maandag 22 mei 2006

ORDE OF MACHT

Onder dreiging van terreur en globalisme staan de burgerlijke vrijheden en rechten steeds meer onder druk. Belanden we door de ontmanteling van het burgerschap niet in een seculiere islamitische staat? De ooit zo geprezen liberale democratische rechtsstaat mag dan wel steeds harder bejubeld worden; schijn bedriegt. Steeds meer Europeanen hebben een onbestemd gevoel dat onze verworvenheden wel eens kwetsbaarder kunnen zijn dan we de laatste decennia dachten. De onzekerheid omtrent de kracht van de liberale democratische rechtsstaat uit zich in de achteloosheid waarmee de maatschappij in het algemeen en de politiek in het bijzonder omgaan met de pijlers van deze rechtsstaat: de grondrechten en de basisvrijheden. Wat is dat voor een model dat alleen kan doorleven zolang het zichzelf aantast en de poten onder de eigen stoel wegzaagt?

Zo er sprake is van dreiging en bedreiging dan is deze dreiging meerledig. Ze is zowel politiek als cultureel van aard. En het zijn zowel de persoonlijke krachten zoals terreurgroeperingen en overheden die haar ondermijnen, als onpersoonlijke krachten als globalisering en massificatie die deze rechtsstaat uithollen. Deze complexiteit van factoren en processen die onontwarbaar ineen zijn gestrengeld lokt twee reacties uit.

Twee reacties op de bedreiging van de rechtsstaat

Ten eerste is er de reactie van de liberaal die zich neerlegt bij onontkoombare ontwikkelingen (die dan gemakshalve positief geduid worden in termen als "ontwikkeling", "vooruitgang" en "tijdgeest"). De tweede reactie - een minderheidsreactie - is die van de paleoconservatief; deze weet dat fundamentele zaken altijd en overal aangevochten worden, zowel van binnenuit als van buitenaf en zowel door persoonlijke als door onpersoonlijke krachten en factoren, maar hij weet: de fundamenten zijn onverwoestbaar en de bedreiging is èn altijd serieus te nemen, maar ook èn altijd secundair.

Het verschil tussen een liberaal en een paleoconservatief is dat de eerste meent dat ieder mens rechten heeft, en dat een overheid deze moet waarborgen en er inhoud en invulling aan moet geven. De tweede - de paleoconservatief - spreekt niet van rechten die men heeft, maar van "rechten" die er zijn en die als afgeleide referentiepunten fungeren ten dienste van het dieper gelegen fundament van het Recht c.q. Orde van ons bestaan.

In het eerste - liberale - geval is het de macht die de rechten bepaalt, in het tweede - paleoconservatieve - geval is het de orde die deze rechten bepaalt. Dit onderscheid is fundamenteel en onoverbrugbaar. In het eerste geval is er een "blinde" macht (de Staat) die instrumenten genereert om datgene waarmee deze macht zich identificeert: de maatschappij te sturen en vorm te geven. In het tweede geval is er altijd een zichtbare, herkenbare, kenbare en voor iedereen toegankelijke en opeisbare basis die niet zozeer de vorm van de maatschappij bepaalt, maar die zelf voortkomt uit deze maatschappij als vastlegging van het beproefde leven in deze maatschappij.

In het tweede geval zijn rechten dan ook onvervreemdbare eigenschappen van een gezond functionerende maatschappij omdat deze "rechten" de uitdrukking zijn van een maatschappelijke, historische en moreel-cultureel-religieuze orde die zichzelf in stand heeft gehouden tot op de kleinste cel van deze maatschappij. Het aantasten van de rechten betekent in de tweede visie een aantasting - degradatie of verhulling - van de onaantastbare orde die hen die deze orde inruilen voor de blinde machtsstaat ook zelf blind maakt. Het beproefde heeft daarentegen in de loop der eeuwen zintuigen ontwikkeld om het kaf van het koren en het goede van het kwade te onderscheiden. De beproefde kennis is zekere kennis en maakt van burgers die deelgenoot zijn van deze beproefde orde op haar beurt ook weer burgers met zintuigen: burgers die kunnen zien, onderscheiden en zelf deze orde kunnen "dragen" als ambtsdrager c.q. gezagsdrager.

Het hoofdkenmerk van de paleoconservatieve wijze van denken is de eenvoud die is opgewassen tegen de complexiteit. De eenvoud rust hierin dat het in het menselijke bestaan steeds om dezelfde orde gaat die steeds in andere gestalten wordt bedreigd, aangetast en dreigt te worden vervangen door datgene dat geen maat kan houden en uit is op verwerkelijking van zichzelf. Deze laatstgenoemde handelswijze is onder te brengen onder de noemer "machtsdenken". Elk imperiaal machtsstreven dat de (menselijke) maat uit het oog verliest, bouwt een kunstmatige orde die is gebaseerd op onderdrukking van het lagere: de natuur, de algemene gegevenheden en - niet het minst belangrijk - de bevoegdheden en verantwoordelijkheden op de basis van de samenleving. Niet de algemeen toegankelijke orde is voor het machtsdenken interessant: de klassieke orde met haar tough love. In het machtsdenken wordt er een andere basis gelegd met zogenaamd algemeen toegankelijke abstracte waarden en principes als gelijkheid en ontplooiing.

Geen abstractie: de islam

Dat deze uiteenzetting geen abstractie is, toont ons de dreiging die er, volgens velen, van de islam uitgaat. Wat de islam, en in het bijzonder de politieke islam, voor tal van westerse mensen zo bedreigend maakt is het blinde karakter van deze godsdienst die op haar beurt onlosmakelijk is verbonden met het blinde karakter van de maatschappijen waarin deze godsdienst overheerst.

In zijn essay "Jahweh, Allah en de goden van de oudheid" noemt R.J. Bleeker een aantal zaken waarin de islam zich onderscheidt van de christelijke godsdienst, welke laatste de Europese cultuur heeft gevormd en bepaald [1]. Een vast terugkerend patroon in veel kenmerken van de islam is het element van onzekerheid dat zich enerzijds uit in het streven naar zuiverheid en anderzijds in een fatalisme dat zich op de been houdt met diverse noodgrepen.

Om met de onzekerheid te beginnen: niets staat vast. Wie Allah is, is niet geheel bekend. In tegenstelling tot het christendom is Allah geen naam en heeft Hij ook geen naam. Wanneer je "gered" bent en dus niet bang hoeft te zijn voor de dood, is in de islam niet duidelijk. Er bestaat geen "geloofszekerheid" zoals in het christendom, hetzij die van het persoonlijke geloof (protestanten), hetzij die van de kerkelijke absolutie (Rooms-katholieken).

De fundamentele onzekerheid, die de islam zo kenmerkt, uit zich in de intermenselijke relaties. Politieke overeenkomsten staan nooit geheel vast. Dit was al zo tijdens het leven van Mohammed, dit bleek na de sluiting van de zogenaamde Oslo-akkoorden. Wat ook niet vast staat is het huwelijk. De vrouw kan in een handomdraai worden weggezonden door haar man en leeft in voortdurende onzekerheid omtrent haar positie als echtgenoot en moeder.

Islam-onderzoeker R.J. Bleeker verklaart deze ingebakken onzekerheid van de islam als godsdienst waarin weinig tot niets werkelijk vast staat en vast is uit de ontstaansgeschiedenis van de islam: de ontwikkeling van Allah uit de maangodcultus. Als godsdienst van de nacht en van de immer strijdende woestijnvolkeren blijkt er al in de ontstaansgeschiedenis van "Allah" uit de oude Arabische maangodcultus hoezeer het islamitische godsbegrip vervlochten is met noties als "geboren uit strijd" en "verkrachting". De oorspronkelijke maangod zou zijn geboren uit een verkrachting van de godin Ninlil door de god Enlil, waaruit de maangod Nanna(r) zou zijn geboren. Deze maangodsdienst was kenmerkend voor een groot deel van het oude oosten. Zo was de Ka'aba in Mekka tot aan Mohammed de plek waar de maangod "Allah" werd aanbeden, samen met zijn dochters. Verwonderlijk is het niet dat in een cultuur van strijd en oorlog één van de "dochters van Allah" de godin van strijd was: Al Lat (de latere beschermgod van de bedoeïenen) en een ander die van het oordeel en het lot: Al Manat.

De voorliefde voor strijd en nachtDat een fenomeen als strijd en een voorliefde voor de maan zo kenmerkend waren voor de voorlopers van de islamieten is volgens Bleeker niet vreemd; de bedoeïenencultuur was er een van strijd en het leven speelde zich in het barre woestijnklimaat vooral 's nachts af, wanneer de maan oriëntatiepunt was. Het fenomeen strijd doortrekt echter alle lagen van de werkelijkheid van de islam: de Jihad is zowel een uiterlijke als een innerlijke strijd, gericht op loutering en zuivering. In het kielzog van deze strijd is het overheersingsmotief in de islamitische cultuur overduidelijk aanwezig.

Het is daarom niet voor niets is dat sommigen, zoals Afshin Ellian [2], de islam aanduiden als een politieke godsdienst. Ellian: "Het islamitisch geloof is een politiek-opvoedkundig mozaïek. Het is daarom een tijd van leven, die de moslim leert de tijd in vakjes te delen om ze vervolgens te beheersen." En over de Ramadan zegt hij: "Overdag leer je het fysieke lijden kennen. Tegelijkertijd doet dat je inzien dat het lijden wel in de tijd is begrensd. Het lijden wordt op die manier een overzichtelijk avontuur. Het is een training in de eindigheid van het lijden."

Prof. Ellian spreekt over de "absolute vorm van maakbaarheid" die je in de islam aantreft: "Deze maakbaarheid door oefening is onderdeel van het politiek-opvoedkundig mozaïek. (...) Tijdens de ramadan valt "de nacht van beslissing". De nacht van beslissing verloopt vreedzaam tot de opkomst van de zon." En Ellian stelt dan deze prangende vraag: "Waarom is Allah bang voor de zon, voor het licht?"

Met de Duitse filosoof Peter Sloterdijk kunnen we dan ook stellen dat de islamitische godsdienst is gericht op het verwerkelijken van de werkelijkheid: "to make God happen". Niet alleen God zelf dient "verduidelijkt" te worden, maar ook Zijn wil dient verwezenlijkt te worden. Ellian verwees, in zijn onlangs gehouden oratie in Leiden, naar Hegel die in de islam een motief tot zuiverheidsstreven waarnam, waaruit volgens Hegel (en Ellian) de fanatieke trek van de islam uit zou zijn af te leiden [3]. Eenzelfde observatie kan men overigens ook aantreffen bij de middeleeuwse Arabische filosofen als Al-Farabi, Avicenna en Averroës die de zuiverheid van de van de ziel en die van de staat met elkaar in verband brachten [4].

Het zuiverheidsstreven binnen de islam wordt nagestreefd om de zekerheid te krijgen die het leven van de islamiet moet ontberen. Dit streven kan zowel vorm krijgen als iets wat door een ultieme daad kan worden bereikt - we kunnen hier denken aan de plegers van zelfmoordaanslagen. Het moge duidelijk zijn dat de ultieme daad tegelijkertijd een uitzonderlijke daad is. Maar de neiging naar de opheffing van het kwaad door het ultieme heeft zijn uitwerking op het gehele islamitische leven en denken waarin er daden worden afgewogen om in dit afwegen de goede daden uiteindelijk de doorslag te laten te geven.

Het voortdurende streven naar zuiverheid, evenwicht en beheersing doet de islamitische mens als het ware in de roes van de strijd leven. Deze roes schenkt dan de innerlijke en de uiterlijke bestaanszekerheid en geloofszekerheid. Een centraal begrip in de islam is de jihad, een term die primair wijst op de innerlijke strijd in de mens om het kwade te beheersen en de ziel te zuiveren. Dit innerlijke overheersings- en beheersingsmotief is eveneens op alle lagen van de islamitische godsdienst terug te vinden: de verhouding van de mens tot Allah die "onderwerping" inhoudt, de verhouding van de onderdaan ten overstaan van de heerser, die van de vrouw ten overstaan van de man, en - last but not least - ten aanzien van de ongelovige. Deze laatste vorm van strijdbaarheid is de strijd die bij de westerse mens het meest op het netvlies hangt, omdat deze westerse mens bij "jihad" vooral aan de verhouding islam - ongelovigen denken. Maar de "jihad" is wezenskenmerk van de islam: het drukt de werkelijkheid uit van strijd, onderdrukking en beheersing van het spectrum van ziel tot wereld.

Als laatste kenmerk van de islam noemen we hier de uiteindelijke depreciatie van het concrete, gewone leven. Worden in de christelijke traditie als cumulatie van verwachting en hoop beelden uit het gewone leven gebruikt, of wordt er gegrepen naar de onuitspreekbaarheid of zelfs de ascese, in de islam is de cumulatie van de verwachting iets dat uitloopt in een scenario dat dicht aanleunt tegen het pornografische lustdenken: Is de islamitische hemel immer niet een oord vol seksuele uitspattingen met bereidwillige maagden en vol stromende rivieren van wijn?

Het christendom

Genoemde zaken liggen totaal anders bij het christendom. In tegenstelling tot de islam kent het christendom niet het model van het overheersen c,q. beheersen van het leven, maar dat van bedienen en bemiddelen. Niet het overleven, maar het leven zelf staat in het klassieke (!)christendom voorop. Het is dan ook niet de strijd en de chaos waaruit de wereld en God is "voortgekomen". Het primaire in het christendom is het immer vaststaande dat goed is en zeker.

Het christendom ziet in tegenstelling tot de islam het terrein van God niet zozeer dat door ons gevestigd moet worden, maar als iets dat er reeds is. Het christendom werkt daarom van binnenuit. Het kwaad moet daarom wel beteugeld worden, maar niet uitgeroeid. Wie het kwade wil uitroeien dient de mens uit te roeien en zal hoogstens zichzelf blind maken voor het kwaad en er zelf onderdeel van worden. Het denken van binnenuit heeft de Europese cultuur gevormd als inleenvloeiing van joods-christelijke instellingen temidden van een cultuur die werd gestempeld door Klassieke en Germaanse (e.a.) invloeden, tradities en gewoonten. Niet de eliminering en vervanging van deze elementen kenmerkte het christendom, maar de toetsing en zo mogelijk de transformatie ervan ten dienste van het christelijk Europa.

De mensvisie van het christendom is dan ook een totaal andere dan die van de islam. In het christendom staat de zekerheid voorop: Wie God is, wat Zijn wil is, of ik wel of niet "gered" ben, etc. Dit element van zekere en vaststaande werkelijke kennis vormt binnen het christendom de basis voor elk maatschappelijk handelen. In tegenstelling tot de islam is in de christelijke wereld dan ook het huwelijk een onontbindbare overeenkomst tussen man en vrouw waarin deze twee "tot één vlees worden". Ook het huwelijk van niet-gelovigen heeft dezelfde status als het "christelijke huwelijk", net als een belofte aan "heidenen" dezelfde waarde heeft als een belofte naar "mede-christenen".

Binnen de christelijke traditie prevaleert de objectieve moreel-ontologische orde altijd boven de omstandigheden die worden bepaald door de menselijke wilsbeslissingen en voorkeuren, zonder hier een noodzakelijke tegenstelling tussen te creëren. Het klassieke christendom zag geen onoverbrugbare tegenstelling tussen natuur, gewoontes en Goddelijk Recht. Wel dienden alle gewoontes - indien nodig - getoetst te worden aan de algemene principes, maar tot ver na de Middeleeuwen gold in de christelijke wereld altijd dat elk geval en elk mens concreet en uniek is en - zonodig - afzonderlijk beoordeeld diende te worden (in de zogenaamde traditie van de casuïstiek).

Christelijke mensvisie

De notie van het persoonlijke "bezit" van de objectieve moreel-ontologische orde is een bij uitstek uniek christelijk fenomeen. Met name de tradities van het calvinisme benadrukten de eenheid van de concrete mens, inclusief zijn "bestaan in brede zin", die reeds gesitueerd moest worden voor de zondeval, in het Paradijs. Deze eenheid van de mens als koning (rechter), profeet (schouwer van de orde en de werkelijkheid) en priester (middelaar en hersteller van de orde) voerde terug naar de werkelijkheid van het Oude Testament en versterkte het beeld van de mens die nooit primair onderdaan, slaaf, leek of staatsburger is, maar orde-dragend en orde-onderhoudend schepsel. Het is hier dat de fundamenten van de republikeinse mens gezocht moeten worden.

Deze scherpe focus op de eenheid van de mens is terug te vinden in de christelijke visie op de vrouw. Terwijl de islam - net als de "Grieken" - "meerdere" vrouwen kent voor de diverse "functies" die de vrouw kan uitoefenen: de dienstmaagd/slavin voor de arbeid, de echtgenoot voor de kinderen en de prostituee voor de erotiek, kent het christendom de "vrouw als eenheid". Waar in de islam de vrouwelijkheid vaak dient te worden afgeschermd voor de begeerte van de man om haar zo vrijheid te verschaffen, kent het christendom de tegenovergestelde weg: het benadrukken van de vrouwelijkheid van de vrouw, die haar in haar eenvoud tot eervol wezen maakt: vrouw, moeder, huishoudster en minnares ineen.

Eén van de meeste fundamentele noties binnen het christendom is dat van het middelaarschap. Deze mens als middelaar staat tussen God en wereld in en is zowel deelhebbende aan de goddelijke natuur als aan de wereld. Een profeet als middelaar stond daarom zowel namens God tegenover zijn volk, als dat hij onderdeel was van datzelfde volk. Voor de koning, de priester en elke Israëliet gold hetzelfde. De mens als middelaar "bedient" de verzoening en de vergeving, om zo steeds opnieuw terug te keren tot het vastliggende fundament van het goede leven en de orde van het bestaan!

Islam, christendom, liberalisme

De tegenstellingen tussen islam en christendom zijn dus enorm groot. En deze tegenstellingen hebben grote sociaal-maatschappelijke en zelfs constitutionele implicaties. Waar de islam de zekerheid van het huwelijk, het verbond of de belofte ontbeert, ontbeert ze daarin ook de basis om onvoorwaardelijk te vertrouwen en mist ze dus ook de basis om tot sterke en echte gemeenschap(pen) te komen. De islam is een contractmaatschappij waarin steeds weer een andere despoot opduikt die de macht heeft het contract eenzijdig te ontbinden.

Wie de islam en de islamitische wereld op de volgende wijze beziet: als samenleving waarin mensen zich overgeven aan blinde machten, waarin er geen verbonden bestaan maar louter contracten, waarin de strijd, de zuivere waarden en de balans van (on)deugden centraal staan, waarin zekere kennis afwezig is en de strijd en de begeerte als primaire levenskrachten worden gehandhaafd; die ziet hierin grote overeenkomsten met onze huidige liberale maatschappij.

De liberale maatschappij en de liberale mensvisie kennen, evenmin als de islam dat kent, een maatschappelijke en moreel-ontologische basis van onontbindbare verbanden, zekere kennis, boventijdelijke moraal, etc. In de visies van Hobbes, De Mandeville en Smith is er altijd een primaire ondergrond van strijd, chaos, ondeugden die voortdurend vraagt om overheersing en beheersing door evenwichtsconstructies en door machtsapparaten, en zelfs - net als de islam - door zuivere abstracte principes als gelijkheid en vrijheid. Net als de islam hanteert het liberalisme deze twee begrippen binnen haar eigen systeem. En net als de islam is het de honger naar de ultimiteit van oplossingen en van lustvisioenen die de economie draaiende houdt, hetzij de economie van goederen bij het liberalisme, hetzij de economie van het politiek-theologische bij de islam.

Beide mens- en maatschappijvisies - liberalisme en islam - verhinderen zo niet alleen de (her-)vestiging van een klassiek-republikeinse maatschappij waarin de gemeenschapsmens de primaire kenner, drager en handhaver is van de objectieve moreel-ontologische orde van het bestaan; beide visies zijn een regelrechte bedreiging voor de grondrechten die ten grondslag liggen aan onze zogenaamde "liberale democratische rechtsstaat", die gezien het voorafgaande, dus ook niet "liberaal" is te noemen, maar veel meer als "joods-christelijk". Het is de laatste traditie die de idee van grondrechten en mensenrechten heeft geformuleerd en die door haar traditie-inhoud de voorwaarden bezit om datgene aan te nemen dat noodzakelijk is voor het bestaan ervan: de transcendente ondergrond van een objectieve orde die uitgaat voor ieder menselijk handelen.

De pre-culturele reserves als ordenend potentieelDe idee van de grondrechten als articulatie van de boventijdelijke, reële, moreel-ontologische orde in het bestaan verwijst naar datgene dat altijd aan welke cultuur van wat voor tijd dan ook voorafgaat: de ontologische reserves. Deze notie van "reserves" - door de Duitse filosoof Dieter Claessens de "conservatieve reserves" [7] genoemd - is cruciaal voor het verstaan van de klassieke rechtsstaat zoals die door het paleoconservatieve denken wordt gekoesterd.

Waar de oosterse despotische en nomadistische cultuur haar primaire denken "nestelt" in visioenen als "overwinning van chaos", "strijd tot ordening" en "mobiliteit tot overheersen", heeft de westerse joods-christelijke cultuur de "rust als grondslag voor haar beschaving". Deze "rust" - de reserves - is fundamenteel bepalend voor een cultuur van een vrijheid die constitutioneel gefundeerd en afgegrensd van aard is. Daarentegen kunnen "werkelijkheden" als chaos, evenwicht tussen goed en kwaad, beheersing en afgrondelijkheid nooit als basis dienen voor de ordelijke werkelijkheid die hierop zou rusten. Niet de oorlog, maar de vrede is de basisvoorwaarde voor cultuur.

Treffend is in dezen de formulering van de Amerikaanse filosofe Jean Bethke Elshtain: "Een cultuur moet geloof hechten aan haar eigen cultuurscheppende verantwoordelijkheid en opdracht om zich vast te leggen op waarden en deze in sociale en politieke vormen te institutionaliseren." Deze cultuurscheppende arbeid - het vastleggen op (!) waarden en daarin aanleggen op institutionalisering - is slechts mogelijk in een oord waarin niet alleen strijd, dreiging van strijd en bedwinging van strijd de toon aangeven in de cultuur. Deze zaken kunnen slechts daar bestaan waar tevens - en primair (!) - oorden van beschutting, rust en afscherming aanwezig zijn; oorden waar de bronnen van de cultuur worden gekoesterd als grondpilaren van de beschaving die ze voeden in de onderhouding ervan.

De reserves als datgene dat vastlegt en de verplichting oproept om ons daarop vast te leggen en hierin de cultuurarbeid te ontdekken van de sociale en politieke institutionalisering is vreemd aan de islam. En de oorlog in Irak heeft ons aangetoond dat we misschien zelfs wel kunnen stellen dat de islam hieraan altijd vreemd is gebleven. Want niet de uiting, maar datgene waar de uiting uit voortkomt is het waard de vraag naar de mogelijkheid van revitalisering of zelfs herhaling te stellen.

Door een cultuur van imperiale mobiliteit, waarin uiteindelijk niets en niemand vaststaat, fungeren de "reserves" binnen de islam hoogstens als blinde machten. Huwelijk en gemeenschap zoals die in de islam gekend worden, zijn binnen de islam namelijk slechts schaduwen van de werkelijke zaken waarnaar in deze "vormen" naar verwezen wordt. Het bericht dat het in Egypte nu ook voor islamitische vrouwen makkelijk is om van hun man te scheiden [8] is in dezen overduidelijk; niet het sterke huwelijk als pijler van een sterke civil society is als het ware kenmerkend voor de islam, maar de mogelijkheid voor snelle ontbinding van wezenlijke levensverbintenissen.

Het geschetste beeld van de islam als religie van blinde macht, beheersing, strijd en ontbinding verklaart het in onze ogen zo makkelijk omslaan van de massa's in islamitische landen die als - schijnbaar - lethargische massa's in het spel van remming en ontremming zo makkelijk tot razende massa's omgesmeed blijken te kunnen worden [9]. Het is dit beeld van de opgewonden menigten in Beiroet en in Indonesië dat ons westerlingen soms zo bezorgd maakt, zoals het geval was na de rel rond de Deense cartoons.

Vanuit paleoconservatief oogpunt is het hier echter de schijn die bedriegt. Voor wie gelooft in de orde, zijn zaken als familie, eigendom, grond, gemeenschap, leven en natuur namelijk nooit primair onderdeel van een cultuur, een religie of een ideologie. Deze zaken zijn primair en enkel en alleen onderdeel van de zogenaamde preculturele reserves. Elke cultuur bestaat bij de gratie van het onderhouden en/of verwaarlozen van deze reserves. Een cultuur dient daarom beoordeeld te worden op de mogelijkheid de reserves blijvend te koesteren en te bewaren. En daarbij gaat het allereerst om de vraag of deze reserves onderdeel zijn van de zichtbare en kenbare orde: "de objectieve moreel-ontologische orde". Deze vraag dient zowel gesteld te worden aan de cultuur van islamitische landen als voor die van westerse samenlevingen.

Modern liberalisme

Wanneer we deze vraag betrekken op de culturele toestand van het westen en de vraag stellen hoe wij, als liberale democratische rechtsstaten, met onze preculturele reserves omgaan, dan blijkt de onoverbrugbare tegenstelling met de islam opeens minder groot dan meestal gesuggereerd wordt in politiek en media. Volgens de Duitse filosoof Rüdiger Safranski leven we in het westen temidden van autonome en zelfbesturende processen van systeemlogica op allerlei gebied: economie, wetenschap en techniek. Het is in deze cultuur dat Safranski van marxist tot liberaal transformeerde. In zijn boek Het kwaad - Het drama van de vrijheid spreekt hij zelfs over het zich overgeven aan deze machten: "Nadat de secularisering de genade van God heeft doen verbleken, hangt ons lot nu misschien af van de genade van die autopoiètische systemen." Deze "systemen" - de structuren en de systeemlogica - zijn volgens Safranski "een soort heiligen voor ons geworden, rationeel en numineus tegelijk. Ze werken via ons, maar wij zijn ze niet meer meester." [10]

Laat Safranski zich hiermee kennen als een moderne liberaal? De klassieke liberaal gaf zich slechts over aan machten die hij kende en vertrouwde; de moderne liberaal daarentegen leeft als onderdeel van systemen en voelt zich hierin als een vis in het water. Het is waar dat het oorspronkelijke liberalisme, van onder meer Adam Smith, wel degelijk de waarde erkende van gemeenschappen, instituties, burgerlijke en maatschappelijke deugden en religie; de moderne liberaal zoals wij die op dit moment in de Nederlanden kennen, heeft slechts minachting voor deze zaken [11].

Ook in de onlangs afgesloten campagne voor het VVD-lijsttrekkerschap kwam weer eens de liberale liefde naar voren voor het ondernemerschap. Volgens Marc Rutte moet de VVD zich meer gaan richten op de Turkse of Marokkaanse bakker, aangezien de VVD er is “voor de emancipatie van de ondernemers”. Om hieruit echter de conclusie te trekken dat ook de moderne liberalen oog hebben voor het belang van kleine zelfstandigen, familiebedrijven en patriarchaal gestuurde familienetwerken, zoals in Turkse en Marokkaanse gemeenschappen, heeft het mis. Niet de familie, maar het individu staat namelijk centraal. En niet de bescherming van de gezonde maatschappijstructuren waar kleine ondernemingen en zelfstandigen de pijlers van vormen, maar de gedereguleerde ruimte waar kleine ondernemers vermalen worden, hetzij financieel-economisch, hetzij sociaal tussen de vrijgelaten kolossale ondernemingen die als expliciete doelstelling kleine ondernemingen hetzij wil uitpersen en opkopen, hetzij doodsimpel weg wil concurreren.

Niet de orde van cultuur, gemeenschappen, religieuze en sociale waarden, maar de ruimte voor macht i.c. “zelfontplooiing”. De klassieke liberalen binnen de VVD hadden nog lange tijd oog voor noties als christelijke waarden, door het opnemen van de Tien Geboden in de partijgrondslag van de VVD, en hadden tevens oog voor een economisch orde ten dienste van de sociale verbanden, zoals tot uiting kwam in de belangstelling voor economen als Wilhelm Röpke tot in de jaren ’60 [12]. De nieuwe liberalen hebben afscheid genomen van deze traditie. Was voor de oorspronkelijke liberalen de basis van het zo gewaardeerde ondernemerschap voor een belangrijk deel gevormd door een patriarchale familiestructuur, gecombineerd met een Bildungscultuur; het beleid van de moderne liberalen is er juist expliciet op gericht deze structuren te elimineren. Emancipatie, staatsopvoeding van kinderen, economische en sociale mobilisatie, internationalisering van het onderwijs en het ongeremd toestaan en zelfs stimuleren van schaalvergroting binnen het bedrijfsleven zijn regelrechte aanvallen op de orde zoals die door klassiek-Europese liberalen als Röpke en Rüstow nog werd erkend.

Waar de oude liberaal nog dacht in termen van orde, deugen, volk, natie, familie, vaderschap, ondernemer en locale gemeenschap, denkt de moderne liberaal uitsluitend en alleen in termen van individualiteit, management, investering, mondiaal, mobiliteit en ontplooiing. Tussen de oude en de nieuwe liberaal bestaan dermate grote verschillen dat hier gerust gesproken mag worden van een "omslag" in het liberalisme. Maar dan wel een omslag waarin het liberalisme naar de ideologische inhoud is gebleven, maar de "aard" ervan: het koesteren en bewaren van de reserves, is veranderd c.q. is verdwenen.

Het vergeten van de reserves

Het "vergeten" van haar eigen oorsprong en daarmee van de reserves die aan het eigen denken ten grondslag liggen, ligt verklonken in het ontstaan van het liberalisme. Als vrucht van de ineenstrengeling van de revolutie - Hobbes, de Franse Revolutie, en de belangen van de burgerklasse is het liberalisme van meet af aan oorlogsdenken geweest. Nationalisme, sociaal-darwinisme, kolonialisme waren binnen het liberale denken sterke motoren om een maatschappij te vestigen die volkomen geatomiseerd zou zijn en daardoor geheel zou voldoen aan de abstracte economische wetten van de “invisible hand”.

Dit strijdkarakter van het liberalisme is sinds de teloorgang van nationalisme en kolonialisme weliswaar getransformeerd tot een loutere economische strijd, maar het karakter is gebleven. Het liberalisme is er voor hen die zichzelf willen verwerkelijken - Marc Rutte: "voor mensen die iets van hun leven willen maken". Wie carrière wil maken zonder de last van opvoeding te hoeven dragen, moet bij de liberalen zijn; die zorgen voor een staatsopvangssyteem dat de opvoeding overneemt [13]. Wie sociaal mobiel wil zijn zonder gebonden te zijn aan beloftes van trouw en zorg, moet bij de liberalen zijn; de flitsscheiding flitst kinderen van het ene op het andere ogenblik in het één-oudertijdperk. Wie het ambacht de nek wil omdraaien, wie de band tussen bedrijf en werknemer en werknemers onderling wil afschaffen, moet eveneens bij de liberalen zijn. Volgens hen moet het toch immers in een handomdraai mogelijk zijn zwak, oud en gedeeltelijk arbeidsgeschikt personeel op straat te zetten?

De overeenkomsten tussen liberalisme en islam zijn dan ook groot. Net als andere ideologieën drijven ze beide op oudere reserves van natuur, cultuur en religie. Maar het zijn juist deze twee ideologieën die bij uitstek in staat zijn krachten te mobiliseren en reserves op te teren. De constante staat van oorlog, hetzij maatschappelijk, hetzij religieus creëert een samenleving van sterke overheersende en ongrijpbare machten waaraan de individu zich heeft te onderwerpen. En in beide systemen is deze individu zonder kenmerken: zonder zekerheden, zonder onvervreemdbare eigenschappen waar onvervreemdbare rechten aan kunnen worden ontleend, zonder onverbrekelijke verbintenissen en verplichtingen die gelijkwaardig aan zijn of zelfs uitgaan boven de staatsmacht.

In een tijd waarin door het wegvallen van de weerhoudende krachten van de christelijke cultuur en waarin het communisme als bedreiging eveneens is verdwenen, heeft het liberalisme de vrije hand gekregen om zich te manifesteren als een “modern liberalisme zonder reserves”. Hierdoor is de dreiging van islamisering van de westerse cultuur levensgroot. Een cultuur die door zich af te keren van de klassieke orde, geeft zich niet alleen over aan de blinde machten, maar wordt ook zelf – we zeiden het al reeds eerder – een blinde. Blind voor het morele aspect van het leven, zoals voor het onderscheid tussen goed en kwaad – Gott oder Teufel. Maar ook blind voor de reserves – de werkelijkheid zelf.

Doordat het westen wordt gedomineerd door een liberalisme dat zich tegen haar eigen reserves en – dus – die van onze cultuur heeft gekeerd, is de dreiging van islamisering levensgroot. Waar een islam nog gebruik kan maken van de reserves ten bate van eigen doeleinden, heeft de westerse traditie zich ondertussen openlijk tegen deze reserves gericht. Te vrezen valt dat het westen hierdoor in de greep is geraakt van een cultuur van verzwakking waarin elke vorm van weerbaarheid, eergevoel, mannelijkheid, agressie, trots en doorzettingsvermogen taboe is, want bedreigend voor de “democratische rechtsorde”.

"Vreemden verteren zijn kracht"De Bijbelse woorden "Vreemden verteren zijn kracht" [14] zijn in onze dagen hoogst actueel. De tangconstructie waarin het liberale westen zichzelf heeft gemanoeuvreerd, is fnuikend voor elke vorm van weerbaarheid. Door de vervreemding van de eigen reserves is er een cultuur ontstaan van ressentiment en vernietigingsdrang om de laatste resten van de reserves als obstakels voor gelijkheid, emancipatie en vrijheid op te ruimen. Het geloof om nog ergens voor te leven, te sterven, de lijden of te strijden is daarmee de verdwijning nabij. Als voorbeeld noemen we hier het verdwijnen van de voortplanting bij de Europeanen. Niet alleen is er sprake van snel dalende geboortecijfers, de kinderen die nog wel – zij het minder en minder – geboren worden, worden niet geboren vanuit motieven van voortplanting en generatievoortzetting, maar vanuit motieven van zelfontplooiing, romantiek en “keuzes van het moment”.

Hierin onderscheidt de islamiet zich van de liberaal. Waar de liberaal zich in “verlicht” ressentiment keert tegen de eigen wereld van natuur, driften, religie, traditie en cultuur, laat de islamiet zich immer “onverlicht” voortdrijven door machten die nog steeds de sterke reserves die de islamiet net zo “vreemd” zijn als de liberaal – als voertuig voor de machtsexpansie kunnen gebruiken. Bijvoorbeeld: de familiecultuur onder veel islamieten is ijzersterk ontwikkeld. In weerwil van de expliciete islam die gemeenschap en trouw niet kent, kent het dagelijkse leven van veel islamieten wel een sterk familiair gemeenschapsleven. Dat een fenomeen als “eerwraak” hiervan de keerzijde is, is niet geheel onbegrijpelijk; des te sterker de banden, des te sterker de “reactie” bij het “verbreken” ervan.

Als een familiecultuur niet typisch islamitisch is, maar een veel ouderen en bredere basis kent, dan hoeft het ons niet te verbazen dat ook een fenomeen als “eerwraak” niet zozeer verbonden is met de islam, maar eerder met een cultuur waarin gemeenschappen als familie sterke realiteiten zijn waarvan de verplichtingen, de eer en de geschiedenis steeds weer werkelijkheid kunnen worden. Het is dus niet voor niets dat “eerwraak” oorspronkelijk geen islamitisch verschijnsel was, maar een mediterraan verschijnsel. Ook in landen als Frankrijk, Griekenland en Spanje heeft dit fenomeen lange tijd voortbestaan [15]. We kunnen hierbij ook denken aan gebruiken en gewoontes waarin een dorpsgemeenschap met harde hand eigen leden kon corrigeren of buitenstaanders kon afstraffen (zoals het toafelen); een fenomeen dat in geheel Europa lange tijd volstrekt normaal was tot ver na de Tweede Wereldoorlog toe.

Het afbreken, vernietigen, aantasten en besmeuren van deze ijzersterke culturen van ijzersterke en weerbare families en gemeenschappen, met name die van Europa, is een proces van verschillende eeuwen geweest. De oorsprong van dit proces van vervreemding en afbraak is niet precies aan te wijzen, zij het dat we sterk vermoeden dat wanneer dit proces beschreven zou worden, dat dan namen en termen als Augustinus, humanisme en Reformatie erin voor zouden komen. De traagheid van het verval van de Europese kracht duidt op een proces waarin meerdere stromingen een rol speelden; zowel die van natuurvijandigheid als die van natuurbeaming en –veredeling.

Liberalisme: transformatie tot het tegengestelde

De Platoonse idee van de “temmer-staatsman” – de wagenmenner [16], geeft goed weer dat in de westerse cultuur het hogere het lagere zou moeten beheersen, en dat dit nu juist het “succes” verklaart van de ideologieën. Door een sterk appel te doen op het stammen, verbands- en natie-denken kon het nationalisme de massa’s mobiliseren ten bate van haar eigen ideaal: de moderne negentiende-eeuwse natiestaat als voertuig tot mobilisatie op natieschaal. Het liberalisme kon door een beroep te doen op noties als verantwoordelijkheid, familie en eigendom een vereconomisering in gang zetten die dezelfde zaken ondermijnde.

Het is de mogelijkheid tot het “benutten” en mobiliseren van de reserves ten eigen voordeel die de kracht van een ideologie bepaalt. De mate van aaneensluiting bepaalt de mate van transformatie van kracht; kracht die er in de benutte en gemobiliseerde reserves verscholen ligt [17]. Waar het communisme dit vergat door al te direct in te zetten bij de economische en materialistische kunstmatige “wetten”, was het liberalisme in staat om alles te transformeren tot het tegengestelde: de familie tot contractgemeenschap, de persoon tot individu, de ondernemer tot zetbaas, en de vrijheid tot aanpassing aan het systeem.

Door een intensief proces van overdracht van bevoegdheden, het afstoten van “functies”, het uit handen geven van verantwoordelijkheden en van culturele “castratie” van de man is er in liberale ogen een maatschappij ontstaan waarin elke bedreiging geëlimineerd kan worden en elke “verworvenheid” kan worden “geïntroduceerd”. De constante dreiging van oorlog, onveiligheid en diefstal heeft een vredige, getemde en aanvaardbare mens gecreëerd. Het is in onze tijd dat dit systeem van de liberale democratische rechtsstaat op instorten staat.

Liberalisme en zwakheidDoor de dreiging van de islam blijkt onze cultuur opeens uitermate zwak te zijn. Een enkele moord of aanslag is in staat om grootschalige paniek te veroorzaken, overstemd door de neiging tot tolerantie, overleg en aanpassing bij de westerse burgers. Ergens in het succesverhaal van het liberalisme zijn de reserves verdwenen. De kracht is geweken om nog te vechten en dreiging te doorstaan. En met de kracht van de reserves is ook het heldere zicht verdwenen om duidelijk en helder het onderscheid tussen vriend en vijand, tussen waardevol en waardeloos en tussen goed en kwaad te kunnen ontwaren.

Andere “dreigingen” als globalisering, vergrijzing en milieuverval versterken de indruk dat het westen niet in staat is zichzelf te redden. Het milieuvriendelijk vlieg- en consumeergedrag neemt niet toe – integendeel, het kindertal blijft dalen en onze economische bedreigingen “India” en “China” worden door onszelf gefinancierd. Het liberalisme is niet in staat de dreigingen af te wenden zonder haar eigen fundamenten aan te tasten. Deels wil ze dat niet - op economisch, moreel en sociaal vlak, en deels doet ze dat door de ideologische restanten uit oude tijden - de grondrechten - aan te passen en uit de weg te ruimen met een beroep op de oorlogstoestand van dreiging van terreur en fundamentalisme. Liever dan terug te keren tot de wortels van haar cultuur: het christendom, is het liberalisme desnoods bereid ook de laatste resten "grondrechten" uit te hollen en af te danken: de vrijheden van godsdienst, van onderwijs, van vereniging, van lichamelijke integriteit, van leven en van zelfredzaamheid en zelfverdediging.

Tegen deze bedreiging van onze vrijheden en onze rechtsstaat helpt geen terugkeer naar een meer sobere ordening van onze rechtsstaat, zoals Bart Jan Spruyt bepleit [18]. Het is namelijk zinloos om zo'n meer afgegrensde toegankelijkheid en invulling van onze rechtsstaat te bepleiten, om zo deze rechtsstaat te behoeden en te bewaren voor de islamisering: de liberalen onder ons. Doordat deze liberalen zo verdacht veel lijken op de islamieten en doordat juist de liberalen voor de verzwakking van onze cultuur hebben gezorgd is het grootste probleem niet zozeer de islam, en ook niet zozeer het liberalisme, maar de aanval van een machtscultuur, hetzij islamitisch, hetzij liberaal, op een cultuur van orde.

De Grote Aanval

Elke cultuur verhoudt zich tot de reserves als die van de parasiet tot de gastheer. De vraag is of er sprake is van een symbiose of van een uitteren van de gastheer door de parasiet. Zowel islam als liberalisme lijken het laatste te doen. Zoals de islam tijdens haar overheersing op het Iberische schiereiland - Al Andalus - als parasiet profiteerde van de niet-islamitische bevolking, zo is de islam in velerlei opzicht parasitair. De sterke familiecultuur maakt veel islamitische landen krachtig, niettegenstaande het feit dat de islam zelf familieafbrekend is. Dit is slechts één van de voorbeelden van het parasitaire karakter van de islam.

In het licht van bovenstaande bevindingen kunnen we de kenmerken van de islam ook wat betreft het parasitaire karakter op het liberalisme toepassen. Losgeraakt van de bedding van reserves en besef van orde kent ze, net als de islam, ook geen grenzen en is ze imperiaal ingesteld. Het ontbreken van "ingebakken" grenzen c.q. "checks" is kenmerkend voor elke ideologie die een vijandige relatie heeft ontwikkeld met de orde en de reserves van de werkelijkheid waar ze betrekking op heeft.

Het is in deze wurggreep waarin het westen zich bevindt: van buiten de bedreiging van de machtspolitieke protoliberalisme: de islam. Van binnen het net zo machtspolitiek ingestelde "islamo-fascistische" liberalisme dat haar vervreemding van de reserves heeft doen verkeren in haat, weerzin, ressentiment en afbraakwoede. Het is deze grote aanval van de "Macht" op de "Orde" die er zich op dit ogenblik voltrekt. Het nihilistische Europa zal haar krachten moeten hervinden om het nihilistische gevaar van buiten te lijf te kunnen. Om deze krachten te hervinden is meer nodig dan een terugkeer naar het door Pierre Manent genoemde "pre-modern liberaal kapitaal" van moraal en cultuur [19]. Er is meer nodig dan een terugkeer naar de "energieke dialoog tussen geloof en ongeloof" van Jean Bethke Elshtain [20].

Nodig is een terugkeer naar de wezenlijke ordening en de fundering en de afgrenzing ervan. Frapperend is in dit opzicht wat prof. H.W. von der Dunk onlangs zei: "Juist in het geloof in een zinvol ontwerp achter de hele kosmische evolutie (...) spreekt eerder zuiverste Verlichting: want de aanname van een kosmische orde, waarbij ook de vraag naar een maker, een prima causa, die uit ons antropomorfe bewustzijn voortvloeit, niet a priori getaboeïseerd werd. Zonder een transcendente dimensie verliest ook de moraal haar sterkste wortel." [21].

Terug naar een begrensd bestaan

De woorden van Von der Dunk stammen uit de traditie van de sceptische Verlichting; de stroming die uiteindelijk het onderspit moest delven tegenover het libertijnse Verlichtingsdenken dat niet of nauwelijks van een transcendente orde wilde weten. Het is de sceptische Verlichting, van onder meer David Hume, Montesqieue en Thomas Jefferson, die een nauwe aansluiting had en/of zocht met de voorgaande tradities van Aristoteles, Thomas, de Laat-scholastiek, de monarchomachen en die over denkers als Grotius, Althusius en Sir Edward Coke liep over mannen als Leibniz, Hamann en Herder. Het is deze lijn vanuit het Oude Europa, waarvan de naglans nog zichtbaar is in de Verenigde Staten, die we terug moeten lopen, op zoek naar het moment waarop de "draad" met de werkelijkheid van de reserves en van de orde definitief knapte.
Ondertussen dienen we de notie "grens" in ere herstellen. De "grens" is per definitie vijandig aan het "liberale" c.q. "islamitische". De ene grens doet de andere noodzakelijke grens oplichten. Het samenspel van grenzen geeft de transparante orde weer zonder welke Europa niet kan overleven. De "grens" kan de vorm aannemen van een onverbrekelijke inzetting, zoals het huwelijk, maar ook van een bepaalde levensgemeenschap, zoals een verbond. De "grens" bepaalt ons erbij dat we niet alles zijn en niet alles kunnen willen. In bijvoorbeeld de "grens" tussen man en vrouw leert de man zijn eigen verantwoordlijkheden en zijn eigen aard opnieuw kennen. Evenals de vrouw dat doet.

Door de notie van grens c.q. "wet" is het mogelijk de aard van de dingen te bepalen, en elke zaak een eigen plek te gunnen. Binnen de "veilige grens" is het mogelijk ons af te sluiten voor de druk van een constante oorlog(sdreiging). Alleen op deze wijze zullen we de kracht, het innerlijk en de bronnen kunnen leren kennen en bereiken. Misschien zelfs op zo'n wijze dat dit innerlijk, net als in vervlogen dagen van voor liberalisme en islam, in staat is het hoogste in kunst, muziek en leven te verbeelden en af te beelden: alle wezenlijke vormen van liefde: tot de aarde, het vaderland, de familie, de vaderen, de Kerk, de traditie, de kracht, de wijsheid, de zekere kennis, de inzettingen, de orde en de prima causa: God.

Misschien dat deze "begrenzing" ons de noodakelijke rust en tijd schenkt om het probleem van islam c.q. liberalisme te boven te komen. Zijn we hiertoe niet in staat dan staat ons het akelige perspectief te wachten van de convergentie van islam en liberalisme: de samensmelting van lood met oud ijzer. En deze versmelting zal het einde van onze beschaving inluiden.

Noten

[1] R.J. Bleeker, "Jahweh, Allah en de goden van de oudheid", in De islam: verleden, heden en toekomst, Lienden 2005.
[2] Afshin Ellian, "Ramadan: alarmcode rood" in de NRC Handelsblad d.d. 01/10/2005.
[3] Zie voor de "Leidse oratie" van prof. A. Ellian, "Terreurbestrijding lastig door vele knelpunten", waar ook de oratietekst in PDF te vinden is.
[4] David Janssens, Tussen Jeruzalem en Athene - Filosofie, profetie en politiek in het werk van Leo Strauss, Amsterdam 2002, p. 177: "Het tweede type (wetgeving) brengt een samenleving tot stand die boven de lichamelijke volmaaktheid uit tevens de volmaaktheid van de ziel, de specifieke volmaaktheid van de mens, beoogt. Dit tweede en hogere doel kan volgens Maimonides enkel worden gerealiseerd door een goddelijke wet, die wordt verkondigd bij monde van een profeet. Deze laatste wordt daarmee de stichter van een samenleving die de specifiek menselijke volmaaktheid beoogt en die daarom een volmaakte samenleving is. (curs. EvG)" Dit samengaan van religie en politiek, werd gevolgd door diverse Arabische filosofen en politieke denkers - de falasifa - zoals Al-Farabi, Avicenna en Averroës. Leo Strauss: "es handelt sich für Al-Farabi nicht um einen Staat überhaupt, sondern um den auf die eigentliche Vollkommenheit des Menschen ausgerichte" (cit. Janssens, 297).
Volgens Janssens trachten deze falasifa de Griekse wijsbegeerte te integreren in de islam door de profeet Mohammed als filosoof, ziener, staatsman, wetgever en stichter van de volmaakte samenleving te beschouwen. Onder meer door hen liet Maimonides zich inspireren.
De neoconservatieve filosoof Leo Strauss ziet de vervanging van Al-Farabi van religie door politiek als het voorportaal van de moderne politiek: de traditie die loopt over Marsilius van Padua en Machiavelli, de weg "om de spanning tussen filosofie en gemeenschap op lange termijn voorgoed op te heffen" (David Janssens, 271). Buiten het bestek van dit essay valt de vraag in hoeverre de neoconservatief Strauss onderdeel is van deze weg. Janssens citeert Strauss inzake diens opvatting over natural right als "identiek aan de leer van het beste regime" (Janssens, 272).
[5] Bart Jan Spruyt haalt in zijn essay, DE TOEKOMST VAN DE STAD, op Open Orthodoxie, deze opmerking van Manent aan. Spruyt: "De Franse politiek filosoof Pierre Manent is overtuigd van de "deugden" van het liberalisme, maar stelt ook vast dat een moderne liberale samenleving gebaseerd is op premodern moreel kapitaal en op bepaalde eigenschappen van de menselijke natuur, zonder dat die moderne samenleving deze ook cultiveert en deze als haar eigen vooronderstelling in stand houdt." Zie verder: Pierre Manent, "Christianity and Democracy: Some Remarks on the Political History of Religion, or, on the Religious History of Modern Politics", in: Pierre Manent, Modern Liberty and Its Discontents (Lanham, 1998), pp. 97-115.
[6] Wilhelm Röpke, Jenseits von Angebot und Nachfrage, Zürich 1958, p. 169: "Markt, Wettbewerb und das Spiel von Angebot und Nachfrage erzeugen jene sittlichen Reserven nicht. Sie setzen sie voraus und verbrauchen sie. Sie mussen sie von den Bereichen jenseits des Marktes beziehen, und kein Lehrbuch der Nationalökonomie kann sie ersetzen."
[7] Dieter Claessens, Das Konkrete und das Abstrakte – Sociologische Skizzen zur Anthropologie, Frankfurt 1980, waarin Claessens de conservatieve reserves alsvolgt definieert: "Die Masse derjenigen kulturellen Standards, die Verhalten insgesamt absichterten und die in traditionneller Weise angesammelt wurden, wie Werte, Normen, "Institutionen", Sitten, Braüche, religiöse und culturelle Tagesverhaltensweisen, die sich den archaisch-evolutionären Möglichkeiten angelagert haben."; zie verder Matthias E. Storme, Geworteld en gelaagd, op Open Orthodoxie, die ingaat op aangehaalde gedachte van Claessens.
[8] "Egyptische vrouwen mogen hun man verstoten, in Trouw d.d. 20/05/2006; sinds 2000 kunnen vrouwen in Egypte op elk moment scheiden van hun man, op voorwaarde dat de vrouw de bruidgave terugbetaalt.
[9] Peter Sloterdijk, Regels voor het mensenpark - Kroniek van een debat, Amsterdam 2000, 2e druk, pag. 23v. Sloterdijk ziet analogieën tussen de Romeinse situatie en die van nu: "Ook in de huidige cultuur (net als in de Romeinse) voltrekt zich de titanenstrijd tussen de temmende en de bestialiserende impulen en hun bijbehorende media." (Regels, pag. 40). Belangrijk is wat Sloterdijk zegt op pag. 23: "Humanisme als woord en zaak heeft altijd een tegenhanger. (...) Daarbij weeg verontrustend zwaar dat verwildering, nu als altijd, zich juist bij grote machtsontplooiing pleegt voor te doen, hetzij als directe oorlogszuchtige en imperiale bruutheid, hetzij als alledaagse bestialisering van de mens in de media van het ontremmend amusement."
[10] Rüdiger Safranski, Het kwaad - Het drama van de vrijheid, Amsterdam/Antwerpen 1998, pag. 273.
[11] Wat voor een land als Nederland in grote mate geldt, is niet het geval in een land als België waar de conservatief-liberale denktank Nova Civitas de kernfamilie sterk in het middelpunt van haar denken plaatst. Zij het dat ook in dit land de mainstreamliberalen afscheid hebben genomen van de expliciete fundering van hun ideologie in de preculturele reserves. De minachting hiervoor is bijvoorbeeld te lezen in de recensie door de Belgische liberaal Dirk Verhofstadt van het boek Filosofie in een tijd van onbehagen, van dr. Ad Verbrugge, op Liberales.be
[12] Zoals in een artikel van prof. M. Weisglas in het VVD-orgaan Liberaal Reveil in 1966: "Wilhelm Röpke - Strijder voor vrijheid en democratie, bezield geleerde (1899-1966)" (In PDF ).
[13] Bart Jan Spruyt, "De wrede barmhartigheid van de liberale staat", op bitterlemon.eu.
[14] Hosea 7: 9.
[15] Men denke bijvoorbeeld alleen al aan (verfilmde) boeken als Zorba the Greek en Commissaris Maigret waar gelijksoortige varianten op de "eerwraak" plaatsvinden in het naoorlogse Griekenland en het (eveneens) naoorlogse Zuid-Frankrijk.
[16] Peter Sloterdijk, Regels voor het mensenpark – Kroniek van een debat, Amsterdam 2000, 2e druk, pag. 41v.
[17] Peter Sloterdijk, Eurotaoïsme – Over de kritiek van de politieke kinetiek, Amsterdam 1991, pag. 50: "De linkervleugel van het oude socialisme heeft in zijn meer zelfbewuste dagen zijn verlangen naar politieke heerschappij over de kapitaalprocessen met de formulering "socialisme of barbarij" moreel op de spits proberen te drijven. Maar op dit punt heeft zijn revolutionaire politiek op de historische uitkomst schipbreuk geleden en is ook de theoretische opvatting van het wereldproces als resultaat van uitsluitend kapitaalbewegingen zeer dubieus geworden."
[18] Bart Jan Spruyt, "Marianne en Mohammed met de fasces", op bitterlemon.eu.
[19] Zie noot 5.
[20] Jean Bethke Elshtain, "Europa's nihilisme", in Nexus 44/2006, p. 57.
[21] H.W. von der Dunk, "De Verlichting en de liberale vrijheidsillusie", in Nexus 44/2006, p. 198v.

Geen opmerkingen: