgangsidee is gesmoord in twee wereldoorlogen, en de techniek het vooruitgangsproces heeft overgenomen, ontpopt het antirevolutionaire model zich meer en meer als een vertraagd revolutiemodel waarin de vervreemding steeds meer de werkelijkheid zelf uit gaat maken [28]. De goede zeden – d.i. dus het gewoonterecht i.c. de gewoonte – komen niet alleen voor de goede wetten. De goede wetten die uit het leven zelf opkomen, komen ook voor een gezonde democratische rechtsstaat. En zonder de zogenaamde niet-democratische wetten die op hun beurt weer voortkomen uit de niet-democratische zeden wordt het helemaal niets met een zogenaamde democratische rechtsstaat. En als de orthodoxie er niet achter komt dat deze "zeden" voortspruiten uit de natuurlijke basis van de scheppingswerkelijkheid, wordt het ook niets met de handelingsbekwaamheid van "christelijk Nederland". Het antirevolutionaire principe, van voortdurende aanpassing aan de willekeur van de revolutionairen, verhindert ons om door te stoten tot de wortel van het probleem: de vervreemding van de natuurlijke basis. Deze basis alleen kan een mens de zekerheid en de rechtszekerheid verschaffen die nodig is om te handelen als dit urgent is, zonder daarbij belemmerd te worden door belangen, verworvenheden en bewustzijnsblokkades [29].

Bekering of stikken in het eigen gelijk?

Enkele jaren geleden probeerde Andreas Kinneging na zijn vertrek bij de VVD aansluiting te vinden bij de kleine christelijke partijen en bij een organisatie als de Reformatorische Wijsbegeerte. Zijn poging liep uit op een teleurstelling. Een zinsnede die hij toen bezigde, heb ik onthouden: “Stikken in het eigen gelijk”. Kinneging duidde op de houding van de kleine christelijke partijen die volgens hem nog steeds de urgentie van de situatie op moreel en cultureel gebied niet in de gaten hadden. Hij kon wel eens meer en meer gelijk krijgen. Niet alleen is er het politiek-religieus en ideologisch “gelijk” waarin de orthodoxie “stikt”, ook is er het “verstikkende” woud van belangen, clubs en zogenaamde verworvenheden die elk initiatief in de kiem smoort. Altijd is er weer een of ander truttig perspectief of prutserig initiatief te bedenken. Maar nooit is er werkelijk de nood aan de man.

Laat het daarom maar allemaal verdwijnen: ChristenUnie, Evangelische Omroep, SGP, Reformatorische Wijsbegeerte, Gereformeerde Bond, Evangelische Alliantie, enz. enz. Ze leren het toch niet en ze willen het niet leren. Laten ze in hun netwerken gaar sudderen. En laten ze elkaar op hun bezinningsconferenties gaar jeremiëren. Want wat moeten christenen nu in concreto doen, volgens al deze lieden? Meer en beter opkomen voor eigen belang, zoals Schuurman lijkt te stellen? Meer bezinning en strategisch beraad, zoals Visscher voorstelt? Maar wat voor indruk maakt het om op te komen voor eigen belang? En met wie moeten we ons strategisch gaan beraden? Onder wie moeten we ons qua leiderscapaciteiten of inzichten gaan scharen? Wie van genoemde instellingen betwist openlijk het recht van de overheid om zich te bemoeien met zaken als opvoeding, straf, onderwijs, cultuur, etc. etc.? En wie durft gezagsdragers te beschuldigen de oude verbonden, de oude rechtsbasis en oude waarheden los te hebben gelaten? Niemand. Men kiest eieren voor zijn of haar geld. En daarom gelooft ook niemand van het orthodoxe volk dat iemand werkelijk bereid is zijn of hun eigen hachje op het spel te zetten voor de belangen van de gewone man. Wie alleen al naar het kerkelijke plaatje kijkt, en naar het trouweloze gedrag van talloze leidslieden, zal toch moeten erkennen dat het volkomen begrijpelijk is dat de basis voor zulk vertrouwen ontbreekt.

Slotsom: tijd voor een ander en ouder geluid

Een natuurlijk mens is tot handelen in staat omdat hij zich niet steeds hoeft af te vragen of iets wel of niet mogelijk is: hij doet gewoon wat hem ingegeven wordt vanuit de verbanden, de traditie, de religie en door "wat hij op zijn klompen kan aanvoelen"; hij handelt dus in de weg van het aloude gewoonterecht. Voor de oude gelovige lagen Recht, Religie, Verbond en natuur nog in elkaars onlosmakelijke verlengde: het leven was immers één? Wij als moderne orthodoxen hebben de band met deze zaken doorgesneden en vervangen door kunstmatige verbanden en een kunstmatige natuur waarin alles los staat van elkaar. De reflectiemachine van het antirevolutionaire experiment maalt maar door en vermaalt elke sprank van dapperheid, moed, eer en roem. Wat ervoor in de plaats is gekomen is: ootmoed, bewogenheid en betrokkenheid. Het zijn abstracties die de natuurlijke mens als schepping Gods verlammen en de stilte indrijven. Het antirevolutionaire experiment, dat zich in onze tijd vooral manifesteert als missionair experiment, heeft onze cultuur het moeras ingetrokken van postrevolutionaire illusies. Daarmee heeft ze met de natuurlijke mens ook de geestelijke mens vermoord. En dat is funest gebleken voor zowel de Kerk als voor de Schepping (Staat). Is het is daarom niet tijd voor “nieuwe” en andere - meer “pre-moderne” - organisatievormen? Vormen die ons tegelijkertijd terugvoeren op de fundamenten van recht, historie, religie en lichamelijkheid. Vormen die de versluiering en verstikking van onze tijd willen opheffen door zaken als verantwoordelijkheid, bewogenheid en betrokkenheid te elimineren ter wille van iets beters. De natuurlijke basis van onze specifieke (!) Nederlandse situatie en maatschappij moet opnieuw gedefinieerd worden. Dat wat voor elke vorm van bewustzijn, belang en verworvenheid aanwezig is moet verbonden worden met dat wat dit alles bovenuitgaat. We moeten weer terug naar de samenlevingswerkelijkheid waarin het onmogelijk is om er “geen onderdeel van uit te maken” of te spreken in termen van “individualiteit” en “eigen belang”. Om weer te kunnen handelen zijn dus twee dingen nodig:

1) Een terug (willen) gaan naar de pre-revolutionaire basis van het Recht Gods en (!) van het gewoonterecht en daarmee terug willen gaan naar de natuurlijke basis van de mens.

2) Het elimineren van het verstikkende veld van antirevolutionaire belangen en verworvenheden.

Bij het "elimineren" van punt 2 kunnen we denken aan het opdoeken van de Reformatorische Wijsbegeerte en vele andere instellingen die een eigen leven zijn gaan leiden. Een "moeilijker" punt is het eerste: het terug gaan naar de oude basis. Is het tweede punt in feite een pleidooi voor de methode van de praktische inductie: door het verdwijnen (elimineren) van het overbodige wordt de essentie weer zichtbaar; het eerste punt bepleit in feite de methode van de deductie: vanuit de basisinstellingen weer tot een totaalplaatje komen. Deze basisinstellingen zullen weer moeten worden geherdefinieerd met het oog op het geheel.

Dit geheel dient dan de volgende aspecten te hebben: 1) met het oog op de eenheid in gelaagdheid; dit aspect behelst dus de in dit artikel aangestipte eenheid van het politiek-staatkundige en het natuurlijke. Daarnaast noemen we nog twee zaken die we in dit artikel even opzij hebben gezet voor een volgende keer: 2) met het oog op de presente realiteit van het geheel van de Bijbel; 3) een integrale benadering van de afzonderlijke basisinstellingen als structureel onderdeel van de gehele maatschappij, het gehele volk en de gehele cultuur. We zullen bijvoorbeeld de "Kerk" opnieuw moeten definiëren met het oog op "volk en natie". "Familie" idem dito met het oog op "Großfamilie en maatschappij". "Man" en "natuurlijke mens" met het oog op "openbaring en maatschappijstructuur". Etc. etc. Deze benadering verdraagt zich niet met de politiek-correcte en humanistische manier van denken van de orthodoxe leidslieden van dit moment. Wie zich bijvoorbeeld focust op het "geweld in de man", zoals prof. Maarten Verkerk deed [30], om daarna het kwaad in de man te traceren, miskent daarmee "de gewelddadige man" als schepping Gods. En die vertroebelt daarin zijn blik tegenover de natuur en de geschiedenis die vol is met geweld, en zal proberen zijn "verholen weerzin" tegen de Bijbel en de "gewelddadige daden Gods" in dit boek op een vrome wijze te camoufleren en weg te exegetiseren.

Dat we daar nog lang niet aan toe zijn, illustreren de reacties van ds. W. Visscher en prof. E. Schuurman. En nog meer de in het artikel (en in de noten) aangehaalde stemmen van de reformatorische hoogleraren Roel Kuiper, Maarten Verkerk en Jan Hoogland [31], maar ook die van iemand als dr. C.S.L. Janse, oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad, om iemand uit geheel andere hoek te noemen. Wordt het niet tijd dat "christelijk Nederland", inclusief Visscher en Schuurman!, zich distantieert van de halfvergane erfenis van een antirevolutionair denken dat steeds waanzinniger vormen begint aan te nemen? Alleen zo zullen we weer in staat zijn om te handelen. Om de daarvoor benodigde zekerheid en kracht en legitimiteit te herwinnen. Tot die tijd zijn de revolutionairen, dierlijken en ongelovigen gewoon sterkere mensen dan zij die het Oude Europa willen redden. In het gaan van de noodzakelijke weg tot herontdekking van het ambtelijke dragen van de samenleving en de schepping door christenen, zullen we maar niet teveel moeten luisteren naar de geijkte leidslieden. Zij vertolken problemen en oplossingen van een negentiende eeuw en haar nasleep. Wie dit toch doet en het spoor van deze lieden bewandelt, is bezig zichzelf in het slop te werken. Die zal bij een “werkelijk” ontwaken bemerken voor altijd uitgespeeld te zijn. We moeten niet alleen profetisch en priesterlijk durven zijn zoals hoofdredacteur P.A. Bergwerff van het Nederlands Dagblad het onlangs stelde [32], maar ook het koningschap weer op ons durven nemen. Alleen zo zullen we weer echte mensen worden in een echte wereld: zonen des donders zal dan opnieuw onze naam zijn. Want niet zij die slapen zullen verdoemd zijn [33], maar zij die ontwaken zullen opstaan tot de strijd.

Noten

[1] Onwillekeurig gingen mijn gedachten naar Jezus’ woorden in Gethsémané: “Slaap nu voort en rust!” waarvan de theoloog Klaas Schilder fijntjes opmerkte, in zijn Licht in den Rook, Delft 1926, p. 191v., dat deze woorden gericht waren tot “de zonen des donders” (Markus 3: 17). De zonen van God – des donders – mogen verder slapen, tenminste, tot het moment waarop ze niet verder kunnen slapen: het moment dat zij komen die Jezus willen gevangennemen om hem later te doden. De vraag is nu niet: “hebben wij reden om te slapen?”, maar: “hebben wij, net als de discipelen, ook toestemming om te blijven slapen, tot we gewekt zullen worden?” En dat laatste is nog maar de vraag. Het is nog maar de vraag of wij wel genoeg geloof hebben, als de discipelen het hadden. Om bij Jezus te blijven. Om tegen een overmacht het zwaard te trekken omdat Christus bij ons is. Zeker, het verloop van de geschiedenis “breekt” deze sterke zonen des donders, maar later zullen deze mannen weer worden hersteld.

[2] Christenen laten zich de kaas van het brood eten in het Nederlands Dagblad d.d. 11/08/2005; en Christenen verliezen strijdbaarheid door Marc Janssens in het Nederlands Dagblad d.d. 11/08/2005. Het verweer van de Reformatorische Wijsbegeerte richting prof. Schuurman riep begrijpelijkerwijs irritatie op bij Schuurman en anderen Wat wil je ook als het bestuurslid J. Haak van de Reformatorische Wijsbegeerte niets anders weet te zeggen dan: “Wij vrezen de wetstekst tegen ons te hebben. Bovendien is het de vraag, welke strijdmethode nu het beste is. We kunnen wel onze voet tussen de deur zetten en juridisch proberen behoud van de leerstoel af te dwingen. Maar dan komen we terecht in een omgeving die ons niet positief gezind is en belanden we als het ware in een reservaat. Het is van belang om met wijsheid te opereren." Verder ligt het volgens Haak aan het stoffige imago van de Reformatorische Wijsbegeerte: “We zijn bezig om dat te veranderen”; Bron: Juridische aanpak behoud leerstoel een reactie van bestuurslid Ref. Wijsb. Joop Haak op de kritiek van Schuurman in het Nederlands Dagblad d.d. 11/08/2005. Saillant detail hierbij is dat werkzaam aan de filosofische faculteit in Groningen (waar als eerste de leerstoel Reformatorische Wijsbegeerte werd opgedoekt) ene dr. E. Evink is, tot en met 1998 redactielid van Beweging van de Reformatorische Wijsbegeerte. In 1993 interviewde hij nog the coming man Jan Hoogland in Geloof in Europa, thans is hij een geloofsafvallige waar over wordt gezwegen sinds zijn "vertrek". Wij vragen ons af: wat zou zijn rol in dit geheel zijn geweest: positief of negatief.

[3] Stille tocht begin van nieuw ontwaken door Marc Janssens in het Nederlands Dagblad d.d. 12/04/2001.

[4] Het is te stil in christelijk Nederland, in het Reformatorisch Dagblad d.d. 30/06/2005.

[5] Bron: persoonlijk telefoongesprek met ds. W. Visscher.

[6] Actie tegen RVU moet tot verootmoediging leiden door Piet H. de Jong in het Nederlands Dagblad d.d. 17/06/2005.

[7] Vergelijk hier de discussie rond de gemene gratie leer waar S.J. Ridderbos iemand als K. Schilder ervan beschuldigt de schepping als neutraal te zien. Ridderbos koppelt er echter een "algemene genade" aan vast vanuit zijn vooronderstelling van algemene doemwaardigheid. Het is mij dan ook steeds meer de prangende vraag in hoeverre beide opstellingen orthodox te noemen zijn. Zie Rondom het gemene-gratie-probleem, Kampen 1949.

[8] Een duidelijk voorbeeld van de "gelovige" in het moderne "liberalisme" is te zien in het beleid van de Amerikaanse regering van Bush. Lees voor een scherpe constitutionele kritiek op Bush' beleid Claes G. Ryn, America the Virtuous - The Crisis of Democracy and the Quest for Empire, New Brunswick, NJ/London, 2004, 2e druk.

[9] Ik verwijs hier naar het verderop aangehaalde Kuyperiaanse motief van "kerstening door bekering i.c. wedergeboorte" (zie ook noot 11) in tegenstelling tot het klassieke kersteningsbegrip dat "christianisering van bovenaf" kon behelzen. Het bekerings- of wedergeboortemotief is ook terug te vinden in de Wijsbegeerte der Wetsidee van Herman Dooyeweerd. De uitgangspositie van de "verlossing" in de "wortelwerkelijkheid" Christus en de kennis daarvan door de wedergeboren mens, zijn beide illustratief voor de omslag in de Nederlandse orthodoxie dat zo haar zwaartepunt verlegde van de natuurlijke en historische gegeven (evidente) kennis, naar de in de geloofszekerheid gegronde kennis. De frontale aanval de laatste jaren op het fenomeen "conservatisme" en op de daarmee verwante deugdenleer zijn deels hierdoor te verklaren; het is opvallend hoe vaak het christelijke bekeringsmotief in dezen werd en wordt gebruikt. In dit (culturele) licht is de toenemende aandacht voor de opwekkingstheologie niet zo vreemd.

[10] Lees hiervoor het werk van John Gray, met name diens Strohonden – Gedachten over mensen en andere dieren, Amsterdam 2003 & Al-Qaida en de moderne tijd, Amsterdam 2003

[11] A. Kuyper, Ons Program Amsterdam 1879, p. 159, 160

[12] A. Kuyper, Ons Program, p. 410, en Revolutionaire Staatkunde I, Kampen 1916, p. 538

[13] Het enige dat misschien iets weg had van een nationale crisis was de opstand van 1830, waarbij België ontstond. Toch is het maar de vraag in hoeverre het Groot-Nederland een Nederlandse zaak was, het volk als een zaak van "nationaal belang" opgedrongen, of slechts een uitvinding van het Weense Congres, door Koning Willem I graag aangegrepen ten bate van persoonlijke macht en aanzien. De Nederlandse desinteresse voor de historische en constitutionele zaak laat zich ook als volgt illustreren: Nog in 1789 was er vanuit de Belgische (Vlaamse) anti-Oostenrijkse oppositie, bij monde van de Brusselse advocaat Hendrik van der Noot, een toenadering gedaan richting ons land. Hierbij legde Van der Noot zelfs "veel nadruk op het 16de-eeuwse precedent." Maar de Hollandse Raadspensionaris Van de Spiegel "voelde niets voor het plan van Van der Noot om de tweede zoon van Willem V tot stadhouder van een vrije Zuidnederlandse Republiek uit te roepen. De mogelijkheid tot hereniging van de Bourgondische landen scheen hem een dwaze droom; niet zozeer de religie als wel de handel, dat wil zeggen het Noordnederlandse commerciële imperialisme en de sluiting van de Schelde verboden het." (Bron: E.H. Kossmann en E.H. Krull, Geschiedenis der Nederlanden 3 - 1780/1970, Amsterdam-Brussel 1977, p. 18v.) Het negeren van de historische en constitutionele basis door de Nederlanders kreeg later, in 1815 een vervolg. Terwijl in 1790 in de zuidelijke Nederlanden terug werd gegrepen op het Plakkaat van Verlatinge (Brabant) of op de Amerikaanse Articles of Confederation uit 1781, die op hun beurt een verbeterde editie van de Unie van Utrecht van 1579 waren, ruimde men in het noorden van de Nederlanden de erfenis in rap tempo op. Interessant voer voor historici is dat in Vlaanderen tot aan de Tweede Wereldoorlog een brede onderstroom was die dikwijls teruggreep op de historie en de basis van de Republiek der Verenigde Nederlanden.

[14] James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw - Nederland in de jaren zestig, Amsterdam 1997, 2e druk. Op p. 17 noemt Kennedy twee komische voorvallen in de geschiedenis waaronder dat van Koning Willem II die in 1848 in één nacht van conservatief liberaal werd. Op p. 216 noemt Kennedy het verschil tussen Nederlanders en Amerikanen: “Amerikanen kunnen, anders dan de Nederlanders, terug gaan inde tijd. Voor veel Amerikanen, die de ontwikkelingen van de jaren zestig betreurden, was de nalatenschap van die periode omkeerbaar. (…) Herstel was niet alleen gewenst, maar leek mogelijk en zelfs natuurlijk te zijn.”

[15] Nadenken over christelijke ethiek – “Christenfilosofen wereldwijd bezinnen zich op vraagstukken van mens en samenleving”in het Reformatorisch Dagblad d.d. 08/08/2005 door K. van der Zwaag.

[16] Prof. Dr. Ir. E. Schuurman, Ethiek van verantwoordelijkheid uitwerken in Reformatorisch Dagblad d.d. 17/08/2005, de tafelrede gehouden op het internationaal symposium over ethiek van de Stichting Reformatorische Wijsbegeerte in het Brabantse Hoeven. In hoeverre zou prof. Schuurman zich verantwoordelijk voelen voor de christelijke zaak indien men bedenkt dat zijn opvolger in Eindhoven prof. Maarten Verkerk is? (zie noot 26)

[17] Enkele woorden van prof. Richard Mouw staan in het verslag in het Reformatorisch Dagblad d.d. 16/08/2005, Donner bepleit ethiek van diversiteit.

[18] A. Kuyper, Pro Rege I, Kampen 1911, p. 120-122.

[19] Over de “soevereiniteit van de enkele persoon”, A. Kuyper, Het Calvinisme, Soesterberg 2002, p. 116v.

[20] Over de vrijheid van geweten, Het Calvinisme, p. 112v.; over de soevereiniteit van het geweten, Het Calvinisme, p. 117.

[21] Over de vrijheid van de kerk, A. Kuyper, Geworteld en gegrond, Amsterdam 1870, p. 26 en 30v.; over de doorsnijding van de band tussen kerk en staat, calvinisme, Het Calvinisme, p. 109v.; over het particulier initiatief, A. Kuyper, Pro Rege III, Kampen 1912, p. 146.

[22] 23 oktober 2000, lezing Bolkestein over Politiek & moraal. Een citaat: “Daarbij zou bijvoorbeeld moeten worden gesproken over de rol van het gezin in het bijbrengen van een besef van normen en waarden. In landen als Engeland en de Verenigde Staten is dit debat reeds lang aan de gang. Een aantal vooraanstaande Amerikaanse academici, van de communitarist Amitai Etzioni tot de door mij zeer gewaardeerde Francis Fukuyama, heeft onlangs een verklaring uitgegeven over het belang van het gezin en het huwelijk voor een vrije gemeenschap. In Nederland lijkt een dergelijk initiatief vooralsnog ondenkbaar.”

“Toch is dat niet altijd zo geweest. In het eerste beginselprogramma van mijn partij uit 1948 stond in artikel 10 nog geschreven dat "de Partij, overtuigd dat het gezin de kern vormt der maatschappij, verlangt dat niets worde nagelaten dat de morele en materiële bescherming van het gezin kan versterken." In het huidige beginselprogramma is daarvan niets meer terug te vinden. De founding fathers van de VVD waren toch net zulke oprechte liberalen als de leden van vandaag.”

Bron: ConservatismeWeb.Com

[23] Voor de complete (Engelstalige) toespraak minister J.P.H. Donner, zie Ethics: person, practices and society

[24] Ruben C. Alvarado, A Common Law - The Law of Nations and Western Civilization, Aalten 1999, p. 1/2. En Alexis de Tocqueville, Over de Franse Revolutie - Bloemlezing, samengesteld en ingeleid door Prof. dr. J.M.M. de Valk, Kampen 1988, over "despotisme" en veratomisering op p. 44v.: "Daar de mensen niet langer aan elkaar verbonden zijn door enigerlei band van kaste, klasse, corporatie of familie, zijn zij er maar al te zeer toe geneigd zich uitsluitend te bekommeren om hun eigen persoonlijke belangen, steeds erop gericht zich alleen met zichzelf bezig te houden en zich terug te trekken in een beperkt individualisme, waarin elke publieke deugd wordt verstikt. Het despotisme bestrijdt deze neiging niet, maar maakt haar in tegendeel onweerstaanbaar, want het berooft de burgers van elk gevoel van saamhorigheid, van het besef dat zij elkaar nodig zouden hebben, van elke noodzaak tot onderling begrip, van elke gelegenheid gezamenlijk te handelen; het despotisme metsselt de burgers bij wijze van spreken in het privé-leven in. Zij hadden reeds de neiging verschillende wegen te gaan, het despotisme isoleert hen; hun gevoelens jegens elkaar waren al koel, het despotisme bevriest ze.". Voor De Tocqueville loopt democratie hier op uit. Verder wijst De Tocqueville op een onderliggend fenomeen tijdens de Franse Revolutie: deze revolutie versnelde "slechts" in een hoger tempo de ontwikkelingen die al eerder waren ingezet, p. 12.

[25] Lees voor de verhouding tussen natuurlijke basis en de "handelingsbekwaamheid" mijn artikel WIE IS ER GOED? - OVER GEZOND EN ONGEZOND INSTINCT.

[26] Vgl. de oorspronkelijke betekenis van “èthos”: gezindheid, aard, wezen, karakter, existentie. Ethisch is dan existentieel of betreffende de hele mens.

[27] Ook "Rome" kende haar "antirevolutionaire" beweging van aanpassing aan de postrevolutionaire rechtstoestand. Een beschrijving van deze ontwikkelingen is te vinden in Kard. J. de Jong, Handboek der geschiedenis III, Utrecht/Nijmegen 1932, p. 173v. schetst de ontwikkeling richting de aanvaarding van de liberale rechtsstaat in katholieke kring, uitmondend in de correctie van het Rerum Novarum in 1891 tegen het socialisme en Quadragesimo Anno uit 1931 voor het sociale denken als correctie op het liberalisme. Steeds meer Rooms-katholieken gingen de verworvenheden van de liberale rechtsstaat en democratie zien, ook kardinaal De Jong en iemand als Guido Gezelle. Deze laatste priester begon als liberaal, maar zag al ras het falen van zijn "geloof" in de liberale rechtsstaat. Velen zagen, net als Lammenais en Kuyper, de vrijheid en onafhankelijkheid van de kerk als zegen om zo de cultuur weer te kunnen herkerstenen. Dat dit ook in het Rooms-katholieke deel van Europa een illusie is gebleken, moge duidelijk zijn. De encycliek Quadragesimo Anno, uit 1931, noemde expliciet Nederland (!) als voorbeeld van een geslaagde en invloedrijke Rooms-katholieke sociale actie... Lees ter aanvulling hierop Kerk en sociale orde - Historische ontwikkeling en leerstellige inhoud van de sociale leer der kerk van C. van Gestel, O.P., Leuven 1956. Deze schetst op p. 280v. het beeld van de geleidelijke verschuiving en haalt daarbij illustratief A. Toynbee aan: "Demokratie is weer één blad uit het boek des kristendoms, dat ook, vrees ik, uitgescheurd is en dat, al wordt het misschien ook niet verkeerd gelezen, stellig half betekenisloos is geworden, omdat het is losgemaakt van zijn kristelijke samenhang en verwereldlijkt en wij hebben klaarblijkelijk gedurende een aantal generaties geleefd op geestelijk kapitaal, ik bedoel, door ons vast te klampen aan kristelijke praktijk, die niet door geloof wordt gesteund, is een bezit dat verloren gaat, zoals wij tot onze ontmoediging in deze generatie hebben ontdekt." (Beschaving in het Geding, Antwerpen 1949). C. van Gestel, O.P., vervolgt dan: "Sociale vernieuwing vergt religieuse wedergeboorte en religieuse herleving betekent vanzelf ook sociale vooruitgang." Dit denken lijkt als twee druppels water op het antirevolutionaire denken.

[28] Een uitstekende beschrijving van de revolutionaire "tweede werkelijkheid" is te vinden in het werk van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk.

[29] Lees voor de verstrengelde fixatie op de verstrengeling tussen bewustzijn en individualiteit bij A. Kuyper, de bundel In rapport met de tijd – 100 jaar theologie aan de Vrije Universiteit 1880-1980, Amsterdam 1980, H.M. Vroom, “Vast en Zeker”, p. 257v. over de zekerheid van het geloof waarin men een vorm van bewustzijnsgeloof kan ontwaren. Lees voor een hedendaagse orthodoxe variant in gelijke snit: M. Golverdingen v.d.m., Mens in beeld – Antropologische schets ten dienste van de bezinning op onderwijs, opvoeding en pedagogische theorievorming in reformatorische kring, Leiden 1995, m.n. p. 51v. Hier ook verwijzing naar artikel van C.S.L. Janse over Wij moeten theocratisch denken in het Reformatorisch Dagblad d.d. 26/08/2005. Deze fixatie op bewustzijn en individualiteit vindt thans haar vorm in de toenemende waardering in orthodoxe kring voor de levenskunst. Vooral bij filosofen als Jan Hoogland die al in 1993 gewag maakte van de levenskunst in Geloof in Europa. Als illustraties van recente datums kunnen dienen de aandacht voor de levenskunst in relatie tot de deugdenethiek op het genoemde congres over ethiek (zie noot 15) en ik trek daarbij een lijn naar de uitspraken van prof. Maarten Verkerk van de Reformatorische Wijsbegeerte op een symposium over huwelijk, echtscheiding en hertrouwen van de Evangelische Alliantie, te lezen in Echtscheiding hoort niet bij de stijl van het Koninkrijk, in Reformatorisch Dagblad d.d. 26/08/2005.

[30] Het is verder onthutsend om te lezen hoe de nieuwbakken bijzonder hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte in Eindhoven, Maarten Verkerk zijn scheppingshaat manifesteert. Dit deed hij op een congres over echtscheiding van de Evangelische Alliantie (zie noot 25). Verkerk: "De zondeval heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de relatie tussen man en vrouw. Afhankelijkheid, betrokkenheid en harmonie werden in de wortel aangetast. De man overheerst de vrouw met macht en geweld. Het kwaad tegen de vrouw zit diep in de man, ja, zit in míj. Daarom stranden er ook zo veel huwelijken. Het kwaad tegen de vrouw zit ook diep in de mannelijke kinderen van God die de Geest ontvangen hebben. Daarom stranden er ook veel christelijke huwelijken." De haat tegen de natuurlijke ziel van de man camoufleert de haat van de geestelijke ziel van de man. Wanneer een Reformatorische Wijsbegeerte niets anders heeft te zeggen dan deze lariekoek, is het beter dat ze ten onder gaat en aan alle universiteiten wordt opgedoekt.

[31] Het is uiterst merkwaardig om toevallig te vernemen dat Jan Hoogland niet alleen lange tijd en veelvuldig met "levenskunst" bezig is, maar dat hij naast zijn part-time hoogleraarschap ook nog stafmedewerker bij "Zorginstelling Philadelphia" is. Wat heeft de "levenskunst" met gehandicapte medemensen te maken? En waarom betrappen we Hoogland zo weinig op het schrijven van fundamentele noties over de gehandicapte medemens?

[32] Hoofdredacteur P.A. Bergwerff van het Nederlands Dagblad spreekt hier in zijn commentaar over de twee aspecten van het christelijke optreden: midden in de maatschappij staan als priester – vol ontferming bewogen – en als profeet de confrontatie durven aangaan “met wijsheid, maar open en met overtuiging”. De bijbelse priester en profeet waar Bergwerff het over heeft, is tevens onderdeel van het volk waar hij tot spreekt en over bewogen is. Maar ook: de profetische en priesterlijke mens is tevens koning. En dit koningschap missen we in het commentaar van Bergwerff. Koninklijk spreken doet namelijk recht gelden op de zaak en op het betreffende volk.

Bron: "Strijdbaar", een commentaar door P.A. Bergwerff in het Nederlands Dagblad d.d. 12/08/2005.

[33] Zowel de "wijze maagden" als de "dwaze maagden" sliepen, net zoals ook de discipelen uiteindelijk ook sliepen. De slaap kan worden vergeven, maar waar het om gaat is het vervolg: ontwaakt men? En wat doet men na dit ontwaken? Vluchten? Erachter komen dat men "leeg staat"? Of iets anders?

Geen opmerkingen: