dinsdag 30 juni 2009

Ogen in de machine

"There can be no understanding between the hands and the brain unless the heart acts as a mediator." (Heinrich George, in Metropolis)

Het inferno is het oord waar het Kwaad het laatste woord heeft. Maar waar de klassieke mens, zoals Dante, nog wist van Goed en Kwaad, zelfs bij haar betreden van dit inferno, heeft de moderne mens geen besef meer van Gott oder Teufel. De mens zit in de machine, en de ogen in de machine zien veel, maar ze zijn blind voor de afgrond en de redding van de humaniteit. Deze blindheid is een terugkerend thema in tal van films.

In de Duitse film Metropolis, van de Duitse cineast Fritz Lang, wordt een wereld Anno 2026 geschetst als een technologisch-industrieel inferno, waarin de mens weinig meer is dan een machine. In deze eerste echte speelfilm uit 1927 is er sprake van een maatschappij waarin de mensen zijn opgedeeld in de 'denkers', die in luxe boven de grond leven, en de 'werkers', die zwoegen in de mijnen. In een verdwenen scene voorspelt een monnik de ondergang van Metropolis. Die wordt in gang gezet nadat een zekere Maria voor de rechten van de werkers opkomt en hen zegt niet in opstand te komen maar de komst van een bemiddelaar af te wachten. De machthebbers zetten haar gevangen en vervangen haar door een robot met haar gelijkenis die de arbeiders tegen elkaar op moet zetten. Wanneer dat gebeurt, ontstaat er een enorme ramp die tal van mensenlevens kost nadat een mysterieuze machine het begeeft.

Veel scènes in de film waren zo expliciet, dat het Amerikaanse publiek ze niet verdroeg, zoals het verdrinken van de kinderen, ontmoetingen in nachtclubs met exotische danseressen en een scène waarin het bestaan van God wordt ontkend. Deze duidelijke vingerwijzingen naar de Apocalyps kon het Amerikaanse publiek niet verdragen en ze werden er dus uitgesneden. Fritz Lang smeedde oudtestamentische beelden, zoals het verdrinken van kinderen door de Egyptische farao, christelijke symboliek, zoals Maria, en tal van moderne angsten om tot een apocalyptische waarschuwing.

Metropolis was een krachtige verbeelding van een voorspelling die niet veel eerder was gedaan door de Duitse socioloog en filosoof Max Weber. Weber (1864–1920) bevond zich naar eigen inzicht en ervaring in een onttoverde wereld, waarin God was gedood en waarin blinde machten als technologie, bureaucratie en kapitalisme haar gang bepaalden. In deze onttoverde wereld werd de mens volgens Weber geboren in een soort machine. In zijn hoofdwerk Protestantische Ethik sprak hij over de machtige kosmos van de moderne economische ordening, die gebonden is aan technische en economische voorwaarden van de mechanisch-machinale productie en met overweldigende dwang het leven bepaalt van iedereen die in dit Triebwerk wordt geboren. Elders sprak Weber over een stahlhartes Gehaüse – een ijzeren kooi.

Modern Times

Dat de mens in het tijdperk van industrie en kapitalisme steeds meer onderdeel werd van een machine, en zich in een ijzeren kooi – een gevangenis – bevond, was een angst die uit meer films sprak dan alleen Metropolis.

Een bekend ander voorbeeld is Modern Times met Charlie Chaplin in de hoofdrol. In deze film uit 1936, die oorspronkelijk The Masses als titel mee zou krijgen, werd kritiek geleverd op het zogenaamde scientific management; een theorie van werkdiscipline en werkorganisatie, gebaseerd op wetenschappelijke studie. Voortschrijdende industrialisatie veroorzaakte verlies aan individualiteit als gevolg van anonimiteit en mechanische monotonie. De werknemers worden in Modern Times uitgebeeld als afgestompte wezens, waartegenover slechts Charlie zijn gevoeligheid en menselijkheid weet te bewaren. In feite was Modern Times qua inhoud een reductie van de boodschap van Max Weber en Fritz Lang tot een technologisch/kapitalistisch verhaal waarin de arbeider vervreemd raakt van zijn menselijkheid en wordt dolgedraaid in een maatschappelijke machine waarin alleen efficiency, kapitaal en productie de maat aangeven. Dat Chaplin communistische sympathieën had, net zoals veel andere Amerikaanse vooroorlogse intellectuelen, zal hierbij zeker een rol hebben gespeeld.

In 1967 werd het thema van ‘de wereld als een gevangenis’ opnieuw opgenomen in de baanbrekende televisieserie The Prisoner van Patrick McGoohan. In deze immens populaire Engelse serie krijgt het beeld van de gevangenis een verdieping. Een geheim agent wordt ontvoerd en wordt wakker in een idyllisch dorp: Your Village. Elke poging om te ontsnappen mislukt en bezorgt hem verwijten van de autoriteiten die ‘toch het beste met iedereen voor hebben’. Een plezierig leven, met een totaal gebrek aan privacy, waarin lastige mensen worden ‘behandeld’ met groepstherapieën en zo nodig zwaardere middelen. Het doet denken aan Brave New World van Aldous Huxley. Het dorp blijkt volgens de autoriteiten een experiment te zijn dat kan worden toegepast op de hele wereld; een wereld waarin tegenstellingen als in de Koude Oorlog niet meer bestaan omdat er in werkelijkheid toch al geen echte verschillen meer zijn.

In The Prisoner is de horror van Metropolis als het ware verpakt in een kleed van idylle. Net als in de fabriek van Modern Times worden de inwoners van het idyllische dorp Your Village voortdurend bewaakt door middel van camera's en beeldschermen. Het absurde gegeven dat deze hypertechnologische opvatting van arbeid en productie door Stalin werd overgenomen en werd geïmplementeerd met behulp van Amerikaanse ingenieurs, komt in The Prisoner als het ware naar voren als het ontbreken van een werkelijk verschil tussen ‘het Westen’ en ‘het Oosten’ tijdens de Koude Oorlog.

Het systeem

Het toekomstbeeld in genoemde films is dus somber. In de grond van de zaak is de moderniteit zelfs een voortschrijdende gevangenis. Deze gevangenis wordt complexer, raakt behalve het economische ook meer en meer het sociale en het religieuze en legt uiteindelijk een totaal beslag op onze psyche. Maar niet alleen in de filmografie – ook in de filosofie transformeerde de almachtige machine tot een alomvattend weefsel waarin zielloze levens gedoemd zijn een zielloos bestaan te leiden. Rüdiger Safranski spreekt niet over machines, maar over ‘machten’, en ziet deze ‘machten’, in navolging van de systeemtheoreticus Niklas Luhmann, als autopoietische systemen; een term uit de celbiologie die duidt op zelfsturende en zelfreparerende systemen. Voorheen was het altijd de mens die deze zaken beheerste en er overzicht over hield. De invloed van deze systemen op ons bestaan en het verliezen van onze grip erop neemt toe – denk maar aan globaliserende economische processen, aan internationaal hightechterrorisme en aan het biogenetisch industrieelmedische complex. De mens bevindt zich in onze tijd in een situatie waar hij niet zozeer zelf als verantwoordelijke handelt, maar steeds meer reageert op voldongen feiten. De machten groeien boven ons hoofd en gaan ons determineren. De politiek is onzichtbaar en onmachtig opgegaan in een voor het volk ondoorzichtig weefsel van belangen, instanties en adviesbureaus.

De harde kant van de werkelijkheid dringt zich in die mate aan ons op, dat tal van nieuwe antwoorden op nieuwe problemen moeten worden gevonden. De bio-ethiek, de biopolitiek en de (eu)genetica staan steeds meer in de belangstelling van het politieke en ethische discours. Safranski wijst echter op een andere bedreiging, die van de blindheid voor het Kwaad. Want machines kennen geen traditie van het Kwaad.

Naast die crisis is er nog een crisis, die veel dieper gaat en zich veel meer onopgemerkt voltrekt. Dit is dat het bestaande discours van het Kwaad haar relevantie en haar werkelijkheidskarakter verliest. De westerse ethiek is gebaseerd op het bestaan van een geweten en op de koppeling tussen verantwoordelijkheid en de vrije wil. Dat geweten is oorspronkelijk verwant met een bovennatuurlijke oorsprong en bezat daardoor vanouds noties van goed en kwaad die er van bovenaf zijn ingelegd. In onze tijd is dat geweten een gevoelscomplex geworden dat veeleer psychologisch dan theologisch kan worden geïnterpreteerd. Maar belangrijker is het probleem van de vrije wil. De keerzijde van de nadruk op de vrije wil is dat, wanneer deze wil geconfronteerd wordt met overmachtige determinerende systemen, ze haar verantwoordelijkheid verliest. Als iedereen gekoppeld wordt aan een systeem, is iedereen tot slachtoffer geworden.

Deze denktrant is niet nieuw; in de processen van Neurenberg en in het proces tegen Eichmann kwam dit probleem al op ons af. Zijn radertjes in systemen, die slechts orders opvolgen, wel verantwoordelijk voor hun daden, en moreel schuldig? Toen werd deze vraag met ja beantwoord. Tegenwoordig zitten we met een erfenis van de omslag in de jaren '60 die iedereen in meerdere of mindere mate tot slachtoffer heeft bestempeld. De verzachtende omstandigheden waar deze generatie nog vanuit gaat zijn echter slechts kinderspel bij de omstandigheden die ons nog te wachten staan. De Duitse filosoof Rüdiger Safranski ziet dit en wilde in zijn studie Het kwaad – Het drama van de menselijke vrijheid het discours van het kwaad levend houden. Het is nog maar de vraag of hem dat is gelukt. Ook hij heeft geen antwoord op de systemen die ons boven ons hoofd – boven de menselijke maat – zijn gegroeid. Volgens Safranski zijn deze systemen, de structuren en de systeemlogica, zelfs een nieuw soort heiligen, rationeel en numineus tegelijk. Overgeleverd aan hun genade werken ze via ons, maar wij zijn we niet meer meester. Daarom moeten we ons volgens Safranski toevertrouwen aan hun macht. We moeten vertrouwen in de markt, in democratie, in wetenschap. De ijzeren kooi mag dan wel een gesloten systeem zijn; als het werkt, of als deze simpelweg te groot is om kritiek te kunnen uiten op haar werking, moeten we ons erbij neerleggen en ons in heilige verwondering overleveren aan deze systemen. Zij zullen voor ons zien.

Drie wegen

Wij zijn nog niet zover om te capituleren voor de machten. Wij willen, net als Denis de Rougemont, onze God kunnen danken dat we het Kwade hebben mogen aanschouwen. Wie in vrijheid wil leven, wil zien wat hij moet vrezen en moet bestrijden. Het geloof in een vrije wil als expressie van de menselijke ziel is dan niet genoeg. Het kwaad is volgens Safranski de altijd aanwezige mogelijkheid van de vrije wil. En het is de vraag of niet juist dit sterke geloof in de vrije wil de mens niet het vermogen ontneemt om het kwaad te zien. Hoe en waarmee zou de mens die veranderende gestalte van het kwaad herkennen? Juist de mens met een vrije wil maakt zichzelf maar al te graag tot slachtoffer van een overmacht. Want een ziel zonder ogen heeft een blinde wil die zich automatisch richt op de systemen van de wereld.

De wereld als ijzeren kooi raakt een van onze meest fundamentele zaken van onze cultuur: de vrijheid. Ook de wereld zonder God wil niet blind zijn. Daarom zoekt men oplossingen die liggen op het terrein van het creëren van vrijheid. De ene partij wil dat bereiken door de opheffing van de politiek, wat inhoudt dat de mogelijkheid van kwaad zoveel mogelijk moeten worden uitgeroeid, onder meer door een systeem van politieke correctheid of door – in een geheel andere richting – de eugenetica. De andere partij zoekt het in datgene dat valt te typeren met de term Gelassenheit. Het liberale en het Heideggeriaanse schuiven hier ineen in het zich toevertrouwen aan de invisible hand die op haar beurt het invisible evil moet reguleren. Een voorbeeld hiervan is onder meer Fukuyama die de noties globalisering en vertrouwen combineert. ‘Ironische ironieloosheid’ noemt de Amerikaan Richard Rorty dit. Nog weer een andere partij, zoals die van Claude Lefort, zoekt het in een politiek die zichzelf nooit opheft, maar immer het sociale conflict blijft voeden. Vrijheid is dan onderdeel zijn van een politieke geschiedenis die nooit af is. De geslotenheid van het systeem wordt verlicht met ‘openingen’ zoals grondrechten; het zijn diezelfde grondrechten die het sociale conflict in gang moeten houden.

De eerste twee oplossingsrichtingen schurken aan tegen het – al dan niet hedonistische – narcisme. "In Eutopia heerst de euforie," zegt Jacques Barzun. In de verstrooiing van deze euforie worden zowel de illusies van de vrijheid als die van de vrije wil gevoed in het exploiteren van het terrein van het kwaad in kunst, erotiek en literatuur. De mens wil vrijheid? De machine schenkt ons de vrijheid van de roes. Maar ook in de roes blijven de ogen naar binnen gericht en ziet de mens nog niets van Gott oder Teufel. De derde oplossingsrichting, een eeuwigdurende politieke strijd, is ook een illusie. Waar vindt deze strijd plaats? Binnen de harde kaders van staat en politiek. De autopoiese van de systemen voedt hier de dynamiek van onze levens, en bepaalt daarmee de grenzen van goed en kwaad.

Vrijheid en besef van God en Duivel is er slechts wanneer we de machine ontvluchten, of doen haperen om haar uiteindelijk te doen stoppen. De ogen in de machine – de camera’s in de fabriek in Modern Times en het idyllische Your Village – moeten kapot. Het kwade dient zichtbaar te worden. Want waar het kwaad weer zichtbaar wordt, merken we dat we nog steeds ogen hebben om te zien. En door te leren zien treedt het hart in werking en krijgt onze ziel nieuw leven. En zullen verstand, techniek, handen en wetenschap elkaar weer begrijpen. In een afsluitend artikel van dit ogen-drieluik zal ik beschrijven wat mij daarbij voor ogen staat.

Geen opmerkingen: